Neuzelen, oftewel zaniken, snuffelen, of mompelen volgens een aantal woordenboeken. Ook snuffelen, emmeren, kletsen en klieren. Kortom neuzelen is een woord waar iedere windstreek een eigen betekenis aan heeft gegeven. Oeverloos mekkeren heeft mijn persoonlijke voorkeur en is ook degene die op deze pagina van toepassing is.

Anita, mijn lieftallige wederhelft, en ik zijn in december 2023 tien jaar getrouwd. Toen wij pas samenwoonden, ben ik begonnen met het opschrijven van verhaaltjes over ons leven, de dagelijkse dingen die we meemaakten. Deze zette ik wekelijks op sociaal media waar ze razend populair werden. Hierna volgde een boek "Muze muziek" waarin deze stukjes en nieuw werk in stonden. Ook het boek werd razend populair.

Nu, tien jaar later, wordt een aantal van deze muzes onder "Geneuzel van twee ouwe dozen" opnieuw geplaatst. Hier en daar een beetje aangepast aangezien mijn stijl van weleer als rauw te omschrijven is en niet meer bij mij past. De vernieuwde versie doet niets af aan de crux van de verhaaltjes. Ook zijn deze voorzien van een voetnoot waarin de tussenliggende tijd van toen en nu beschreven wordt.

Elke week zal een vertelsel verschijnen. Geniet ervan, zoals Anita en ik van de gebeurtenissen hebben genoten.

Deze pagina is een afgerond geheel. Om de stukjes in de juiste volgorde te lezen, moet je onderaan bij de eerste beginnen en zo een weg naar boven lezen. Ze zijn ook onafhankelijk van elkaar te lezen, dat is verder geen punt. Lees ze in welke volgorde je zelf wilt.

111223

* * *

Huwelijksreis                                                                                                                                                                                                      (2013)

‘s Ochtends rond 8 uur werd er bij ons aangebeld. We zaten net aan het ontbijt. Naar mij kijkend, gaf Anita een knikje met haar hoofd naar de deur. We waren nog geen 24 uur getrouwd of ik werd al gekoeioneerd dingen te doen waarin ik geen trek had. M’n houthakkersblokhemd aan de zoom een wat aanvaardbare lengte voor de buitenwereld gevend, hobbelde ik naar de voordeur, leunend op een kruk. Een manspersoon keek mij grijzend aan en hield een gebaksdoos vast, onderwijl “Bakker Mashgtrienie” -of iets in die geest- uitroepend, eraan toevoegend:

‘Hartelijk gefeliciteerd van de Toyota dealer.’ Hij schoof de doos in m’n vrije arm. ‘Gefeliciteerd. Ik hoorde dat u gisteren getrouwd bent?’

Ik knikte bevestigend en deed toen iets waarvan ik me had voorgenomen dit nooit maar dan ook nooit te doen: ik hield mijn arm met gebaksdoos naar hem op en toonde mijn trouwring, onderwijl meisjesachtig giechelend. Voor de vorm keek hij ernaar en knikte, wenste me een fijne dag en vertrok.

‘Wie was dat?’, vroeg Anita toen ik binnenkwam.

‘Cadeautje van Louwman.’

We openden de doos en een giga slagroomtaart met een wazige foto van ons twee met de nieuwe auto erop, keek terug. 

‘Meenemen?’, stelde ze voor.

‘Natuurlijk.’

We likten het slagroom van de binnenkant van het deksel, sloten de doos en maakten ons klaar om er vandoor te gaan.

De bestemming van onze huwelijksreis was een hotel in Brabant die we bij Vakantieveilingen hadden gewonnen. Waarom we altijd oorden in Zeeland en Brabant kiezen: geen idee. Het zijn niet de provincies die het eerste in ons opkomen als we aan een weekendje weg denken. Aan de andere kant kan ik het me wel voorstellen dat uitgerekend deze provincies goedkope achterblijvertjes zijn op Vakantieveilingen, die door sukkels zoals ik worden weggepikt.

We reden de Randstad uit en trokken het incestueuze deel van Brabant in, meanderend over golvende wegen die langs verlaten boerderijen leidden, met die grote gezinnen die elkaar beter kenden dan in een regulier gezin de bedoeling was.

Het hotel lag ergens aan een snelweg waarvan de afrit met een luxueuze lus ons naar de parkeerplaats bracht. Anita zette mij bij de deur af, samen met de reistassen en de gebaksdoos, en parkeerde de auto.

Aan de balie gaven we onze naam op. De baliemedewerkster merkte op, dat wij pas getrouwd waren.

‘Toch?, voegde ze eraan toe. Weer maakte ik dat giechelende gebaar met mijn hand en haatte mijzelf meteen hiervoor. ‘U kunt de kamer ook opwaarderen naar de bruidssuite’, zei ze na mijn ring kort bewonderd te hebben.

‘Wat denk je?’, vroeg ik. Anita trok de schouders op.

‘Bubbelbad, breedbeeld tv’, begon de balienese haar opsomming.

‘’s Goed’, stemde mijn nieuwbakken vrouw meteen in. Kachaching, rinkelde de kassa in de gedachten van de vrouw achter de balie.

De bruidssuite betrof twee kamers waarvan de tussenmuur goeddeels was weggehakt. Omdat het een draagmuur betrof, waren ze verplicht hiervan een goed deel te moeten laten staan en hierin hadden ze een gat opengebroken voor de tv, een ding van drie bij vier meter of daaromtrent.

We pakten de tassen uit, namen een stuk slagroomtaart en aten deze terwijl we naar de omgeving keken. Het was grijs. Eigenlijk zijn Brabant en Limburg de provincies die  het voorportaal van België zijn. Iedereen die wel eens over de Belgische snelwegen heeft gereden, begrijpt wat ik hiermee bedoel.

‘Rondkijken of een bubbelbad nemen?’, gaf Anita mij de keuze.

‘Bubbelbad.’

We doken erin en kwamen er drie uur later pas weer uit. Niet omdat het zo zalig was (dat was het wel) maar de wand van de badkuip was spiegelglad. Ik had maar éen goed werkend been waarmee ik me eruit moest hijsen, en door mijn capriolen was Anita zo slap als een vaatdoek van het lachen. Wat waarschijnlijk ook meewerkte, was de fles alcoholische bubbels die we naar het bad hadden meegezeuld en waarvan louter een miniem bodempje over was.

We hadden er geen idee van hoe het eraan toe ging op huwelijksreizen. We woonden al ruim een jaar samen dus om te zeggen dat alles nieuw was voor ons: nou, nee. Okee, het fenomeen huwelijk op zich was nieuw. Oh ja, en de amuse die we bij het avondeten kregen. Of diner heet dat als je niet thuis eet.

Op de menukaart stond verdomd weinig vegetarisch vermeld. Ik vroeg de kelner naar wat te grazen voor mij en wat bleek: de kok kon voor ons een op maat gemaakt happie fabriceren. Prima. Hij weg om na tien minuten terug te komen met twee babyschaaltjes waarop drie verschillende gekleurde hondenbrokjes lagen.

‘Is dit ‘t?’, vroeg ik na het schaaltje bestudeerd te hebben.

‘Dat is de amuse’, legde hij uit, de woorden “domme randstedelingen” in zijn ogen geprent. ‘De voorloper van het gerecht. Bon appetit.’

Zodra hij zijn kont had gekeerd, pakte Anita haar iPhone tevoorschijn en zocht “amuse” op. Na een langerekte “ohhhh” legde ze aan mij uit wat dit inhield.

‘Ohhhh’, zei ik. 

‘Inderdaad: ohhhh.’

De conversaties waren er op vooruit gegaan nu we getrouwd waren.

Na het echte eten retourneerden we naar de suite om onze konten te parkeren. De naweeën van het huwelijk en het gedoe met mijn pijnlijke pootje, weerhielden mij er in elk geval van om ook nog maar iets zinnigs te doen, behalve een kaartje leggen.

‘Ik ga naar bed’, kondigde Anita aan, na een kwartiertje te hebben rondgehangen. ‘Ga je mee?’

‘Zometeen.’ De dubbelpatience virus had mij te pakken.

‘Het is de eerste nacht van onze huwelijksreis’, herinnerde ze mij eraan.

‘En afgelopen nacht dan?’

‘Dat was geen huwelijksreis.’

‘Wel onze eerste huwelijksnacht.’

‘Een huwelijksnacht valt altijd samen met een huwelijksreis.’

‘Een soort amuse dus.’

Ze gaf het op en ging naar bed, die achter de tv wand was gesitueerd.

Ik speelde het spelletje uit en volgde haar. Ze lag op haar zij, rug naar mij toe, en ronkte. Stilletjes schoof ik naast haar om haar niet te wekken en zette de tv aan, het geluid zo zacht mogelijk. Van de ene zender naar de andere zwevend totdat ik op de Zdf belandde, waar amateurboksen werd uitgezonden, met van die snelle jonge pikkies die ervan houden elkaar op de bek te rammen. Geweldig; daar wordt een nieuwe bruid blij van.

Een slagroompunt ophoudend als een toost naar Anita’s rug, realiseerde ik me ineens iets dat nieuw voor mij was: dit is dus hoe het is om gelukkig te zijn. En het is een geweldig gevoel.

 

De bruidssuite met de enorme tv. Je zou toch denken dat nieuwbakken stellen wel andere dingen aan het hoofd hebben dan het nieuws van 8 uur op breedbeeld tv te bekijken.

Mijn pootje ziet er niet uit maar was aan de beterende hand, totdat het de hobbelige straten van Breda ontmoette. Daarna had ik last van beide pootjes.

Maar het was niets dat een punt slagroomtaart niet kon verhelpen.

***

11 december 2023

Dit is het laatste stukje van wat deze ouwe dozen de afgelopen tien huwelijkse jaren hebben meegemaakt. Fijn om te weten dat dit velen van jullie heeft geamuseerd. 

Bedankt voor het volgen van dit relaas en voor alle mails die ik erover heb ontvangen. Dat wordt zeer gewaardeerd. 

In het bootje                                                                                                                                                                                                            (2013)

Bevalt getrouwd zijn?

Als een tiet in een nieuwe

beha, zei zij blij.

 

Na de huwelijksvoltrekking met een boot door de grachten van Haarlem en eten in een molen. Niet graan pikken van de vloer, maar een restaurant die in een molen zit. Daarna door naar huis en rust.

Huwelijksvoltrekking                                                                                                                                                                                       (2013)

Bij de deur van het stadhuis, net over de drempel heen, wachtten Anita’s vriendinnen op ons. Annemiek, de vriendin die zij sinds de schoolbanken kent, zou haar getuige zijn. Haar man Ernst de mijne. Ik ben dol op Ernst: hij is niet alleen een begaafd fotograaf en architect, maar daarbij ook een man met het droge soort humor waar ik van hou. Ik was maar al te blij dat hij had toegestemd mijn getuige te willen zijn. Naast deze twee waren ook Antoinette en Mieke van de partij, twee meiden die al heel lang met Anita optrokken.

Was er nog iemand van mijn kant? Nee. Ik heb geen vrienden noch vriendinnen, behalve de vriendin met wie ik van plan was die dag te gaan trouwen. En m’n familie had ik jaren eerder al op een hoop bij het oud vuil geveegd. Dat scheelt heel veel geleuter, verplichte etentjes en verjaardagspartijtjes met een hoop aangetrouwd spul en al hun praatjes en kutkoters.

Mieke prikte een bosje bloemen op m’n shirt alszijnde een corsage. Ze had deze tule zelf gemaakt en zodra het opgeprikt was, hing mijn shirt scheef. Maar het gebaar was lief.

De éen of andere knaap in een grijs pak ging ons voor en stuurde de hele club de trap op. Denkend dat ik weer op m’n kont tree voor tree naar boven moest, hield hij mij tegen. Het was de bedoeling dat wij samen de goederenlift namen. Misschien dat het een gewone lift was maar dat kreng ging zo tergend langzaam omhoog, dat ie mij de indruk gaf veel misbruik in het verleden te hebben meegemaakt, lijdend onder het gewicht van vorkheftrucks en zakken droog cement. Terwijl we centimeter voor centimeter omhoog kropen, deed ik een poging een praatje aan te knopen. Nu is de sociale prietpraatkant van mijn leven nihil, maar ik gaf mezelf een schouderklopje dat ik het in elk geval probeerde. De man in grijs gaf nauwelijks reactie, knikte en staarde naar de wand. Uiteindelijk losten mijn woorden in de vale verf van plafond op. Zwijgend in een lift, elkaars blik ontwijkend, is bijna erger dan een zielige poging tot conversatie proberen te maken.

Na een kwartier stopte de lift. Niet dat ik daar erg in had want qua gevoel was er weinig verschil tussen het bewegen ervan en de stilstaande stand. De deur zuchtte open en ik hobbelde er uit, steunend op m’n stokken. We werden een kamer in gebonjourd met veel roodachtig fluweel en ramen waarvoor je op je tenen moest staan om naar buiten te kunnen kijken.

‘Heb je de ringen bij je?’, vroeg Anita voor de zoveelste maal die morgen. Ik knikte bevestigend.

De vrouw die de huwelijksvoltrekking zou doen, kwam binnen en na wat geneuzel over en weer, werd alles in gang gezet. 

Om nou te beweren dat dit de mooiste dag van het leven is… De uitkomst wel: Anita en ik wilden trouwen omdat we twee pensioenen hadden waarvoor we zouden zorgen, en vooral ook omdat we elkaar best leuk vinden. Verder is het gewoonweg een spiel door anderen in scene gezet met regels waaraan je je als burger dient te houden. 

Vantevoren was er aan ons gevraagd of we een muziekje wilden spelen. Niet wij persoonlijk met banjo en kazoo, maar een lied dat iets voor ons betekende. Dat hadden we niet -we hebben namelijk hele verschillende smaken qua muziek- maar we wilden wel wat uitkiezen. Maar wat dan, was minder voor de hand liggend dan men zou denken. Ik stelde “Bathtime in Clerkenwell” van the Real Tuesday Weld voor en draaide dit voor Anita. “If only it was so simple”. Maar helaas, zo eenvoudig was het niet en Anita’s nee was duidelijk. Een heleboel “nees” later, belandden we bij een nummer van de Fun Lovin’ Criminals en we brandden dat op een leeg cdtje.

Ergens tijdens de huwelijksvoltrekking, na de geijkte grapjes en de zwierige handtekeningen van de getuigen, plaatste de mevrouw de cd in de speler en de muziek rolde door de ruimte. Het werd stil. Iedereen luisterde. Heel langzaam voelde me ongemakkelijk worden. Het zwijgen duurde namelijk net zolang het nummer duurde. In gedachten vervloekte ik het feit dat we niet voor “In-a-gadda-da-vida” hadden geopteerd, een nummer waarvan de drumsolo alleen al anderhalf uur in beslag neemt. Corsages zouden verlept aan de kleding hangen, Ernst onderuit in zijn stoel proberen de ogen open te houden, de meiden verveeld naar de wolken turend, en de officiële dame door de hakken zakkend met benen die steeds onwilliger werden. Maar met de Fun Lovin’ Criminals redde iedereen het net. Anita en ik schoven bij elkaar de ring om de vinger en wat er aan formaliteiten moest worden voltrokken, was achter de rug. 

Voor het fotomoment gingen we het balkon op. Anita sloeg een arm om m’n schouders en zei:

‘Even wuiven dan.’

Ze was gekleed in koninklijk blauw maar dan anders, en ik grijnsde haar na haar suggestie toe, de armen onbewogen naar beneden houdend. Zo fijn om met mij getrouwd te zijn.

 

Effies wuiven dan. Of niet.

Huwelijksdag                                                                                                                                                                                                    (2013)

‘Heb je de ringen?’, vroeg Anita.

‘Uh-huh’, beaamde ik. Soms eleveer ik eloquentie naar grotere hoogten, maar vandaag niet.

Het was een hele heisa geweest om deze ringen te bemachtigen. We hadden ze ergens voorbij zien komen, van die regenboogringen die ons meteen aanspraken. Ik ging het net op en kwam bij een queer-vriendelijke site terecht die vanalles had wat met regenboog en ring te maken had. Okidook. We vonden een model gemaakt van materiaal dat rechtstreeks vanuit de oerknal in de winkel was terecht gekomen en beresterk, dat het graveren van naam en datum waarschijnlijk geen ene juwelier zou blij maken.

Het enige heikele punt was: hoe meet je de maat van een ring die je online bestelt? Iemand kwam met de tip om een touwtje om je vinger te doen voor de diameter. Hoe slim. Met een stukje garen deden we wat deze slimmerd ons had voorgehouden en vulden de maten in. Een paar dagen en een hoop gezeur mijnerzijds later, vielen de ringen in de brievenbus. 

Terzijde: waarom gezeur? De verzending hunnerzijds verliep niet vlot en onze huwelijksdatum naderde rap.

Helemaal blij nam Anita de ring uit het doosje en deed het om, waar het bij haar knokkel bleef steken.

‘Zeker de jouwe’, zei ze, het kreng eraf wurmend. 

Het paste mij perfect en ze opende het tweede doosje. Zo op het oog leek deze kleiner dan de eerste, maar dat kon gezichtsbedrog zijn. Maar nee: deze ring hield het bij het eerste kootje al voor gezien.

‘Okee…’ Ze keek van de ring naar mij. ‘En nu?’

‘Een nieuwe voor jou bestellen; ze hebben de verkeerde gestuurd’, zei ik en zette de computer aan, onderwijl de sukkel vervloekend die de tip van het touwtje had gegeven.

Het werd een lange avond gevolgd door een lange lange nacht. Anita lag in bed te ronken terwijl ik nog aan het worstelen was met een Amerikaanse knaap die alles van mijn credit card wilde weten. Niet zomaar een knaap die ik van de straat had opgepikt, zo ben ik namelijk niet, althans, niet wat knapen betreft, maar degene die me aan de andere kant van de website te woord stond. Ik was niet van plan mijn cvc code te geven. Ze hadden mijn gegevens al dus niet zeuren maar verzenden. Ondanks dat ik de knaap niet al te vriendelijk aanpakte, maakte hij er verder geen punt van en zei z’n best te zullen doen. Dat deed ie: amper drie dagen later lag er een nieuwe ring in de bus. Met ingehouden adem keken zowel Anita als ik naar het stukje oermetaal dat zij langzaam om haar ringvinger schoof. Het paste.

‘Zo, doe nou maar terug in het doosje’, zei ik streng, en klikte het luid dicht toen de ring eenmaal weer veilig tussen de watjes zat.

Die twee doosjes had ik in m’n jaszak opgeborgen toen we naar Heemstede reden in onze gloednieuwe auto. Deze hadden we een dag eerder bij de autodealer opgehaald en Anita kon er geen genoeg van krijgen. Toen ik bij het instappen m’n hand om de portier sloeg om het evenwicht te houden, liep ze met een doekje om de auto heen om mijn vingerafdrukken te verwijderen. Dat was éen van de redenen waarom ik de rest van de rit stil bleef zitten en naar buiten staarde.

Was er nog een andere reden dan? Oh ja, die was er zeker. Ik had me niet eerder gerealiseerd dat een huwelijk een behoorlijk grote stap was in het leven. Niet dat ik spijt had dat dit ooit was aangekaart, welnee. Er was niemand anders met wie ik de rest van mijn leven zou willen slijten. Maar voor iemand die meer dan 50 jaar alleen was geweest, was deze situatie op z’n minst surrealistisch te noemen.

‘….als een tiet in een nieuwe beha.’

‘Huh?’ Het was Anita weer eens gelukt om met een halve zin mijn aandacht te trekken.

‘Deze auto’, zei ze, ‘rijdt als een tiet in een nieuwe beha.’

‘Ik heb nog nooit een tiet zien rijden.’

‘Jij zit ook niet zo vaak op de weg als ik. Moeten we hier rechtsaf?’

‘Geen idee. Vraag het die tiet die de weg zou moeten weten.’

‘Ik dacht dat ik dat deed.’ Ze lachte om haar eigen grapje.

‘We zijn nog niet getrouwd’, herinnerde ik haar eraan. ‘Wil je nu al scheiden?’

Ze mompelde iets en draaide het stuur naar rechts. We reden een brede straat in waar een groot gebouw opdoemde. 

‘Is dat ‘t?’, vroeg ze.

‘Geen idee’, zei ik maar weer eens.

De auto minderde vaart en pufte langs het gebouw als een langzame tiet tegen een helling op. Anita besloot dat dit het gemeentehuis van Heemstede-Aerdenhout was en reed naar de parkeerplaats aan de zijkant. Geloof me: we hadden met alle liefde in Beverwijk willen trouwen, maar Heemstede-A bood ons de mogelijkheid om de huwelijksvoltrekking op 11-12-13 gratis te doen. Dat was een bonusvoordeel die we niet konden laten schieten.

‘Ben je er klaar voor?’, vroeg ze. 

Haar handen zaten met witte knokkels om het stuur heen geklemd. Ook voor haar was het een grote stap, begreep ik plots. Zij zou de rest van haar leven opgescheept zitten met een knorrig wijf die nurks kon zijn om niets. En dan zegt zij dat ze moeilijk is om mee te leven.

Ik beantwoordde haar blik met iets waarvan ik hoopte dat het een bemoedigend glimlachje was, en zei:

‘Yep.’

‘Ik ook.’

Ze stapte uit, liep naar mijn kant en hielp me de auto uit. M’n kuitprobleem van de tenniswedstrijd speelde me nog steeds parten. Mezelf ondersteunend op stokken, hobbelde ik achter mijn aanstaande aan. Hopelijk was dit geen voorteken hoe de rest van ons leven samen zou verlopen.

 

Als je denkt dat Anita’s brede grijns ook maar iets te maken heeft met het feit dat dit de dag was waarop we gingen trouwen, vergeet dat maar. Die grijns is er vanwege de nieuwe auto en de sneeuw die er zo makkelijk vanaf te vegen is. Zelden heeft iemand met zoveel plezier de ramen van een auto schoon geveegd.

Aanloop naar het huwelijk: de kuit                                                                                                                                                           (2013)

Het schot weerklonk als een knappende droge tak over de tennisbaan. Mijn medespelers draaiden zich bliksemsnel om te peilen waar het vandaan kwam. Zelf rende ik een aantal passen hinkend door waarna de pijn me in elkaar deed duiken. Ik zeeg neer op het gravel. Zeeg klinkt beter dan als een natte theedoek richting wasmand gegooid worden; vandaar deze ietwat archaïsche woordkeuze.

Anita keek naar mijn stervende zwaan impressie.

‘Au’, riep ik in haar richting om te laten weten dat dit geen aanstellerij was. ‘Auw auwau’, en greep naar mijn kuit.

‘Ooooh, zweepslag’, concludeerde ze meteen. Nu was het ook duidelijk waar het schot vandaan was gekomen.

Ze ging de auto halen terwijl ik ondersteund door haar broer naar de uitgang strompelde. Die twee speelden altijd samen tegen mij; dat was de enige manier waarop zij mij konden inmaken.

‘Da’s een goeie manier om onder het aanvegen van de baan uit te komen’, merkte Anita op, eenmaal buiten hoorsafstand van haar broer.

‘Ik heb er elk moment van genoten’, gromde ik. 

De pijn was irritant: kramp, maar dan velen malen erger. Omdat ik zijwaarts op de grond in de gravel had gelegen, was éen kant van mijn lichaam rood. Ik had dus niet alleen een zweepslag maar zag er ook nog eens uit alsof ik van een slecht functionerende zonnebank was gedonderd.

De auto parkeerden we aan de zijkant van onze flat. Anita stapte uit, liep naar passagierskant en hielp me opstaan. Noop: de pijn was onderweg niet verdwenen. Door op haar te steunen, kregen we het voor elkaar dat ik de buitendeur bereikte. Dat was éen. Het volgende punt was dat er twee trappen geklommen moesten worden om alleen maar bij onze voordeur te komen. Okee. Treetje voor treetje ging niet omdat het kuitje niet wenste mee te werken. Dus dan maar op de kont naar boven.

Het was 2013, de laatste helft van november. Over minder dan drie weken zouden we trouwen, en ik schuifelde m’n kont op de uiterst koude traptreden naar boven. Het kostte moeite, maar lukte me zonder verder iets te verrekken.

Eenmaal op de bank, pootje recht vooruit, bijkomend van het koude buitenleven, wikkelde Anita een ijskoude gelpack in een theedoek om m’n been. Als m’n kuit geen roet in het eten zou gooien voor wat betreft ons huwelijk, zou ik van de kou omkomen. Dat scheen de keuze van de dag te zijn.

Het mooie van een Anita is: in een crisissituatie is zij degene die altijd als eerste met oplossingen komt. Waar ik iemand ben die de wereld vervloekt en zich kermend afvraagt “waarom ik?”, zorgt zij voor een plan van aanpak. 

Het was weekend dus in onze 24-uurmaatschappij was niemand van enig belang te bereiken. Behalve de chinees, herinnerde ik haar eraan, en werd genegeerd. Maandag zou ze de arts bellen voor een tienrittenkaart naar de fysio, alsook de fysio zelf om afspraken te regelen. Ze kende een goeie waar ze een paar jaar eerder veel was geweest om van hun sportfaciliteiten gebruik te maken. En ze zou krukken voor me halen om me een gevoel van zelfstandigheid te geven. Ergo: na twee keer had ze er al genoeg van mij van de bank naar het toilet te ondersteunen.

Het leven wordt ontiegelijk eentonig en saai als je heel de dag op je kont doorbrengt. Ik ben iemand die ervan houdt om bezig te zijn, dingen te doen, in de keuken te rommelen en voor boekenkasten te staan neuzelen. Heel de dag op m’n gat zitten is niet een hobby van me. Anita beloofde, dat als ik eenmaal bij de fysio was geweest, het leven weer aangenamer zou worden. Dat was inderdaad zo, zeker voor haarzelf.

Een paar dagen later liepen we, nou ja, in mijn geval strompelde, de fysio binnen. Nog voordat we bij de balie waren, kwam de vrouw er achter vandaan. Wat een service, dacht ik blij verrast, totdat ik door haar opzij werd geschoven en zij Anita half mangelde in een knuffel. De krukken kwamen goed van pas om mezelf overeind te houden. De nodige “hoe is hets” en “leuk jou te ziens” gingen over en weer. Na een aantal minuten gaf de vrouw mij toch iets dat op aandacht leek en zei dat ik beter op het bankje kon gaan zitten. Een andere vrouw doemde als vanuit het niets op en begroette Anita als een oude vriendin. Ze kwekten honderduit en eventjes was ik bang dat ze mij zouden vergeten omdat het erop leek dat ze een terrasje wilden opzoeken om bij te praten. Toen wees Anita naar mij. Ik stak m’n hand op als groet. Het onderlinge gekakel ging verder totdat Anita zich los sjorde en mij meenam naar een kamertje waar de fysio zich over me zou ontfermen. Eindelijk aandacht voor mijn euvel.

We wachtten een paar minuten waarin Anita mij verbood aan de spullen te zitten. Ik ben er zo eentje dat als er een bloeddrukmeter staat, ik die wil oppompen. Maar dat mocht niet. Na veel gestaar naar muren en mezelf op de vingers tikkend als die aan iets wilden peuteren dat verboden was, ging de deur open en kwam de fysio binnen. Een nog jonge man, maar dan is iedereen onder de veertig jong in mijn ogen. Hij was een ex-voetballer, had Anita me verteld. Voetballers weten alles van pijnlijke kuiten.

‘Mevrouw Janssens?’, vroeg hij bij binnenkomst, gevolgd door een vrolijke: ‘Hee, Anita, hoe is tie?’

Oh got, krijgen we dat weer…

 

In de tijd dat ik zelfstandig van de tennisbaan kon aflopen, gingen we na een partijtje vaak boodschappen doen. AH was blij met mijn verschijning; dit gaf de beveiliging wat te doen. Geld uit het apparaat rukken baarde opzien bij anderen. Het uitsparen van grote uitgaven (iets dat heel snel gaat bij AH -niet het uitsparen, maar de uitgaven, groot) baarde opzien bij mij. Oeee 35% korting.

Een dag in het leven van een schrijfster                                                                                                                                               (2016)

Mijn borst werd gepijnigd door een kuchje die begin december in mijn leven was gekomen en half januari nog steeds aanwezig was. Hoestend hadden het kuchje en ik oud en nieuw gevierd, alleen had zij zich niet aan haar voornemen gehouden om uit mijn lichaam te verdwijnen. Anita vond dat ik ermee naar de dokter moest. Misschien dat ik daar iemand kon vinden die de hoest van mij overnam.

Ik kwam terecht bij een dokter in spé. Nooit een probleem: zij moeten het vak leren en waar beter dan in een dokterspraktijk. De leerling arts beluisterde mijn longen en braaf ademde ik op bevel in en uit. Volgens haar klonk het niet goed.

‘Ik loop sinds begin december al met een kuchje’, legde ik uit.

Ze luisterde naar mijn hartslag, ging het internet op om het éen en ander na te zoeken danwel een nieuw level te behalen in het spel dat door mijn komst zo cru was onderbroken, en zei dat ze de dokter erbij zou halen. Want het klonk niet goed, herhaalde ze.

‘Ik heb sinds begin december last van een kuchje’, probeerde ik nogmaals.

Ze haalde de dokter erbij. Hij luisterde en vond dat de in spé-er gelijk had om zorgelijk te zijn.

‘Zou het iets met dat hoesten te maken kunnen hebben waarvan ik al zes weken last heb?’, probeerde ik ten derde male. Waarschijnlijk niet want ik werd naar het ziekenhuis verwezen waar ze dit konden nakijken.

Sodeflikkers, daar had ik totaal geen zin in. Gelukkig was Anita thuis en kon me er naartoe rijden. Daar aangekomen werd ik nagekeken en nogmaals luisterde niemand naar mijn woorden dat ik al zes weken aan het hoesten was. Anita reed me terug naar huis en ging door naar het werk.

Eindelijk rust. Ik zakte onderuit op de bank, pakte een boek met het plan de dag weg te lezen. Toen prrrde de telefoon. Na een gvd bekeek ik het nummer. Het zei me niets. Normaliter negeer ik dan de telefoon maar pakte het nu op. Misschien was dit het ziekenhuis waar ze tot de conclusie waren gekomen, dat mijn onritmieke hartbonken door hoesten was ontstaan. Het was inderdaad het ziekenhuis. De secretaresse (of hoe dat in hospitaaltermen heet) van de cardio afdeling: men had iets ontdekt waarover de cardioloog zich zorgen maakte en ik moest meteen naar het ziekenhuis komen.

‘Okee. Ik pak de fiets en kom eraan’, zei ik, toch een beetje nieuwsgierig was er aan de hand was.

‘Nee’, zei de mevrouw direct. ‘Geen inspanning. Neem een taxi of laat u door iemand brengen.’

Ik belde Anita om haar het heugelijk feit mee te delen, dat ik in m’n leeswerk was verstoord, naar de cardioloog moest en niet op de fiets mocht.

‘Natuurlijk niet, doos’, zei ze streng. ‘Ik probeer hier eerder weg te gaan en kom naar het ziekenhuis toe. Neem de bus.’

‘Weet jij hoe laat ie gaat?’

‘Ga naar het plein’, zei ze toen de lange, vermoeide zucht haar lippen had verlaten, ‘en pak daar de bus. Rustig aan.’

‘Okee.’ 

Ik had geen zin om me om te kleden voor deze plotse wending in mijn dagindeling, trok een paar schoenen aan en nam de bus naar het Rode Kruisziekenhuis. Daar werd ik bij de balie meteen in een rolstoel geplempt. Iemand die door de afdeling cardiologie gesommeerd wordt, mag zelf geen stap zetten. Achter een gordijntje liggend op een bed, werd een driewegstekker in m’n neus geschoven, bloed afgenomen en allerlei toeters en bellen gemonteerd aan mijn lichaam. Of ik verder nog iets wenste. Ja, m’n eigen leven terug, dacht ik, maar vroeg om een bekertje water.

Wat zo mooi is in ziekenhuizen: je krijgt alle aandacht totdat je op een bedje ligt en het gordijn er omheen half is dicht getrokken. Dan bekijk je het maar.

Het water was op, geen ruk te doen, dus het bekertje maar demonteren dan. Je kunt alles demonteren en in veel beroepen gebeurt dit. Voedsel, bijvoorbeeld: een gedemonteerde gevulde koek bestaat uit een wafeltje met een hoopje stroop ernaast. Vandaar dat je al die tuthola gerechten hebt met een stronkje broccoli in het midden van een bord, daarop een prutje van kaviaar (wie dat eetbaar vindt, moet toch eens bij zichzelf te rade gaan), een truffeltje ernaast, ook zo’n nutteloos iets, en dan omringd met wortelschuim dat er zo onappetijtelijk uitziet als gemalen zeekaak opgelost in gekookt zout water. En dat wordt dan haute cuisine genoemd.

Mijn bekertje bestond uit twee lagen, een binnen en buitenste. Bezig met het ontdekken hoeveel laagjes de bodem had, werd het gordijn opzij geschoven en keek Anita naar mij.

‘Wat heb je nou weer gedaan, doos’, zei ze als groet.

‘Kijk eens… Twee lagen om het vocht binnen te houden.’

‘Wil je nog een bekertje?’

‘Ja, maar wel een lege. Ik moet al piesen en kan geen kant uit met al die rotzooi aan m’n lichaam.’

Ze pakte een bekertje, maakte een aantal fotos van de inspirerende omgeving en vertelde hoe haar dag was geweest. Bijna net zo enerverend als de mijne doodsaai was geweest.

‘Doodsaai? Je ligt ter observatie op de cardio afdeling’, herinnerde zij mij eraan.

‘Ik loop al zes weken met een hoestje’, was mijn teruggekaatste herinnering naar haar.

‘We wachten de uitslag af.’

Een half uurtje na haar komst kwam eindelijk iemand van het personeel om de hoek kijken, samen met nog iemand wiens bril op het puntje van de neus stond. Als artsen dat doen, zijn ze belangrijk.  Zijn conclusie was: alles in orde. Mijn hart tikte als een generator achter een caravan in een zomerse wei in Duitsland. Mooi. De arts vroeg zich wel nog af, waar die initiële ritme afwijking vandaan kon zijn gekomen.

‘Ik heb sinds zes weken een hoestje’, dreunde ik mijn mantra van die dag op. Hij knikte.

‘Dat zal het geweest zijn.’

‘Dus ik heb hier mooi m’n tijd liggen verdoen.’

‘Zie het zo…’ hij klopte zijn vlakke hand drie keer neerbuigend op m’n onderarm alsof ik een hondje was ‘…als een Apk. Je bent goedgekeurd.’

‘Dank u. Er zit wel een deuk in mij chassis’, merkte ik tegen zijn verdwijnende rug op. Hij reageerde niet meer, was mij al vergeten.

De verpleegster trok alles van mijn lichaam vandaan. Er is ooit een tijd geweest dat ik het geweldig en uiterst sensueel vond als verpleegsters in uniform alles van mijn lichaam vandaan trokken, maar sinds Aniet en ik getrouwd zijn, ben ik niet meer in voor dat soort dingen.

Bij het weggaan was een rolstoel niet nodig. We stapten de auto in en reden de parkeerplaats af.

‘Chinees?’, vroeg mijn wederhelft.

Een perfecte manier om zomaar een dag in het leven van een schrijfster af te sluiten.

 

Eing jaren ‘60, begin ‘70, lag mijn vader in het ziekenhuis voor het éen of ander. Ik was nog heel erg jong en weet nu niet meer wat precies het euvel was. Elke dag ging ik bij hem langs en zat veelal zwijgend aan het bed. Een introvert kind die dol was op haar vader. Ik was reuze gefascineerd door de ronde knop met cijfers boven het hoofdeind van het bed, dat een radio was. Waarschijnlijk geen radio bestuurd door Hilversum, maar van het ziekenhuis zelf, waar ze zeemansliederen draaiden en tips gaven om de gootsteen schoon te houden. Zouden ziekenhuizen deze radios nog hebben nu de smartphone een waardig vervangmiddel is geworden? Geen idee. En ik ga toch echt niet terug om dat uit te vinden, zelfs niet met een naar kuchje.

't Is al wat om daar te moeten zijn, maar dat er zo onbeschaamd het vet van mijn dijen moet worden gemeten... Pffff.

Rokken                                                                                                                                                                                                                   (2014)

Pasgeleden stond er weer zo’n studie in de krant, onderzoeken worden die dingen genoemd. Ik hou ervan. Naar mijn bescheiden mening betreft het een hoop larie waarmee wetenschappers in de onderste regionen van hun vak zich mee bezig houden. Ze hebben namelijk een studieschuld die afbetaald moet worden en hun vak brengt niet dat geld dat ze ervan verwacht hadden. Daarom hebben ze een manier gevonden om het klootjesvolk bezig te houden met lariekoekonderzoeken.

Dit keer hield de studie zich bezig over de maat van rokken. Er was een tijd dat ik ervan hield rokken te dragen, vooral zomers als een zuchtje wind m’n Andreaskruis met éen zucht verkoelde. 

Het punt volgens het onderzoek is, dat als vrouwen in de periode tussen 25 jaar en de menopauze een rok moeten kopen die plots een maatje groter is, je een verhoogd risico op kanker hebt.

Jeetje, dat is ehhmmmm goed om te weten, niet?

Er wordt geen studentikoze melding gemaakt over de manier waarop de meeste mensen op een natuurlijke wijze wat dikker worden nadat de hoogtij dagen van de jeugd voorbij zijn en je wat meer tijd op je kont doorbrengt omdat je knietjes kraken. Alleen freaks die geobsedeerd zijn door hun lichaam, brengen hele dagen door met calorieën tellen en gewichten tillen. Die types hebben geen obsessie met het fenomeen gezond zijn, want dat is iets heel anders. Een beetje mager zijn houdt namelijk niet automatisch in dat je gezond bent. Al die zogenaamde “super” modellen zijn vel over been maar verre van gezond. Als ze niesen, vliegt er een complete oogst van tweemaal gesneden donkere Colombiaanse heroïne door de kamer. En dat kan niet de juiste omschrijving van een gezond leven zijn.

Maar die rokken... De studie concludeert dat als je een rokmaatje groter wordt na je vijfentwintigste verjaardag, vrouwen een verhoogd risico hebben op borstkanker na de menopauze. Als je twee maatjes meer nodig hebt, is het risico zelfs 77%.

Toen ik deze getallen las, hing ik m’n rokken in de kast van vergeten kleding en nam me voor dat ik vanaf dat moment alleen maar broeken zou dragen. Op die manier zit er geen risico vast aan het ouder worden. 

Wat een feit is waarvoor geen onderzoek hoeft te worden gedaan, is dat als het aankomt om mensen bang te maken, onderzoekers met hun flubberstudies bovenaan staan. Ze doen er werkelijk grote moeite voor om je de kruipkriebels aan te jagen. Want waar het op neerkomt, zeggen ze: we gaan allemaal dood. Shockerend. En ik maar denken dat een gigantisch deel van Japan voor altijd zal blijven leven, maar het schijnt dat ook deze mensen niet onder dit overlijdensgedoe kunnen uitglippen. 

Het tweede punt is: net zoals de meeste mensen zijn onderzoekers geobsedeerd door het vrouwenlichaam. Want ik zag nergens iets staan over mannen die in gewicht aankomen.

Vrouw zijn houdt in, dat je je hele leven nauwkeurig bekeken wordt door zowel mannen als vrouwen. Als je niet conformeert aan de leugens die je dagelijks in alle mediavormen op een blaadje gepresenteerd krijgt over het uiterlijk en wat je moet eten, tel je niet mee. Men ziet je namelijk niet eens als persoon, laat staan als vrouw.

Nou kan ik het mannen vergeven dat ze vrouwen alleen als stukken vlees zien, want wat kun je anders verwachten van een geslacht dat heel de dag in het gras staat met een touwtje bengelend in het water en dit een sport noemt. Ik neem hen, noch hun mening, noch hun opinie, voor vol aan. Maar het merkwaardige is dat ook vrouwen zelfs op andere vrouwen inhakken en zelfs op een scherpere manier doen dan mannen. En ik maar denken dat er zoiets als zusterschap bestaat. Toch?

De meeste van deze onderzoeken worden door mannen uitgevoerd. Jaren geleden kregen we te horen dat bruine thee slecht voor ons was en moesten we allemaal een slokje groene thee nemen. Het zou onze hersens helpen beter te functioneren en was niet dikmakend -vooral voor vrouwen belangrijk. Alle bruine thee werd uit de keukenkastjes gehaald en vervangen door groene. Blij met onze menthol en munt en echinacea pakjes, kwam ineens uit een studie naar voren dat groene thee niet zo gezond is als witte thee. Als deze trend zich voortzet, drinken we allemaal warm water en doen alsof het thee is.

Na de thee ontstond er een ander fenomeen: superfruit. Ja, natuurlijk. Zet het woord “super” voor een ander woord en verhoog de prijs met 50%. Maar “super” voor het woord appel zetten, maakt het product niet ineens exotischer noch gezonder. Ooit was de gezegde dat je een appel per dag nodig hebt om gezond te blijven. Zo begon het. Toen wilden de telers meer verdienen dus begonnen ze een lobby door iedereen wijs te maken dat we tenminste drie stuks fruit per dag nodig hebben. Nou, prima. Ik hou van appels dus eet ik er drie per dag. Nee. Neeneenee. Je hebt drie verschillende vruchten per dag nodig. Als je drie appels eet, telt het als eentje. Hoe dat zo? Niemand die hierop het antwoord weet.

Door de jaren heen is het aantal fruit omhoog gegaan. Om een gezond leven te leiden, heb je nu minimaal 7 maar liever 10 porties per dag nodig. Om de klap te verzachten, zegt men dat je deze porties tussen fruit en groente kan verdelen. Want onderzoek zegt dat mensen die tenminste 7 porties fruit en groente per dag nemen 42% minder kans hebben om door welke oorzaak dan ook te overlijden. Dus je kunt in het midden van een kettingbotsing op de snelweg zitten: zolang je je 7 porties op hebt, is de kans groot dat je dit overleeft.

Wat is dit voor lariekoek? Oh, gaan ze verder met de uitleg: eet 5-7 porties fruit en groente per dag en je hebt 36% verminderde kans te overlijden. Verminderde kans vergeleken met wat: het sterftecijfer onder antilopen? Natuurlijk is fruit eten goed voor je, maar wel als je alleen organisch fruit eet. Eet je meer dan 7 porties fruit en groente per dag dan heb je 25% minder risico om aan kanker te overlijden. Eet je echter niet-organisch fruit dan zal het gif op je besjes het risico van kanker vertienvoudigen.

Aanvullend kwam er het volgende onderzoek dat ons vertelde dat teveel fruit eten pondjes aan je lichaam brengt. Ze zitten vol calorieën die je net zoveel overgewicht geven als de calorieën in chocola. Buiten dit: de hoeveelheid suiker in fruit zorgt ervoor dat je tanden wegrotten. Maar grote hoeveelheden fruit eten is nog altijd beter dan helemaal geen fruit eten.

Kortom: ik eet een paar appels om mijn gezondheid te bevorderen en het risico te reduceren om als een antilope in de klauwen van een hongerig leeuw te sterven. Terwijl ik m’n gezondheid bevorder, komen de pondjes erbij met als gevolg dat ik een grotere maat rok nodig heb. En dat vergroot het risico met 77% van een mogelijk voortijdig overlijden. Dus het gezondheidsvoordeel dat ik krijg als ik een appel eet, wordt teniet gedaan doordat ik een grotere maat rok moet kopen.

Effies rustig zitten en wachten totdat onderzoek naar dit speciale raadsel is gedaan.

 

Ooit in een ver verleden toen mijn leven sensationeelloos was, heb ik een half jaar lang het fenomeen koffie bijgehouden: was het wel of niet goed. Elke dag stond er iets van in de krant, voordelen zowel als nadelen, koffie uit Zuid Amerika of in kattenkakvorm. Een half jaar verder had ik er nog geen hoogte van gekregen wat er met koffie aan de hand is. Het enige waarvan ik zeker ben, is dat er een heleboel mensen zijn die zonder hun bakkie pleur 's ochtends niet op gang kunnen komen. Daar hoef je niet eens onderzoek naar te doen.

<= Het sentiment dat hier wordt uitgesproken, zou ik graag wereldwijd willen zien. Beetje meer rechtschapenheid en minder gezever in de ruimte om anderen bang te maken.

Schilderij                                                                                                                                                                                                               (2013)

Okidook, dus een schilderij van het internet besteld. Het is veilig, toch, geloven wat men je vertelt op het net? Aangezien Leonid Afremov zo veel leukjes had op zijn facebook pagina en ik de dingen die hij deed wel aardig vond, dacht ik op een tamelijk aangeschoten vrijdagavond: laat ik ‘ns een paar honderd euro uitgeven en een schilderij bestellen. 

Ik hou van kleur hoewel ik niks zie in zwart of beige. Die twee kunnen ook niet een kleur worden genoemd; het zijn louter stemmingen. De eerste is voor emo-tieners, de tweede voor leden van de broedgemeenschap die een hele zaterdag in een winkelcentrum doorbrengen en dit een uitje noemen.

Afremov was enthousiast genoeg in zijn mail aan mij, bedankte me voor het bestellen van een schilderij en beloofde dat ik zijn steun had als er een wereldleider overleed en men een vervanger zocht.

Het schilderij kwam gauw genoeg aan. Anita en ik legden het op de vloer, de enige plek die er groot genoeg voor was, en bekeken het werk.

We vonden het aardig. Het was kleurig met rood en geel, blauw en groen, en hier en daar een spatje roze. Zo kleurrijk als we hadden verwacht.

Beetje jammer dat het niet het schilderij was dat ik had besteld.

Ik ben niet dom, wat men ook beweert: ik behoor niet tot de Domme el Stupidoos onder de samenleving, dus was niet van plan iemand mij een schilderij aan te laten smeren die ik niet had besteld. Aangezien het vanuit zonnig Mexico was verstuurd, dacht ik dat Afremov bij éen van zijn Mexikeze bandidomaatjes de halsband had afgedaan en een kwast met verf in z’n klauwtjes had gepropt zodat hij zijn taakstraf kon voldoen. Waar het originele werk spurileus was en de kleuren van het canvas af sprongen, was degene die op de vloer lag een kleur-de-vakjes-in werk. Buiten dit: er was een groot stuk van ongeveer 10 bij 20 centimeter in de rechterbovenhoek nakend gebleven.

‘Okee’, zei Anita, ‘het ziet er leuk uit.’

‘Inderdaad’, gaf ik toe, mijzelf ervan proberen te overtuigen dat ik niet voor niets al dat geld had uitgegeven.

‘Misschien moeten we het inlijsten.’

‘Ik ga eerst Afremov over dat blanco stuk vragen.’

Terug op de site waarvan ik het werk had besteld, Afremov’s officiële en niet de nep Chinese die ik later vond, vroeg ik hem ernaar. Twee nachten en een lange stilte later, stelde ik dezelfde vraag.

Terzijde: het komt op mij over dat in deze tijd van sociale netwerken en allerlei mogelijkheden om snel met elkaar in contact te kunnen komen, de communicatie steeds slechter wordt.

Boris Afremov nam na mijn tweede poging contact met mij op. Hij zal wel zo’n neefje in de tweede graad zijn wiens taak het was klagende klanten te sussen, hoewel ik niet klaagde, nog niet, maar een eenvoudige vraag stelde. Hij wilde een foto van het blanco deel zien, dus die stuurde ik toe. Hierna schreef hij dat dit opzettelijk leeg was gelaten om het canvas te rekken als het ingelijst werd. Aangezien ik een aardig mens ben, was ik bereid hem te geloven hoewel Anita fnuikend reageerde op zijn uitleg. Ook zij is een aardig mens, alleen moeilijker in te palmen dan ik. Dus namen we dit werk mee naar een kennis van Aniet, die alles van rekken en inlijsten weet. Gladys Muller, de kunstkennis, zuchtte en zuchtte nogmaals voordat ze zei dat ze niet het hele blanco geval kon wegwerken zonder de compositie van het schilderij te verzieken, maar ze wilde het proberen.

Toen het schilderij ingelijst bij ons terugkwam, was de lijst het beste onderdeel ervan. We hingen het op en het zag er goed uit, kleurrijk, nogmaals. Éen ding zat me nog steeds dwars: het was niet het kreng dat ik had besteld en betaald. Weet je, dacht ik: laat ik hiervan melding maken bij Afremov op zijn facebook pagina. Aldus gedaan en voordat ik het wist, kon ik niets meer op zijn pagina plaatsen.

Wat in jezisnaam…

De charlatan had helaas voor hem met éen dingetje geen rekening gehouden, namelijk de toorn van mijn lief.

‘Niemand maakt mijn meisje verdrietig’, mompelde ze, haar laptop openend.

Voordat Afremov door had met welke rotte vis hij om de oren werd geslagen, had Anita de hele facebook wereld ervan overtuigd dat hij een charlatan was, dat zijn site pure nep was, dat de Mexicanen niet genoeg betaald kregen, en dat ze de politie over hem zou inlichten.

Via email nam David haastig contact met me op, weer eentje van de Afremov clan. Hij schrijft zijn mails onder het email adres van Inessa Afremova, dus is waarschijnlijk de tranny onder de Afremovs. Alles zou in orde komen, beloofde hij, en het schilderij dat was besteld, werd subiet naar ons verstuurd, ingelijst en wel.

Dat was twee weken geleden.

Intussen heb ik verscheidene mails van UPS ontvangen dat het schilderij wacht om vrijgegeven te worden (waarschijnlijk is de verf nog niet droog) waarna het meteen naar mij gestuurd zal worden, of woorden van die strekking. 

Anita had op het net gelezen dat de Afremovs dit soort gelul regelmatig aan alle sukkels zoals ik beloven. Zij gelooft alleen dat hij een man van zijn woord is als UPS het nieuwe werk heeft gebracht, wij het hebben uitgepakt en dit het werk is waarvoor ik heb betaald.

Gisteren ontving ik een mail van UPS dat ze vandaag het schilderij zullen afleveren, vrijdag 15 maart.

Mmh, afwachten wat er gebeurt.

 

De Afremovs kwamen op mij over als een soort Romanovs. Niet qua status of stijl maar wel zo’n familie die in alle uithoeken van de wereld iemand hebben zitten die beweert tot deze familie te horen. Er zal vast wel een Anna tussen zitten ergens in Zuid Amerika.

Okee, misschien ben ik te goedgelovig hoewel ik toch beter zou moeten weten. Ik heb zo vaak meegemaakt dat mensen mij dingen beloven en uiteindelijk sta ik ergens alleen met de handen in de zij om me heen te kijken, me afvragend waar iedereen is die me zou komen helpen. Desondanks geloof ik nog steeds dat er ergens iemand rondloopt die daadwerkelijk doet wat zij belooft. Of ik zolang kan en vooral wil wachten, laat ik in het midden.

Anita, uitgeput na de verbale aanslagen op het internet tegen het Russisch front. Achter ons het bewuste schilderij. Dit heeft maar kort gehangen en werd heel snel vervangen door een echt kunstwerk van Ernst Steppon, een fotograaf van uitzonderlijk formaat. Op www.ernststeppon.com kan de nieuwsgierige lezer op zijn website onder het kopje “Paintings” het werk “Passing by” zien. Da’s nou werkelijk een ontiegelijk mooi werk dat onze muur siert.

De slaapkamer                                                                                                                                                                                           (2013/14)

Anita wilde de slaapkamer veranderen. Ik hou niet van dat soort veranderingen, voornamelijk omdat er altijd sjouwwerk mee gepaard gaat. Maar om een beetje pais en vree en het huis te behouden, ging ik in haar enthousiasme mee.
Tijdens de kerst hadden we het erover en evenzo in januari. Februari was te koud om ook maar iets te doen, maar in maart en april sprongen we in actie door de slaapkameraanpassingen maar weer eens door de molen te halen. Ik had er geen probleem mee hoe de indeling was, maar Anita vond dat het bed zo geplaatst moest worden, dat alleen het hoofdeinde contact met de muur had. Op die manier hoefde ik niet over haar heen te klauteren voor een plasje. Er was een tijd in onze relatie waarin ze geen moeite had met mijn nachtelijke capriolen, maar na acht maanden samen was de nieuwigheid er een beetje af. Tijd voor een bandenwissel dus. We prikten een datum: het eerste weekend van mei. We zouden dan allebei een paar dagen vrij hebben om wat in huis te kunnen rommelen. De volgende datum die we in ons hoofd hadden, was het tweede weekend van mei. Want dan hadden we allebei een paar dagen vrij, enzovoorts.
Op de laatste zondag van het tweede weekend gingen we de boel aanpakken. De slaapkamer moest eerst leeggeruimd worden; iets dat nog erger is dan daadwerkelijk dingen doen. Dus greep ik naar m’n hoofd en zei dat ik een paar rustmomenten moest hebben voordat we begonnen. Liggend op de bank speelde ik candy crush en viel mensen op facebook lastig terwijl Anita de slaapkamer leegruimde. Ze zou me alleen erbij roepen als er domme kracht vereist was. Dus toen een deel van het bed weggezaagd moest worden (beter maar niet te vragen waarom) kwam ik in actie. Hierna, beloofde ze mij, konden we de driedeurskast tegen de tegenoverliggende muur naast het bed plaatsen. 

Okidook. Het bed gezaagd en aan de kant gezet, twee deuren uit de kast gehaald (de spiegeldeur verschoof geen centimeter, ook niet toen het in mijn Jerommeke’s armen gemangeld werd) en alle kleding eruit. Zelfs de apies verdwenen. Anita houdt van apen en primaten en alles wat wollig is en met de handen over de grond sleept. Door de jaren heen hebben mensen haar verwend door pluche apies te geven, zelfs als de gelegenheid hier niet om vroeg. De meesten van hen hebben een naam en we delen zelfs de bank met een gorilla die Koko heet. 

Het vervelend van deze slaapkamerzondag was, dat we de avond ervoor Toy Story 3 hadden gekeken. Dat was de reden dat Aniet moeite had de apen de kamer uit te smijten. Aan de andere kant realiseerde zij zich dondersgoed, dat ze met mij in haar leven geen pluche aap meer nodig had voor een knuffel. 

‘We hoeven ze niet weg te doen’, merkte ik op. ‘Als we ze nu in vuilniszakken stoppen en op zolder zetten, zijn ze nog steeds in huis.’
‘Doe jij dat maar dan; ik weet niet of het mij lukt.’ Met een vuilniszak naast me, pakte ik de eerste die binnen handbereik was. 

‘Dat is Mickey’, zei ze.
‘Ciao, Mickey’, groette ik en stopte ‘m in de vuilniszak.
De rest volgde: Joris, Lucia, Gijs, Dozy, Beaky, Mick, Tich en alle anderen. Uiteindelijk waren het zes vuilniszakken vol om de slaapkamer vrij te krijgen van bush pluis. Al dit harde werken hield in, dat er geen ruimte voor mij was om op de bank te liggen en bij te komen: de kast moest verplaatst worden. Werkhandschoenen aan, vastberadenheid op 10, stonden we tegenover elkaar bij de kast.
‘We schuiven het eerst van de muur vandaan’, instrueerde Anita, ‘dan draaien we ‘t en gaat ie tegen de wand naast het bed. Op drie: éen... twee... drie.’
‘Hnngggg...’, klonk het van ergens uit m’n binnenste, de juiste uitdrukking voor kracht.
Uit alle macht probeerden we de kast van de muur weg te schuiven maar het bewoog geen millimeter. Na diverse hnngggs en arrrggggs gaven we het op en hielden een conferentie voor de spiegeldeur.
‘Wat als we er nou karton onder leggen?’, stelde ze voor. ‘Zo doen we dat ook altijd op het werk als we kasten moeten verschuiven.’
‘Okee.’
‘Hoe doe jij dat?’
‘Hoe doe ik wat?’
‘Hoe verschuif je kasten op het werk?’
‘Op het werk?’, herhaalde ik voor de zekerheid en vervolgde na haar bevestiging: ‘Ik bel onze helpdesk en zij sturen zware jongens die dat voor mij doen.’
Ze mompelde iets onverstaanbaars en ging op zoek naar karton. ‘t Is niet mijn fout dat ik in de privé sector werk en zij niet.
Zelfs met karton een stukje eronder geschoven, bewoog de kast niet. Ik was inmiddels klaar met dit gedoe en besloot dat de spiegeldeur er alsnog uit moest. Anita schroefde een deel van de bovenkant van de kast los, tilde het voorzichtig een paar millimeter omhoog en dat was net genoeg om de zware deur eruit te halen.
Jippie: vrouwenpower. Nu konden we de kast, weliswaar met de nodig moeite, maar toch, van de ene kant van de kamer naar de andere te verschuiven.
Voordat we aan heel deze larie begonnen, was ik van mening dat het beste was om een migraine te veinzen en Anita’s broers in huis te halen voor een bakkie. Wij zouden dan een spiel opzetten van hulpeloze mädels met twee linkerklauwtjes. Anita, echter, wilde hier niets over horen: dit was niet iets wat beroepslesbi deden.
‘En last van m’n rug krijgen valt daar ook onder?’, vroeg ik en werd genegeerd.
Lesbi doen alles zelf, is haar motto. Oh ja... Daarom kreeg ik de zaag in m’n handen geduwd voor het bed en moest ik de deur uit de sponning halen terwijl zij ongeduldig achter me stond te wachten, zich afvragend waarom ik altijd zo traag ben.
‘We werken in elk geval met z’n tweetjes’, was haar weerwoord.
‘Lieve schat: ik werk, jij moedigt aan, althans, zo noem je dat.’
‘Zo doen we allebei waar we goed in zijn.’
Met de kast op de juiste plek, zetten we het bed waar we deze wilden hebben en plaatsten de deuren terug in de kast, alsook de spiegeldeur. Dit laatste kostte heel wat moeite om goed te krijgen, maar uiteindelijk lukte het.
De volgende dag kon geen van beiden een spier bewegen: rug, nek, armen en bij mij merkwaardig genoeg waren ook m’n kuiten naar de gallemiezen. In de slaapkamer was het even wennen aan de nieuwe indeling, maar een bed waar je van alle kanten af in kunt springen, was een waar genoegen. Wat ik wel miste, was de stoel waarop ik altijd meters kleding drapeerde. Die was naar de zolder verhuisd met de apen. Toen ik Aniet vroeg waar ik mijn kleding nu moest laten, suggereerde ze de kast. Wat een ludiek idee. Met een opgevouwen shirtje in m’n handen, schoof ik de spiegeldeur opzij. Het schokte even, haalde toen een laatste hap adem, kieperde langzaam voorover en kwam op mij af. Het opgevouwen shirtje vasthouden, voelde ik heel het gewicht van de deur in mijn armen allen. Au. 

‘Een beetje hulp alsjeblieft’, riep ik benepen vanonder de zware deur vandaan, die ik amper overeind kon houden. Achter me was Anita omgevallen van het lachen, heliumkreetjes slakend waarin de woorden “pies... in... m’n... broek” als enige herkenbaar waren. Pas toen ik bijna door m’n knieën zakte onder het almaar logger wordend gewicht van de deur, lukte het haar overeind te komen en te helpen de deur weer in de sponning te krijgen. Het schoof soepel heen en weer. Mijn shirtje legde ze op de middelste plank. 

‘Ta-da.’ Ze hield haar hand op voor een high-five. Zij is éenvijfenzeventig, ik negen centimeter korter (“ja, hahahaaa, in je dromen”, hoor ik naast me) maar met een sprongetje kon ik haar hand een pets geven. We hadden gedaan wat we ons maanden geleden hadden voorgenomen te doen. Wederom een mijlpaal bereikt. 

 

We waren eens in een hotel ergens in Nederland, de Veluwe geloof ik, en Anita bood me een rumboontje aan toen we in bed zaten. Nu is chocola niet mijn ding, maar rumboontjes heb ik altijd lekker gevonden. Dus smullen. De volgende morgen stapte ik het bed uit en zag een bruine streep op het onderlaken, ergens op schouderhoogte. Er was een rumboontje uit de verpakking ontsnapt en had zich ‘s nachts onder mij genesteld. Op de gang hoorden we de schoonmaaksters hun spullen neerzetten. In allerhaast kleedden we ons aan en legden een briefje bij de streep, om te zeggen dat het onschuldige chocola was, en vertrokken naar de ontbijtzaal. Bij terugkomst zagen we dat de schoonmaakster onze kamer bereikt had. We pakten een stoel in de weelderige open ruimte rondom het trapgat en gingen afwachtend zitten. De schoonmaakster die onze kamer betrad, haalde er een tweede bij, die op haar beurt nog twee collegae naar binnen sjorde. Met hun vieren bleven ze een lange tijd in onze kamer. Geen idee waarom, misschien om de rumboonstreep van het laken af te likken, weet ik veel. Uiteindelijk sloten ze de deur en verdwenen. Met omzichtige stappen naderden we onze kamer en gingen snel naar binnen. Alles was opgeruimd: de lakens waren schoon, er was gestofzuigd en het briefje met uitleg lag netjes op het bureau.

Eerlijk gezegd vond ik het een beetje gênant om een laken zo achter te laten, maar ja, rumbonen, hè; dan bestaan er andere normen.

Anita naast een schoon bed in een hotel, niet degene van de Veluwe. Waar wel? Geen idee.

Een ritje naar Eyeaiai                                                                                                                                                                                        (2014)

We gingen naar de openingsavond van de Roze Filmdagen, dat jaarlijkse evenement in Amsterdam waarin films vertoond worden met voornamelijk éen onderwerp: het is niet slecht om homo te zijn, werkelijk niet.

Ik heb het niet zo met films en vooral de Amerikaanse versie ervan, helaas de overheersende secte in het filmgenre, kan mij volstrekt niet boeien. Ze zijn voorspelbaar en zelfs de onvoorspelbare eindes (geeuw) zijn voorspelbaar. Elke acteur ziet eruit als de ander en elke actrice als een nieuwslezeres van fox. Ze hebben een vast rijtje “karakters” en opzwepende muziek die onze stemming bepaalt en vaak zo hard is, dat je het gemompel van die “karakters” amper kunt verstaan.

Maar goed: meegaan hield in dat ik ook eens het huis uitkwam dus waarom niet, dacht ik zo.

De film zou om acht uur beginnen en Anita, normaal gesproken niet iemand die zich zorgen maakt, was een beetje kriegelig. Misschien was het omdat ze en plein public met mij gezien zou worden, of misschien vroeg ze zich af hoe ik me buitenshuis zou gedragen. Het was een gok die ze moest wagen.

We aten een snelle maaltijd en vertrokken om kwart over zes. De Eye in Amsterdam is ongeveer een half uurtje rijden vanaf waar wij wonen maar Anita was voorbereid op elk obstakel dat we konden tegenkomen. Een plasje onderweg, bijvoorbeeld, en files, slecht weer, enzovoorts. Waarop zij, echter, niet had gerekend, was het niet kunnen vinden van de straat die naar de Eye leidde. We hadden weliswaar onze Trudy op de telefoon, die vertelde wanneer we links en rechts moesten gaan; iets dat ze wonderbaarlijk goed deed. Toen wij, echter, het laatste stukje door een woonwijk bereikt hadden, werd dit teveel voor haar en zei ze plompverloren:

‘Bestemming bereikt.’

Anita stopte de auto. We stonden stil op een stukje kade waar de veerpont van Amsterdam Centraal net aankwam.

‘Wat?’, vroeg ze bitsig en hopelijk retorisch: ‘Het is ergens aan die kant.’ Dit feit met de vrouw in haar telefoon discussiërend, wees ze naar een punt rechts van ons. ‘Hoe komen we van hier naar daar, huh?’

Een draai van 180 graden leek mij een goed idee en gelukkig was Aniet het hier mee eens. We maaiden een aantal fietsers omver en omdat het Nederlanders waren, keken ze niet op of om. We reden terug naar de plek waar wij in deze wijk waren terecht gekomen. Rondje om de rotonde en nogmaals over dezelfde weg, langzamer ditmaal zodat we goed konden zien waar het mis was gegaan.

‘Bestemming bereikt’, zei Trudy op de precieze plek waar ze dit drie minuten eerder ook had gedaan. 

Naar buiten turend zodat Anita mijn brede grijns niet zag, zei ik:

‘Hee, de veerpont is er weer.’

De nieuwste lading fietsers onderging dezelfde behandeling als hun voorgangers en we reden hernieuwd over dezelfde weg retour. Inmiddels herkende ik de mensen die in en uit hun huis liepen en begon ze als een soort buur te beschouwen. Anita was niet geamuseerd.

Terug op de rotonde namen we dit keer de tweede afslag in plaats van de derde en koersden door slaperige straatjes.

‘Maak een draai van 180 graden’, merkte Trudy op.

‘Houd je smoel’, grauwde Anita terug en naar mij: ‘Nee, dit wordt het ook niet.’

Terug op de rotonde namen we voor de derde keer dezelfde weg. De mensen die bij de bushalte stonden te wachten, zwaaiden naar ons. Waarschijnlijk herkenden ze ons van de voorgaande keren of dachten dat we bus 34 waren die via het park naar Centraal Station ging.

‘Er moet toch een manier zijn…’, mompelde Anita. 

Ze werd goed in mompelen; dat was iets dat ze van mij had geleerd. Het duurt jaren voordat een mens een volleerd mompelaar wordt, maar als je dit eenmaal onder de knie hebt, kun je winnaar worden van elke wedstrijd actief mompelen.

‘Ik zag een bordje waarop stond hoe je bij de Eye kunt komen’, zei ik, voor eens niet mompelend in een poging behulpzaam te zijn, en wees naar een vage plek over mijn schouder.

‘Werkelijk? Kun je volgende keer iets vlotter reageren?’, vroeg ze met opeengeklemde kaken, een rustige uitstraling bewarend hoewel ze zich op het puntje van een hysterische aanval bevond.

‘Hee, daar zijn mijn vrienden van de veerpont weer’, zei ik juichend bij het zien van de kade. ‘Heen en weer… heen en weer… heen en weer… heen en au.’

Haar ogen gingen door me heen terwijl ze iets binnensmonds mompelde. Hoewel haar blik sneed, was ik blij dat het gemompel onhoorbaar was. Als ik haar woorden had opgevangen, zou ik ongetwijfeld de verdere avond met rode wangen rondlopen.

Ze keerde de auto, reed een privé parkeerterrein op, ging achteruit en maaide een paar fietsers omver om aan haar dagelijkse quota te voldoen, en vond eindelijk de straat die naar de Eye ging. Eenmaal de auto geparkeerd, bleef ze er buiten naast staan om de benen te strekken.

‘Zie je nou wel dat het goed is om eerder van huis te vertrekken’, zei ze met een brede grijns.

Waarover de film ging: geen idee, maar de rit er naartoe was een enerverende.

 

We zijn een paar keer naar de Roze Filmdagen geweest. Het was best leuk. vooral het Chineesje achteraf, maar de films waren verre van memorabel. Ik kan elke zin van elke Jacques Tati of Mel Brooks film citeren, die ik beiden voor het eerst in de jaren '60, '70 zag, toen ik nog heel erg jong was, maar een film van een paar jaar terug kan ik me nauwelijks meer herinneren. Voor eens heeft dat niets met mijn dementia light te maken maar alles met de slechte kwaliteit van vele, vooral nieuwere, films.

Ahh, nog vol goede moed op de heenweg. Wat is het toch fijn om een onschuldige Anita te zijn.

Midgetgolf                                                                                                                                                                                                          (2015)

Na een wekenlange afvalrace waren we afgelopen zaterdag beiden “ineens” een pond aangekomen. Ik schrijf ineens tussen haakjes, omdat zoiets nooit zomaar gebeurt.

‘Misschien eten we te veel drop’, suggereerde Anita, een uitspraak die ik in alle talen ontkende behalve Italiaans. Alles klinkt namelijk positief in het Italiaans.

‘Nee’, zei ik. ‘Volgens mij is het de warmte die we vasthouden en zijn het niet de Haribo’s.’

Aniet kon zich in deze redenatie wel vinden. Ook gaven wij Sandra de schuld, onze fysiotherapeute en fitnessgoeroe. Zij moest zo nodig met vakantie gaan, louter en alleen maar omdat het juli was.

Desalniettemin bedacht mijn redelijke wederhelft een strak plan om diezelfde zaterdag nog actie te ondernemen in de vorm van iets te gaan doen dat met bewegen te maken had.

‘Zullen we gaan fietsen?’, stelde ze voor.

‘Ehhhhh...’, begon ik vol enthousiasme. ‘Misschien is het een beetje te warm om te gaan fietsen.’

‘We kunnen ook naar de Veluwe rijden en daar een stuk lopen’, was haar tweede suggestie. Dit klonk mij al beter in de oren. ‘En kijken of we daar een pannekoekhuis kunnen vinden voor de lunch.’ 

Het was zo’n dag waarop ze vol goede plannen zat. Dit soort dagen zijn schaars dus ik koester ze. 

‘Of’, vervolgde ze, in het ritme komend, ‘we kunnen ook midgetgolf gaan spelen. Er zit bij Hilversum een grote midgetgolfbaan. Precies de juiste maat voor jou.’ 

Ze draaide zich naar haar vertrouwde vriendin het internet om antwoord op haar vragen te krijgen en liet mij verder op de links liggen.

Even later zaten we in de auto op weg naar Lage Vuursche. Dat was het “ergens in de buurt van Hilversum” dat Anita bedoelde. 

Omdat we uit onze vertrouwde omgeving gerukt werden, had zij Trudy, onze wegenfluisteraar, uitgenodigd om ons naar de juiste bestemming te brengen. Truut zat op de achterbank naast Astrud Gilberto, die zachtjes haar favoriete nummers voor ons zong.

Vijf minuten van huis, toerend op de A9, commandeerde Trudy ons rechtsaf te gaan.

‘Mas que nada’, zong Anita en bleef rechtdoor rijden. 

Zich lelijk in de kruis getast voelend, pakte Trudy haar breiwerkje tevoorschijn en weigerde zich de rest van de dag nog met ons te bemoeien.

Het was heerlijk weer. De zon scheen schuin de auto in en de airconditioning bracht de nodige verkoeling. Autorijden met Anita is altijd heerlijk. Ze houdt van rijden en is éen van de weinige chauffeurs bij wie ik me veilig voel. Ik heb ooit eens naast een familielid van mij in de auto gezeten en hij vond het nodig om op de snelweg zijn jas uit te trekken terwijl we 120 gingen, het stuur met zijn bovenbenen te bedienend. Ook was hij een ster in het afzeiken van zijn vrouw als zij achter het stuur zat. Ik wou dat ik met hem in contact was gebleven, alleen maar zodat ik hem kon uitdagen dit afzeikerig gedrag bij mijn vrouw uit te proberen; zien wie er dan met 120 kilometer per uur uit de auto wordt gesjacherd zonder dat zij de handen van het stuur afneemt.

Hoewel auto rijden met Anita heerlijk is, vindt ze het nodig mij overal bij te betrekken. Waarom? Geen idee, want een zinnig antwoord krijgt ze zelden. Ik hou ervan naar de omgeving te kijken, opschriften op vrachtwagens te lezen. Waar kun je anders een bloemenexport vinden die El Commandante heet en het hoofd van Che Guevara naast bosjes rozen op het zeildoek heeft staan? Dit soort dingen maken mij blij: een gevierd revolutionair wiens iconisch tronie in de jaren ‘70 door opstandige studenten in alle landen bedrukt op t-shirts werd gedragen en nu de bloemenverkoop in stand houdt.

Anita is echter van mening, dat ik mij als “bijrijder” moet opstellen.

Mijn verhouding tot het fenomeen autorijden, is bij trouwe lezers van deze stukjes bekend. Het is niet zozeer een verhouding maar een vette scheiding waar we na alle tussenliggende jaren het nog steeds niet over eens zijn hoe de verdeling eerlijk gedaan kan worden.

Pakweg twintig, vijfentwintig jaar geleden heb ik rijlessen gehad. Rijlessen en een heleboel instructeurs. De eerste twintig minuten van de rijles gingen altijd prima. Daarna verloor ik mijn interesse en begon dan de instructeur vragen te stellen bij de handelingen die ik verrichtte. Stoppen voor oranje, bijvoorbeeld. Ik bedoel niet de koninklijke familie, hoewel het niet aardig is hen omver te rijden, maar het stoplicht. Oranje betekent in het dagelijkse verkeer dat je snel gas moet geven om dit licht nipt te kunnen halen. Rood daarentegen betekent dat er nog twee autos door mogen rijden. De instructeurs waren stuk voor stuk van mening dat ik gas moest terugnemen als het licht op oranje sprong. Hun devies was: Als je eenmaal geslaagd bent, moet je zelf maar uitmaken wat je doet.

Ooit reed ik te langzaam naar de zin van de automobilist achter mij, die achter elkaar noetnoetnoetnoet toeterde om zijn irritatie aan te geven. Ik stopte de auto en wilde uitstappen om hem een knal voor z’n harses te geven maar de instructeur (de 4e inmiddels) hield mij tegen en beval me door te rijden. Bevelen; ook zoiets waarvan ik niet blij word.

‘Hij heeft zelf ook zo gezeten’, merkte ik snibbig op.

‘Rij nou maar verder.’

‘Paardepik.’ 

De instructeur reageerde niet op mijn gemompel. Ik startte de auto en reed weg, langzaam en tegen de middenstreep aan zodat de auto achter mij ons niet kon inhalen.

Rijden zit mij dus niet in het bloed en bijrijden is eveneens iets waarin ik niet excelleer. Volgens Anita is het beter voor de rest van de mensheid dat ik nooit mijn rijbewijs heb gehaald. Zij is gewend dames te vervoeren (ik zal niet in verdere details treden) die goed zijn in kaartlezen. Éen van de eerste keren dat wij bij elkaar in de auto waren, verwachtte zij dat dit ook een kunstje van mij was en vroeg bij een splitsing van de weg welke rijbaan zij moest nemen.

‘Je hebt Trudy toch?’, merkte ik op in een stem die dwingend vroeg mij verder met rust te laten. 

Overigens ben ik me later meer met het rijden gaan bezig houden, hoewel “een baantje schuiven” niet een goede benaming schijnt te zijn wanneer we een afrit moeten nemen. “Volg de blauwe auto met het stel van middelbare leeftijd” is ook te vaag naar haar mening.

Uiteraard hadden we op weg naar Lage Vuursche ook weer een dispuut. Trudy had ons het misverstand op de A9 vergeven en meldde dat we de rechter rijstrook moesten aanhouden.

‘Moet ik hier rechtdoor?’, vroeg Anita, die deze informatie totaal niet vertrouwde.

‘Trudy zegt dat je de rechter rijstrook moet hebben’, zei ik.

‘Rechtdoor is richting Utrecht.’

‘En?’

‘We moeten naar Utrecht.’

‘Dan rij je rechtdoor.’

‘Maar Trudy zegt rechtsaf.’

‘Dan ga je rechtsaf’, zei ik, gevolgd door: ‘Luister je nu ineens wel naar wat ze zegt?’

‘Rechtdoor of rechtsaf?’ Weer dat dwingende stemgeluid van mijn lieftallige wederhelft.

‘Rechtsaf.’ Ze deed wat ik zei. ‘Wat heb je met Utrecht?’

'Ik heb zo’n idee dat we via Utrecht moeten.’

‘Alles gaat via Utrecht. En Roosendaal; dat is ook zo’n stad.’ Je merkt dat ik een treinmens ben.

We gingen dus niet via Utrecht en bereikten Lage Vuursche binnen de gestelde tijd die Trudy had aangegeven.

Midgetgolf, een sport waar ik als kind zijnde enorm goed in was. Er was geen molenwiek irritant genoeg om mijn slagen tegen te houden. Ik hield holes-in-one als speelkameraadjes aan mijn zijde en zou Anita wel eens laten zien wat een pro in midgetgolf allemaal kon.

Lage Vuursche heeft drie verschillende banen: biljart, gravel en grasbaan. Op de grasbaan mogen kinderen alleen onder begeleiding spelen, dus kozen we voor die.

De eerste hole was twee slagen voor par. Ik had er vier. Het zou vast weer zo’n dag worden. Maar het weer was lekker en overal stonden sproeiers aan om het gras groen te houden en ons koel.

Achter ons was een gezin van drie generaties VVD: opa, vader en zoon, compleet met zandkleurige korte broeken, hoog opgetrokken beige sokken en blokjesoverhemden. Opa was van Wiegel’s tijdperk, de vader van die van Rutte, en het zoontje van pakweg elf was een aanstormend talent met een strakke zijscheiding in het haar -rechts, natuurlijk. In plaats van iedereen op hun beurt de hole uit te laten spelen, sloegen zij om en om van de tee af en haalden een meetlint tevoorschijn om te zien wie het verst van de hole verwijderd was. Deze ongelukkige sukkel mocht dan als eerste de tweede slag doen. Het was fascinerend te zien hoe het zoontje het overwinnen-is-alles element werd bijgebracht, en hoe de vader eerst proefzetjes met zijn putter deed voordat hij de bal eindelijk eens in de richting van de hole plofte.

We maakten ons partijtje in rustige tred af. De VVDers lieten we voorgaan en tal van andere gezinnen achter ons mochten eveneens passeren. Toen uiteindelijk de rust op de baan weerkeerde, gingen wij verder.

Na het golfen aten we de beloofde pannekoek en trokken hierna huiswaarts. We hadden gelopen en gesport zoals we onszelf hadden voorgenomen.

Thuisgekomen telde ik het aantal slagen op. Zowel Anita als ik eindigden met een stand van 62. Dat is nog eens een eerlijke bolsjevistische verdeling. Che Guevara zou trots op ons zijn geweest.

 

Inmiddels is Trudy vervangen door een tomtom. Veel betrouwbaarder, zekers, maar ik mis de eindeloze argumenten die we met Trudy hadden. Nooit meer dat irritante “maak een draai van 180 graden” te horen krijgen. In de meeste gevallen was dit geheel onterecht, want wat wist die troela nou, maar toch...

 

<- Anita druk aan de sjoemel bij het vlaggengat;

Stoer zijn maar niet doorhebben dat een VVDer achterlangs probeert de baan op te sluipen ->

Zeven maanden getrouwd                                                                                                                                                                             (2014)

Het was zondagochtend. Anita en ik lagen in bed, haar armen om mij heen gevouwen. Buiten was de merel nog maar net gestopt met fluiten en het zingen van de zwaluwen, hoog zwierend door het luchtruim, klonk tot ons door. Er was geen verkeer. Het zachte zuchten van de golven die de zandkust kietelden, dreef door de openstaande ramen naar binnen, gedragen op een milde bries. Hoewel er geen hemel bestaat, had het gevoel van in een hemel te zijn mij te pakken.

En wat deden we op zo’n gelukzalige moment als dit? We praatten over voetbal.

We waren zeven maanden getrouwd, woonden bijna twee jaar samen, en hadden het over de Nederlandse aanvaller die een strafschop tegen Brazilië had gescoord. We vroegen ons af of zijn plaats in de ploeg wel gerechtvaardigd was, aangezien zijn enige positieve bijdrage aan de Nederlandse ploeg in de eerste wedstrijd tegen Spanje was geweest. We overpeinsden deze vraag nadat we de Braziliaanse aanvaller, die een knietje in de rug had gehad, belachelijk hadden gemaakt. Hij was het veld afgedragen alsof hij aan het doodgaan was om twee wedstrijden later weer op de bank te zitten. 

Een paar minuten hiervoor waren we over een zwemmer aan het praten die *hou me vast* bekend gemaakt had dat hij homo is -alsof de rest van de wereld hier nog niet van op de hoogte was. Dit werd gevolgd door een gesprek over de éen of andere ontevreden Italiaanse voetballer die een otofoto op sociale media had gezet waarin hij een geweer op ons richt. Hij noemde dit “een grote kus voor alle haters”. Goed zo, knul. Vòòr deze foto had ik er geen idee van wie je was, maar nu ik weet hoe jij op de bepaalde dingen reageert, heb ik geen wens om ooit nog maar iets van jou te horen. Je verdient miljoenen om in een verliezende ploeg te mogen spelen en hebt overduidelijk stront voor hersenen.

En, uiteraard, hebben we een weddenschap lopen betreffende die ene zo opvallende nichterige voetballer, over wanneer hij uit zijn kast kruipt. Volgens Anita gebeurt dit pas over tien jaar als zijn voetbaldagen zo goed als voorbij zijn. Ik, aan de andere kant, las dat hij een zeer religieus mens is, dus vermoed dat hij niet homosexueel is maar louter koorknaapjes misbruikt. Ook dit wordt over tien jaar bekend gemaakt en de paus zal weer eens een mea culpa voor éen van zijn schaapjes moeten uitbraken.

Nadat we over sport gepraat hadden, nestelde ik me nog verder in Anita’s armen en zei tevreden:

‘We zijn echte potten, niet?’

‘Huh?’ 

Ze was zich niet eens bewust waar ik op doelde.

‘Naakt in bed, een hele dag voor ons om te doen wat we willen, en we praten over voetbal.’

Ze lachte.

‘Gelukkige zeven maanden huwelijksdag, lieverd’, zei ze, m’n achterhoofd kussend.

De tijd is snel voorbij gegaan. Volgende maand vieren we ons twee jaar samenwonen met een trip naar Parijs. Ik ben nooit eerder in Parijs geweest, hoewel het per trein maar drie uur reizen vanaf Amsterdam is. Wat hield me tegen? Niets bijzonders, behalve dat ik nooit de behoefte voelde daar naartoe te gaan. Dus geen speciale reden, hoor, want ik hou van de Fransen, hou van hun pffft houding over alles waar ze zich niet mee willen bemoeien. Ik hou van Franse films en Gauloises, hoewel ik geen roker ben, en ik hou vooral van hun literatuur. 

Anita adoreert Parijs en heeft me verschillende malen ervan proberen te overtuigen deze stad te bezoeken. Ik was nog steeds niet werkelijk geïnteresseerd totdat zij deze profetische woorden plus uitleg uitsprak: Père Lachaise begraafplaats.

‘Wat is dat?’, vroeg ik.

‘Dat is een plek waar dode mensen samenkomen’, legde ze voorzichtig uit alsof ze met een zesjarige aan het praten was. Na mijn vernietigende blik, vervolgde ze: ‘Dat is waar Jim Morrison begraven is.’

‘Nou, en?’

Ik kan de Doors in kleine hoeveelheden tolereren, maar vond de heer Morrison altijd een beetje een drama queen. Als ze verwachtte mij naar Parijs te kunnen lokken door een dronken, gedrogeerde en heel dode zanger te noemen, had ze het goed fout. Ik zei dit tegen haar. Dat was het precieze moment waarop ze me onder de gordel sloeg.

Ze haalde Père Lachaise begraafplaats op het internet erbij en zei:

‘Veel schrijvers liggen daar begraven. Balzac, Colette, de la Fontaine, Molière...’

‘Werkelijk?’, zei ik, direct opgevrolijkt.

‘En in de Montparnasse begraafplaats kom je Sartre en De Beauvoir gezamenlijk tegen.’ Verder zoekend vervolgde ze: ‘Beaudelaire ligt daar ook, en ook Samuel Beckett. Marguerite Duras...’ 

Ik stopte haar voordat ze het hele alfabet had doorgewerkt. 

‘Huysmans’, ze ze er snel achteraan.

‘Okee, goed, je hebt me overtuigd. We gaan.’

Haar brede grijns vertelde me dat ze me weer eens te pakken had.

De meeste mensen gaan naar Parijs vanwege de Eiffel Toren of om over de linkeroever langs de Seine te wandelen en zichzelf voor te stellen dat ze een magistrale schilder zijn of een dichteres die peinst over dat ene woordje dat haar ontsnapt. Ze willen over de Champs Elysée zwalken en het Louvre bezoeken om de glimlach van die vrouw te zien, en proppen zich vol met franse kaasjes die ze normaal niet kunnen uitstaan als ze thuis zijn. Ze gaan koffie drinken in Quartier Latin en genieten van een stokbrood met een fles rode wijn zittend in het gras in een park.

Dat is wat je doet als je naar een stad in het buitenland gaat: je bezoekt de bezienswaardigheden die je alleen van ansichtkaarten kent en proeft de kookkunst waarmee je tot dan toe louter kennis hebt gemaakt via kant en klaar maaltijden uit de supermarkt.

Vele kennissen, collegae, vreemden en geliefden hebben me verteld: Jij bent niet zoals de meeste mensen. Ik aanvaardde dit altijd als een compliment, hoewel de toon waarin het werd gezegd alsook de blik die ermee gepaard ging, mij ervan verzekerde dat het alles behalve complimenteus bedoeld was. Anita is de uitzondering op deze regel: niets wat ik zeg of doe komt ooit vreemd op haar over. Hoewel zij met beide voeten ferm op de grond staat, wordt ze nooit in verwarring gebracht door mijn woorden of de soms grillige gedragingen waartoe mijn wezen in staat is.

Dus toen ik zei dat ik Parijs wilde bezoeken om al deze dode mensen te bezoeken, en ook 36 Quai des Orfèvres waar Maigret verbleef niet kon overslaan, knipperde ze niet met haar ogen. Het enige dat zij zei was, dat ik bewust van het feit moest zijn dat Franse hotels totaal niet lijken op degenen die we kenden. Maar zelfs korte bedjes en kleine kamers kunnen me er niet van weerhouden aan Sartre en De Beauvoir’s graf te staan en te denken hoe mooi zij mijn leven hebben gemaakt. Ook ik wil namelijk een metrokaartje op hun steen leggen.

Ze vervolgde haar opsomming met de waarschuwing dat de douche in onze kamer waarschijnlijk niet zou werken. Noch de verwarming. En als het warm is, werkt de ventilator niet, en laten we het vooral niet over de lift hebben, als tie er al is.

‘Maar dat hoort bij Frankrijk’, vulde ze grijnzend aan. Toen zei ze: ‘Denk aan Groningen.’

Ach ja. Dat was de eerste keer dat we met z’n tweetjes een weekendje uit hadden. De snoepmachine in de lobby werkte niet. Omdat we trek hadden in iets zoetigs na een avondje drinken, probeerden we de machine te repareren met onze schoenen. Helaas werden we door de receptionist gestopt.

‘En onze huwelijksreis.’

We hadden de bruidssuite en de gigantische 250 inch of daaromtrent televisie werkte niet. We woonden 15 maanden samen toen we gingen trouwen, dus wilden een film op een televisie van deze grootte zien in plaats van te doen wat het dan ook is dat stellen op huwelijksreis doen. De combi onwillige televisie en een hotel medewerker die “tja tja” zei toen ze het nakeek, vlak voordat ze verdween en nooit meer in onze buurt gesignaleerd werd, was uiterst vreemd.

‘Wat dacht je van Londen, deel éen?’

De miljardsterren hotel had een douche die of warm of koud water opboerde met als variatie weinig tussen deze twee in. We wasten ons snel met het lauwe water dat een paar seconden uit de kraan drupte voordat het weer gloeiend heet werd.

‘En kunnen we ooit Antwerpen vergeten?’

De kamer was in orde; alles werkte. Maar er was een stijldans competitie gaande in de omgeving van het hotel. Toen we in de eetzaal zaten en van ons ontbijt genoten, zagen we al deze vreemde stellen naar de muesli dansen en een quickstep met een gekookt ei maken. Ik had niet meer zo’n psychedelische ervaring meegemaakt sinds de late jaren zestig.

‘Moet ik Wiesbaden-Niedernhausen noemen?’, vroeg ze toen.

‘Liever niet.’

Dat betrof een vier sterren (geloof je ‘t zelf?) hotel waar het personeel luid en onbeschoft was en onze wifi niet werkte. De douche was een emmer met gaten erin, en onze vegetarische maaltijd was gekruid met stukjes spek.

‘Wellness weekend in Drenthe?’

Een claustrofobie-opwekkende kamer met matrassen die van het bed gleden zodra we iets absurds op hen deden, zoals ademhalen. Het eetterras bestond uit twee plastic tafels met een paar plastic stoelen die ze uit iemands tuin hadden gejat, en de parkeerplaats was een zandbak.

‘Gooi dit allemaal op een hoop en dan weet je hoe het in Parijs zal zijn’, verzekerde ze mij, nog steeds breeduit grijnzend. ‘De douche zal het niet doen, er zal geen snoep te krijgen zijn. We zullen in kleine bedden moeten slapen in een claustrofobische kamer zonder wifi of televisie. Het personeel zal luid en onbeschoft zijn en ons openlijk negeren. En voor deze privilege betalen we een maandloon.’

Haar gezicht gaf aan hoe blij ze was bij alleen de gedachte al terug naar Parijs te gaan. 

‘Het zal geweldig worden’, eindigde ze haar betoog. ‘Gefeliciteerd met onze zeven maanden huwelijksdag, schat.’

 

Na een verhogingen van de prijs van metrokaartjes, was er een radicale linkse groepering die dit niet pikte. Op een proletarische manier kwamen zij aan metrokaartjes en deelden dit aan de bevolking uit. Sartre steunde hen hierin en ontving voor zijn bijstand de liefde van het volk cq de Parijzenaars. Dat is het achterliggende verhaal van de metrokaartjes die op het graf worden gelegd die hij met Simone de Beauvoir, zijn enige echte liefde, deelt.

Nog éen ding: zijn oorlogsdagboeken zijn schitterend leeswerk. Een aanradertje.

 

Links de Eiffel Toren achter een mooi monumentaal gebouw. Al dat groen op de middelste foto is op Père Lachaise te vinden, de vrouw ervoor niet meer. Rechts onze kaartjes, de nu nog witsten van allemaal, met een bescheiden steentje erop. Onze hommage aan Sartre en De Beauvoir.

Fit                                                                                                                                                                                                                              (2017)

In onze jaarlijkse quest om fit te worden, hadden we het schitterende plan opgevat om onze zolderkamer te veranderen in een sportkamer. Apparatuur bezaten we al in de vorm van een crosstrainer, die op dat moment als een kledingrek werd gebruikt; een hometrainer, opgevouwen de crosstrainer gezelschap houdend, en een roeimachine die dwars in de woonkamer stond en waar we heerlijk onze tenen tegen stootten. Deze apparaten hadden we met veel zorg uitgezocht. De crosstrainer was een oudgediende, met nadruk op “oud”, en had een kraak ontwikkeld. 

Anita had het lumineuze idee om de crosstrainer naar zolder te brengen. Het weegt zo’n vijftig kilo. Met ons tweetjes konden we dat makkelijk hebben en we zouden dit als laatste verplaatsen, als kroon op ons werk.

De hometrainer kwam toen bij mij een bursitis op de heup werd ontdekt. Ik baalde als een stekker, want wandelen is iets dat ik graag doe. Maar dat mocht niet meer, zei de dokter, mij streng aankijkend. Ze mag dan altijd wel fantastische schoenen dragen, maar haar blik was er eentje waaronder mijn schoenfetish verschrompelde. Dramatisch jammerend dat mijn leven nu werkelijk voorbij was en wat moet ik in hemelsnaam doen om een beetje fit te blijven, onderving zij door te zeggen: stel je niet aan en ga fietsen. Blijkt dat fietsen geen nadelige gevolgen heeft voor een bursitis.

‘Wel op de manier waarop jij fietst’, merkte Anita op toen ik haar van dit heuglijk feit op de hoogte bracht.

‘Ik fiets net als ieder ander’, zei ik.

‘Met die kleine pootjes van jou en de blokken op de pedalen...’ 

De bursitis ging gelukkig over en de hometrainer werd opgevouwen en weggezet voor een later moment.

De roeimachine was onze nieuwste aanwinst, een professioneel Concept2 apparaat waar we zeer content mee zijn. We hadden eerder al overwogen er eentje aan te schaffen maar zaten met de ruimte. Mede hierom waren we bij een sportschool gegaan, maar nu was het tweejarig contract afgelopen en zochten we een alternatief om onze spiermassa op peil te houden. In de twee jaar hebben we de sportschool cumulatief pakweg  drie maanden bezocht. Hoewel we een stiefseconde overwogen het contract te verlengen, leek het minder pijnlijk voor ons banksaldo om een sportapparaat in huis te halen dan naar een sportschool gaan.

Voordat we bij deze sportschool terecht kwamen, hadden we een ander uitgeprobeerd, eentje specifiek voor vrouwen. Een nobel streven, ware het niet dat wij op onze eerste dag door een man werden begroet. Aangezien hij iets ongelooflijks nichterigs over zich had, dachten we dat het wel goed zat. En dat was het. 

Het enige maar belangrijkste minpunt was, dat we moesten wachten om een apparaat te kunnen gebruiken. Er stonden voldoende hometrainers, maar die kreeg je op een gegeven moment cadeau bij aankoop van twee kilo jongbelegen kaas. Van de crosstrainers stonden er maar twee, waarvan er van éen niet kon worden gebruikt. Ben er nooit achter gekomen waarom, maar iedereen liep met een boog om het apparaat heen. Anita houdt ervan zich af te peigeren op een crosstrainer dus reken maar dat die stond te balen als het bezet was.

Na een week of vier daar getraind/gewacht te hebben (doorhalen wat niet van toepassing is), besloten we ergens anders naartoe te gaan. De eens zo aardige man veranderde in een pisnicht toen hij dit hoorde en zei met opeengeklemde kaken dat wij ons geld voor die maand niet terugkregen. Daar hadden we zelfs niet aan gedacht, laat staan om gevraagd. Wij zijn volwassen, kunnen lezen en hadden de regels doorgenomen. Hij gooide zijn hoofd in de nek en liep stram naar de andere vrouwen toe die wel bereid waren te betalen om op een apparaat te wachten, en zei ons geen gedag. Als ik wist hoe Yelp in z’n werk ging, zou ik hiervan melding hebben gemaakt.

Dus dan maar de zolder, ons sportzaaltje in de maak.

Anita trok de zoldertrap naar beneden en liep naar boven. Op de vierde trede van boven bleef ze staan en ging terug. Intussen was ik als een trouwe sherpa achter haar aan gegaan aan mijn trek naar de top van de berg en moest hier abrupt een halt toeroepen toen ik plots haar kont als feestmuts droeg. Zo kwamen we gezamenlijk de trap weer af.

‘Het tweepersoonsbed moet weggehaald worden’, begon ze terwijl ik restjes van haar onderlichaam uit mijn haren peuterde. ‘Er staan ook een aantal matrassen.’

‘Dat gaat wel lukken.’ Ik schrok van mezelf hoe optimistisch ik klonk.

‘Een paar stoelen...’ okee, ze was dus niet klaar met haar opsomming ‘...en bergen met kleding die we niet meer gebruiken...’

‘Dat gaat lukken.’

‘...oude luxaflexen, heel veel andere troep die we in vuilniszakken kunnen proppen...’

‘Dat is het?’, vroeg ik aarzelend en een tikje hoopvol.

‘...en een kast.’ Ze knikte. ‘Dat is het. Gaat dat lukken?’

Ik trok de schouders op. We spraken af hieraan te binnen als zij vrij had en ploften daarna op de bank met een chippie en een cocktail. Dit zouden we er toch binnen de kortste keren aftrainen.

We schrokken er zelf van dat we heel kort na het evaluatiemoment daadwerkelijk aan de zolder begonnen. Om onze intentie kracht bij te zetten, had Anita de ophaaldienst van het grof vuil gebeld. Hierdoor was er in elk geval een datum waarop heel de rotzooi buiten moest staan.

Bij elkaar genomen kostte het ons weinig moeite de zolder leeg te halen. Ik hou van opruimen, Anita is dol op weggooien. Dat is iets waar ik moeite mee heb. Ik ben die sukkel die nog steeds de kassabon in haar tas heeft van het restaurant waarin zij mij voor het eerst de liefde verklaarde. Het is nu bijna vervaagd (de bon, niet de liefde) maar het blijft in m’n portemonnee totdat het vergaan is. En misschien kan ik het dan nog voor belastingaftrek gebruiken. 

Mijn onwil om dingen weg te doen was de reden waarom ik van zolder werd gestuurd en gewapend met een rol vuilniszakken onder de arm, vermaakte Anita zich daar in haar eentje. Mijn taak was de gevulde vuilniszakken aan te pakken en ongeopend in de hal zetten.

Aan de vooravond dat het grofvuil opgehaald zou worden, droegen we alles de twee trappen van onze woning af en plaatsten het onder de trap. Na honderd keer heen en weer gelopen te zijn, zag ik de ironie van deze actie: sjouwend de trap op en af om ruimte te maken voor een sportkamer. 

 

De bursitis verdween niet. Het werd zelfs zo erg, dat ik me met vreemde stappen voortbewoog om m’n heup te ontzien. Voor degenen die zich John Cleese herinneren in The Ministry of Silly Walks weten wat ik bedoel. Door deze vreemde manier van lopen, kreeg ik last van m’n lies aan dezelfde kant waar de bursitis zat. Het punt was dat ik vanwege  de bursitis niet veel mocht lopen, en vanwege de lies perikelen moest ik veel lopen. 

Uiteindelijk werd de pijn zo erg, dat er een injectienaald in m’n been werd gestoken, daar waar de pijn het hevigst was. Daarmee kon ik me pakweg drie maanden redelijk pijnloos voortbewegen. Na die drie maanden, kwam de pijn terug. Weer een injectie halen. De dok zei, dat het niet de bedoeling was dat ik elk kwartaal een injectie kreeg. Vragen om een flinke dosis drogerende middelen, viel ook niet in de smaak. Dat was het moment waarop ik genoeg kreeg van al dat gekoeioneer aan m’n lichaam. En eigenwijs als ik ben, volgde ik zoals gewoonlijk m’n eigen weg. Op vakantie in Zuid Frankrijk maakte ik, samen met mijn lieve hondje Luka, de lange wandelingen die de dok me na de tweede injectie had afgeraden te doen. Thuisgekomen zette dit zich voort. Dagelijkse wandelingen van een half uurtje werden anderhalf uur. In het begin was het niet enorm prettig, dat geef ik toe, maar na een aantal weken liep ik als een struisvogel rennend over de savanne. En de pijn bleef weg. Deze stak alleen de kop op als ik een tijdje niets deed. Daar was een makkelijke oplossing voor: bezig blijven. En dat doen we.

 

Mooie actie foto van Anita <=

 

En lekker rusten na het sporten =>

Pride walk                                                                                                                                                                                                               (2016)

Anita en ik besloten om voor de verandering iets voor de homo gemeenschap te doen en mee te lopen in de Pride Walk door Amsterdam. Deze wandeling zou vanaf het Vondelpark naar de Dam gaan. We hadden zelfs t-shirts speciaal voor deze gebeurtenis gekocht. Die van Anita was er eentje in het blauw met regenboog kleurtjes op haar borstjes waarin het lesbische teken trost naar voren kwam. Ik had een grijs sweatshirt gekocht met “Gay as Fuck” erop gestencild. Dus alles was heel smaakvol.

We hadden een soortement afspraakje met de eigenaar van boekwinkel Vrolijk, de plek voor homo literatuur in Amsterdam, om een glas wijn met hem te delen, en ook daar keken wij naar uit.

Dit was mijn eerste uitje in de homo “we laten van onszelf horen” gemeenschap. Ik ben er niet eentje voor verbale uitlatingen noch om aan iets mee te doen waar meer dan twee mensen mee gemoeid zijn. Ik ben schrijfster; ik zit thuis en schrijf. Dat is waar ik goed in ben en plezier in heb. Maar zelfs ik moest toegeven, dat ik vanwege het toegenomen homofobisch geweld over de gehele wereld, ook mijn gezicht moest laten zien en mijn gay zusters en broeders moest steunen.

We waren van plan rond twaalven weg te gaan. Het was een aardige zonnige zaterdag, we hadden de kleding dus kom maar op. We gingen dus niet om twaalf uur weg. Na een boterhammetje besloten we om rond enen weg te gaan. Toen kwam ik erachter dat één van de lesbo “dichters” (en ik gebruik deze term heel losjes) zou “optreden” rond onze aankomsttijd, dus stelden we ons vertrek nog een uurtje uit.

Even terzijde: waarom zijn lesbi zo lichtgelovig als het gaat om, nou ja, eigenlijk alles wat lesbisch is? Slechte zangeressen, slechte schrijvers, slechte schilders worden binnengehaald als de nieuwe messias (uiteraard lesbisch) alleen maar vanwege het feit dat ze lesbo zijn. Het doet mij pijn te bekennen dat Anita ook ooit eens deel uitmaakte van deze eng denkende groep. In het verleden heeft ze romans gekocht alleen maar vanwege het feit dat de schrijfster lesbisch was. Nooit afkering van enige vorm van leeswerk, heb ik deze boeken ook gelezen. Wat een tijdverspilling...

Om drie uur reden we het dorp uit en draaiden de A9 op richting Amsterdam. We waren nog geen tien minuten onderweg of we zaten aan het staartje van een file.

‘We kunnen de auto net zo goed bij de Dam parkeren’, bromde ik, ‘aangezien de wandeling voorbij zal zijn wanneer wij aankomen.’

‘Ik heb dit soort commentaar nu effies niet nodig’, gromde Anita terug. 

De weg naast de onze boog naar links en was zo goed als leeg.

‘Waarom nemen we die niet?’, vroeg ik.

‘Die gaat via Zaanstad en ik ben daar niet erg bekend.’

‘Hebben ze geen verkeersborden bij Zaanstad?’

Ze gaf me één van haar donkere blikken, stuurde naar links en eindelijk waren we weer onderweg. Deze weg liep parallel aan degene met de file erop.

We bereikten Amsterdam om half vijf. We hadden in elk geval de slechte dichter gemist maar waarschijnlijk ook Vrolijk’s aanbod van een roseetje.

Vanaf het Centraal Station namen we de tram naar het Leidseplein. Daar vandaan was het ongeveer een wandeling van vijf minuten naar het Vondelpark. Tenminste, als de tram het ons toestond om het Leidseplein te bereiken. Het reed gelukkig op tijd en laveerde door de drukke Amsterdamse straten. Toen ontmoette onze tram degene die ons tegemoet reed, en de chauffeuse stapte uit om een praatje te maken met die van de andere tram. Ze stonden een tijd lang buiten, wisselden adressen uit, verloofden zich en zetten hun trouwdag vast, voordat onze chauffeuse eindelijk terug naar binnen kwam en haar werkzaamheden weer oppikte.

Het was vijf uur. Eindelijk zagen we de regenboog vlaggen en de meisje-meisje, jongen-jongen stellen om ons heen en voelden we ons weer gelukkig worden. In het Vondelpark rustig slenterend onder de bomen zag ik een man en vrouw en hun twee kinderen voor ons wandelen. Een ouder stel liep aan de andere kant van het pad, en een andere man en vrouw hielden elkaar bij de hand vast terwijl ze hun fietsen voor zich uit duwden.

‘Jeetje’, zei ik, ‘toch leuk om helemaal naar Amsterdam te gaan voor de Pride Walk en dan omgeven te zijn door hetero stellen. Da’s werkelijk een droom van me.’

Anita trok me mee over het gras. Ze was van plan ofwel mij te wurgen voor mijn opmerkingen ofwel mij te verslinden op het gazon maar deed geen van beiden. Het scheen dat op het andere pad homo stellen liepen. Ik heb me nooit gerealiseerd dat er speciale wegen in het park waren waar homos en heteros hoorden te lopen.

Uiteraard moest ik plassen en Anita wees naar de vier houten wcs die naast elkaar stonden. Ik opende de deur van de eerste, zag de iemand mij was voor geweest en niet helemaal het gat had gevonden om in te kakken, dus sloot ik de deur sneller dan ik het had geopend. De tweede had geen papier. De derde en de vierde evenmin. Anita doorzocht haar zakken en vond een nauwelijks gebruikt papieren zakdoekje. Hiermee gewapend ging ik de wc op.

De ergste fout die ik maakte was in het gat te kijken. God allemachtig! Pas toen realiseerde ik me, dat dit niet een soort toilet was die ik van huis uit kende.

In elk geval had ik na mijn razendsnelle bezoekje plek voor iets alcoholisch. De eigenaren van de marktstalletjes waren hun spullen aan het opruimen (stel je voor, en het was pas half zes) en toen we bij Vrolijk aankwamen, zagen we noch de eigenaar noch een fles wijn. We waren dus gedoemd om een biertje en frisdrankje voor onszelf te halen en liepen hiermee naar de arena waar Gare du Nord speelde. Eindelijk een paar goede deunen. We gingen niet speciaal voor hen er naartoe, maar voor de act die erna kwam, namelijk Anita Meijer. Ik ben geen fan van haar, hoewel ik haar allereerste single heb gekocht, degene die ze met Hans Vermeulen heeft gemaakt. Maar het schijnt dat als je gay bent je een gay icon moet bezoeken. Ik heb geen idee waarom Anita Meijer een gay icon is noch wat een gay icon eigenlijk inhoudt, maar, nou ja, we waren er toch en zij ook, dus we zouden haar dan maar bezoeken.

Nadat Gare du Nord klaar was verlieten de muziek liefhebbers (waarschijnlijk hetero) het park en wij bewogen ons langzaam naar voren totdat we dichtbij genoeg waren om de neusvleugels van mevrouw Meijer te kunnen zien. De bühne werd schoongeveegd (mannelijke gays zijn heel erg netjes) en we werden begroet met een doef-doef-doef soort van muziek die door twee redelijk jonge knapen werd gebracht. Na een kwartiertje liep een tranny de planken op en kondigde aan, dat Anita Meijer alles uit de kast zou halen en dat wij haar met een warm Amsterdam’s gay applaus moesten verwelkomen (nee, ook hiervan heb ik geen idee wat dit inhoudt). Dus klapten wij op onze meest homo-achtige manier en Anita verscheen al zingend “December ’63” (ook bekend als “Oh what a night”).

En weet je wat er gebeurde?: ik danste. Ik danste verdomme nog an toe! Ik dans nooit omdat dit iets is dat ik altijd vreemd heb gevonden in het menselijk gedrag. Maar op dit feest van de gays danste ik. Met de armen van mijn vrouw om mij heen vermaakte ik mij uitstekend en zong mee met liedjes waarvan ik dacht dat ik die niet kende. Maar boodschappen halen in de supermarkt met een radio blèrend om je heen, doet vreemde dingen met je.

Na een half uurtje spoorde mevrouw Meijer ons aan om aan de Pride Walk mee te doen, gaf een laatste gay deuntje en vertrok.

Anita trok me mee langs de lange slinger van mensen die zich klaarmaakten om aan de wandeling mee te doen. Ze vond een plek voor ons vlak achter de enorme regenboog vlag die altijd op deze dagen wordt meegedragen, volgens haar, en we kronkelden door de straten van Amsterdam, zingend, glimlachend, gelukkig voelend.

Het was een goede dag om gay te zijn.

 

Het allermooiste moment had niets met deze Pride Walk te maken, maar pas wat erna gebeurde. 

Na de wandeling aten we een pizza op de Zeedijk (denk ik. Het kan ook de Voorhoutsenieuwburgsegrachtenzijpandweg geweest zijn of éen van die andere lange straatnamen die zelfs Amsterdammers niet kunnen onthouden). Na de pizza de auto opgehaald om terug naar Wijk aan Zee te gaan. Maar eerst tanken. Anita nam de honneurs van het tanken waar en zoals de taakverdeling tussen ons is, liep ik de winkel binnen om te betalen. Een flesje frisdrank uit de koeling en een zakje zoute drop gingen mee naar de kassa. De jongeman zag me aankomen, bekeek me een moment en viel meteen van zijn stoel van het lachen. Met een niet begrijpende en vooral verdwaasde blik keek ik terug. Hij wees naar mijn shirt en viel nogmaals om. Ik betaalde, nog steeds in het ongewisse wat zijn dolle pretmoment had ontstoken, en ging naar buiten. Pas toen realiseerde ik me, dat het mijn “Gay as fuck” motto was dat hem tot twee keer toe van zijn stoel had doen vallen. Ik grinnikte en wist dat dit de juiste manier was om de wereld te veroveren: mensen aan het lachen maken.

 

<= Anita bij de Pride Walk, laat in de middag. Ze ziet er fris, gezond en gelukkig uit.

=> Ik, daarentegen, zie eruit alsof ik met een fles wodka voor m’n harses ben geslagen, en dit was ’s ochtends, vele uren voordat we weggingen.

Het is maar goed dat ik schrijfster ben en niet met m’n klus op de radio kom.

Over hoe een goede buur te zijn                                                                                                                                                                   (2015)

Misschien was het vanwege de warmte, misschien zweefde er iets in de lucht, of misschien was het alleen maar zijn tijd van de maand, maar onze benedenbuur belde aan. Toen ik naar zijn zin niet snel genoeg open deed, begon hij op de deur te kloppen. Met zijn vuisten. Hij kon zich nog net inhouden om niet “Wilma!” te roepen, maar dit is het soort Neanderthaler gedrag dat hij op een zonnige maandagmiddag toonde.

Anita was aan het werk dus ik vermaakte mezelf alleen thuis, een migraine verzorgend. Al dit gebel en gebonk maakte mijn stemming er niet beter op. Aangezien ik alleen een t-shirt en boxers droeg, dacht ik om eerst een broek aan te trekken en de boxers wat eten te geven. Nah, was mijn volgende gedachte: ’t is alleen maar hem van beneden en hij heeft niets interessants gedaan in het “hello, big boy” departement sinds--nou ja, nooit, eigenlijk.

Door het glas heen zag ik zijn tuinkabouter formaat op ons matje staan en opende de deur voordat hij het naar binnen zou stompen en een hernia kreeg. In zijn schuimbekkende mannelijkheid van één meter vijftig of daaromtrent, paardestaart boos heen en weer wapperend om de vliegen van hem vandaan te houden, stond hij voor mij. Voordat ik de kans had te zeggen: “Hallo, lekker ding” blafte hij tegen mij dat ik de deur van het balkon moest vastzetten.

Pardon? Er wordt niet ongestraft geblaft tegen mij door wie dan ook.

‘Het zit vast’, zei ik.

‘Dat is het niet.’

‘Wel.’

‘Niet.’

‘Wel...’

Ik kan dit soort conversaties uren volhouden. Het kost me geen energie en het helpt me om dat ene vervelende uurtje van de dag door te komen, ook bekend staand als de inzinking na de lunch.

‘Het zit niet vast. Ik hoor het klepperen en ik word er gek van!’, zei hij.

‘Werkelijk? Voordat ik...’

‘Je hoeft niets te zeggen, maak die balkondeur vast.’

‘Het zit vast. Voordat ik...’

‘Niet.’

‘...zelfs maar na jou luister, kun je beter eerst je excuus aan mijn vrouw aanbieden voor jouw dreigement haar van de trap te gooien.’

‘Dat doe ik zeer zeker niet. Ik zal haar van de trap gooien en jou erachteraan.’

Okee, niet lachen Vita, dacht ik bij mezelf, en zei:

‘Mooi. Ik bel de politie want dit soort dreigementen hoef ik niet te nemen.’

‘Bel ze maar. Doe maar!’

Ik sloot de deur maar deed het niet op slot. Hij schoot naar voren en duwde het weer open en nam een stap naar binnen. Van zijn witte sokken op ons binnenmatje omhoog kijkend naar zijn bakkus, kreeg ik een blik waarvan zelfs Anita achteruit deinst en die kinderen gillend doen wegrennen. Hij had nu de grens tussen louter onbeschoft zijn en huisvredebreuk plegen overschreden en ik zou hem in alle liefde met artikel 138 WvS voor de oren slaan. Hij merkte mijn blik op en zijn wit gesokte voeten verdwenen snel weer uit onze gang.

‘En dit zal ik ze ook vertellen’, zei ik ijzig tegen hem. ‘Lamlul.’

Nogmaals sloot ik de deur dicht en ging naar de woonkamer waar ik het alarmnummer belde, namelijk Anita.

‘Hoi lief’, zei ik, ‘de pik van beneden heeft nu ook mij bedreigd om me van de trap te flikkeren dus ik bel de politie.’

‘’sGoed.’

‘Dan weet je het.’

‘Prima. Ik zie je straks. En bel niet 1-1-2; dat is alleen voor spoedgevallen.’

‘Weet ik.’

Ik belde met het plaatselijke politiebureau en nadat ik was geïnformeerd dat dit gesprek kon worden opgenomen voor trainingsdoeleinden, nam een aardige politieman de telefoon op.

Ik vertelde hem van de confrontatie en het dreigement om mij van de trap te mikken alsook mijn partner, die hij een paar weken eerder met ditzelfde had bedreigd, en van de vermeende huisvredebreuk. Ik hing het zielige huisvrouwtje uit; dat werkt altijd bij onze dienders in blauw. De politieman vroeg me waarom hij ons bedreigde.

‘Geen idee’, zei ik in alle eerlijkheid. ‘Hij vroeg me om de deur naar het balkon vast te zetten, maar die zit vast. Maar omdat het een winderige dag is, kleppert het zo nu en dan.’

‘Ja, het is tamelijk winderig buiten’, stemde hij in.

‘Hij zegt dat het hem op de zenuwen werkt’, vervolgde ik. ‘Maar alles werkt hem op de zenuwen. We lopen op onze sokken door het huis en zelfs dat werkt hem op de zenuwen.’

Ik gaf de goede man ons adres door en hij beloofde de wijkagent in te lichten. Die zou een praatje met de buur maken.

‘Hoe heet de buurman?’, vroeg hij toen.

‘Ik ken alleen zijn voornaam en dat is Leo.’

‘Leo?’ Hij zuchtte toen hij de naam en het adres aan elkaar verbond, en zweeg een moment. Toen: ‘Dat is genoeg informatie.’

Punt is -ook dit vertelde ik de politieman: had onze buur de minzame weg gekozen en excuses aangeboden voor het dreigement aan Anita dan zou er verder niets aan de hand zijn. Het leven is zo simpel eigenlijk, maar vermoedelijk niet als je een ouwe knak bent met een paardestaart. Doodziek van zijn geklaag, probeert Anita hem te ontlopen. Ik niet. Het is niet dat ik op zoek ben naar een confrontatie, maar ik laat mij door niemand voorschrijven hoe ik moet leven. Daarentegen willen we best aardige buren zijn dus toen hij in éen van zijn eerdere klaagzangen had verweten, dat de wc doortrekken na onze nachtelijke piesbeurten hem wakker hield, stopten we op zijn verzoek dit ‘s nachts te doen. Het doortrekken, bedoel ik; de plas ophouden kwam niet ter sprake. We lopen op sokken omdat het splat geluid van onze blote voeten op de vloer hem ergert. Hij windt zich op als we ’s avonds na achten de afwas doen; klaagt als wij onze brood te hard kauwen en ik rooster geen brood meer op zondagmorgen omdat zijn hartritme foutief vibreert als de toast omhoog schiet.

Een tijd lang hebben we aan deze wensen voldaan. Maar toen hij weer eens klaagde over geluiden die we schijnbaar gemaakt hebben en waarvan we ons totaal niet bewust waren, knapte er in mij iets. Ik ben een goed mens, Anita zegt zelfs dat ik een lief mens ben, maar als iemand me pissig maakt: foute boel. Het is namelijk niet alsof wij iets van hem terugkrijgen voor het op onze tenen lopen. Geen nachtelijke pis, geen luide bipsboertjes of conversaties, geen muziek, geen afwas na acht uur ’s avonds, geen frisse lucht vanwege een klepperende balkondeur, geen crosstrainer omdat de piep hem ergert... 

Aan de andere kant vindt hij het wel geoorloofd dat hij zijn gitaar de godganse dag door speelt. Ik weet niet van jullie, maar voor mij is er iets heel griezelig smoezeligs aan een oude knak die in het midden van zijn woonkamer staat, gitaar speelt en daarbij doet alsof hij Rory Gallagher’s neefje’s nicht van de tandarts assistente’s randdebiele broertje in de tweede graad is. En het is niet alsof hij kan spelen. Als hij een paar akkoorden kon samen breien, zou het minder zielig zijn. 

Okee, eerlijk gezegd is dat nog steeds zielig. Dit soort gedrag is prima als je zestien bent, maar griezelig op je zeventigste.

Dan nog: klaag ik? Nee, natuurlijk niet, om de eenvoudige reden dat ik niet zo’n type ben. Ieder zijn meug is mijn motto. En gitaar spelen is waarschijnlijk het enige plezier dat hij in het leven heeft, zelfs al klinkt het naar niets. Nu ik er zo aan denk: hij hoort zelf ook de herrie die hij maakt. Vind je ’t gek dat ie altijd nors is.

Een dag later belde de wijkagent. Het blijkt dat onze benedenbuur vaker over ons heeft geklaagd. Het schijnt dat wij “machines” hebben die uren achtereen aanstaan en feesten tot drie uur ’s nachts. Ik had niet de moed de wijkagent te zeggen dat we vrijwel nooit feesten en dan zeker niet tot drie uur ’s nachts. We vallen al om van de slaap om negen uur ’s avonds. Ook dit zei ik niet, aangezien we een imago op te houden hebben. De man gaf nog aan dat de buurman hem had verteld, dat hij misschien wat al te cru was geweest maandagmiddag en daar spijt van had.

In plaats van dit aan hem te vertellen, waarom niet naar boven komen, je als man gedragen en dit rechtstreeks tegen ons zeggen? Nee, dat is niet iets dat je van een smoezelige tuinkabouter kunt verwachten.

 

Niet lang nadat we onze eerste honden kregen, werd de aftandse buurman naar een oude lullen fabriek gedeporteerd waar hij overlast bij zijn buren veroorzaakt met dat geplinkplonk op zijn gitaar. Hoe weet ik dat? Ik heb zo mijn contacten.

Vroegûh, in een ander leven, kende ik een bandje, éen van de velen die het wilde maken in de grote overvolle wereld van hoopvolle muzikanten. Ze waren in een opnamestudio om een demootje te maken en het lukte de toetsenist niet om foutloos te spelen. In een ta-dah moment loste hij dit op door de pleister die om zijn wijsvinger zat eraf te rukken waarna hij vlekkeloos riedeltjes gaf.

Wat een tut, zeg.

Zoeken tussen de bosjes waar de restjes van de oude buur zijn gebleven. Naast de vele fouten die hij maakte, was de grootste dat hij dreigde ook mij van de trap te gooien. Toen Anita dit hoorde, trok zij hem aan zijn paardestaart mee om een hartig woordje met hem te spreken. Vlak hierna is hij verhuisd.

Nou, dat was leuk                                                                                                                                                                                           (2015)

Toen ik een kind was, werd ik om vijf uur wakker, want dat is wat je doet als je kind bent, op vreemde uren opstaan.

Toen ik in m’n vroege tienerjaren was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik stond te trappelen om aan een nieuwe dag te beginnen.

Toen ik een puber was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik de zon wilde zien opkomen. 

Toen ik in m’n late tienerjaren was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik de zon wilde zien opkomen om hierover verhalende gedichten te schrijven.

Toen ik begin twintig was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik wilde joggen.

Toen ik midden twintig was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik heel erg verliefd was op de éen of andere vrouw en me afvroeg of zij op dat tijdstip ook wakker was en misschien aan mij dacht.

Toen ik eind twintig was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik op een onmogelijk uur naar het werk moest.

Toen ik begin dertig was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik gedichten wilde schrijven op de stoep voor het huis waar de vrouw van mijn dromen woonde.

Toen ik midden dertig was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik van de vrouw wilde genieten waar ik verliefd op was en die naast me lag.

Toen ik eind dertig was, werd ik om vijf uur wakker omdat ik wilde schrijven.

Nu ben ik getrouwd en word ik op zondagmorgen om vijf uur wakker omdat een paar vrouwen een schreeuwwedstrijd houden bij ons huis. Nieuwsgierig om erachter te komen wie er aan het winnen was, ging Anita om kwart over het bed uit en wierp een blik naar buiten. Een paar minuten later volgde ik haar voorbeeld.

Het is begin november en donker. Naast elkaar staand, de ellebogen leunend op een boekenkast, zien we twee vrouwen op de stoep beneden ons. Ze kijken naar het café aan de overkant van de straat. Blauwe en rode lichten flitsen vanachter de deels geopende gordijnen vandaan. Als Anita weggaat om te plassen, doet éen van de vrouwen buiten hetzelfde. Het verschil is, dat Aniet dit op onze wc doet en de vrouw buiten bij onze brievenbus. Zodra Anita terug is, ga ik weer naar bed.

Dan begint de sirene te loeien. Hop, het bed weer uit. 

De vrouwen zijn van voor ons huis verdwenen naar een bank aan de overkant van de straat. Éen van de twee (de niet-plasser) hangt voorover gezakt op de bank, zo slap als de vogelverschrikker uit de Wizard of Oz, en loeit alsof haar leven er vanaf hangt. Een jongeman, waarschijnlijk haar vriendje hoewel ik hier niet zeker van ben omdat jongeren tegenwoordig heel erg emo zijn en elkaar om de haverklap om de nek hangen, trapt tegen de grote bloempot aan de voet van de trap bij Sonnevanck, het restaurant schuin tegenover ons. In eerste instantie denk ik dat hij de meid voor de harses heeft geslagen om haar stil te krijgen, maar het schijnt dat dit niet het geval is: ze blijft loeien. Haar vriendin zit naast haar, een arm om haar schouders geslagen, trachtend haar stil te krijgen. Het werkt niet. De jongeman loopt gefrustreerd weg.

‘Ik hou van hetero relaties’, zeg ik tegen Anita. ‘Je krijgt er zoveel voor terug.’

‘Oee, er komt iemand uit de bar.’

We wonen op de hoek dus moesten van het ene raam naar het andere gaan om hen bij te houden.

Een andere vrouw knielde voor de loeier neer en zei iets. Het loeien ging door. Het vriendje kwam terug naar het café en klopte aan. Niemand deed de deur open. De vers aangekomen vrouw ging naar hem toe en hielp hem door een deel van de vouwdeuren in te trappen. Op dat moment kwamen ze er binnen eindelijk achter, dat er iemand aan de deur stond. Een paar onderhandelingen werden gedaan en zij ging terug naar de loeier met een glas water die van binnenuit werd aangereikt.

‘Zal ik de politie bellen?’, stelde Anita voor.

‘Ja, graag. Misschien kunnen we dan nog slapen.’

Ze toetste het plaatselijke nummer in, moest naar een verhaal luisteren hoeveel het haar zou gaan kosten en was het werkelijk nodig de politie op dit uur lastig te vallen, voordat een automatische stem haar vroeg welke stad ze in actie wilde laten springen. Ze gaf de naam van ons dorp op en werd doorverbonden naar de politie in Bulawayo. Van daaruit kreeg ze de politie in Khartoem aan de lijn en via Tbilisi bereikte ze een politiebureau in wat hopelijk Beverwijk was.

‘Goedemorgen’, groette een opgewekte vrouw haar. ‘Waar kan ik u mee helpen?’

‘Er is vele herrie in onze straat en een vrouw is aan het schreeuwen. Een knul trapt tegen bloempotten en kun je misschien de politie erop af sturen?’ 

Ze gaf de vrouw ons adres op en die van de bar waar het om ging. Ook de naam van het restaurant, dat heinde en ver in de regio bekend is. Behalve bij die vrouw; ze had nog nooit van Sonnevanck gehoord.

‘Waar belt u vandaan?’, vroeg ze. 

Anita spelde de naam en zei erbij dat de loeiende vrouw nu ook een bloedneus had; bloed kwam uit beide lopen tegelijk en ze had dringend hulp nodig. De vrouw aan de lijn sprong gelijk in actie door haar te zeggen:

‘Ik verbind u door naar ons bureau.’ 

Anita mompelde iets. Het was niet aardig, dus zal ik het niet herhalen. De volgende opgewekte vrouw beantwoordde de telefoon en het verhaal volgde nogmaals. Ze spelde de naam van het café, van de straat waarin dit gebeuren zich plaatsvond, van het restaurant waar naartoe de scene zich had verplaatst, en elk ander woord dat de vrouw gespeld wilde hebben, en vroeg toen of ze alsjeblieft een politieauto kon sturen. Ze zou dit onmiddellijk doen.

Intussen hadden andere nutteloze jongens en meisjes zich bij de loeier geschaard. Sommigen hielden glazen water vast, anderen stonden er wat onhandig bij, rookten en deden alsof ze zich zorgen maakten. Ditmaal liet het vriendje zijn frustratie op een lantarenpaal los door deze in z’n lendenen te trappen. De lantarenpaal trok zich er niets van aan.

‘Ze hadden ook zelf de politie kunnen bellen’, zei ik, ‘of een ambulance.’

‘Ze zijn te stoned om helder te denken’, zei mijn wijze vrouw.

‘Toen ik hun leeftijd had’, zei ik, me ineens heel erg oud voelend, ‘ging ik uit, werd dronken en had plezier. Nu hebben die emos pillen nodig voor elk lullig dingetje dat ze doen.’

Ik was éen van de weinigen in Holland die nooit drugs op welke manier dan ook heeft gebruikt, tot een paar maanden geleden. En kom alsjeblieft niet aan met dat saaie verhaal dat alcohol ook een drug is. Ik heb het over de echte drugs hier, de pillen die zogenaamd een sensatie in je lichaam teweeg brengen en je zo hyper maken dat je de hele nacht kunt blijven dansen.

‘Ze verhogen je sexlust’, heb ik horen vertellen.

Mooi, dank je, maar een nog hogere sexlust is het laatste dat ik nodig heb. Ik ben niet voor niets de grootste scharrelkip van het westelijk halfrond genoemd.

‘Ze maken je orgasmes intenser’, is een andere mythe.

Nogmaals dank, maar als mijn orgasmes alleen al een fractie intensiever worden, ontplof ik in zeventien stukken uiteen en zullen vrouwen vanaf Amsterdam tot aan Alkmaar om mijn tieten vechten.

‘Je kunt muziek veel beter horen.’

Ik hou van punk muziek; denk je nou echt dat ik deze herrie beter wil horen?

Maar goed: een paar maanden geleden at ik een stukje space cake, alleen maar om erachter te komen wat de ophef hierover eigenlijk was. Ik kwam er gauw genoeg achter: ik had geen controle meer over mijn eigen denken en voelde me misselijk. De muziek die ik hoorde, was luid en ergerlijk en niet eens punk, dus dat kon het excuus niet zijn. Het was net als dronken zijn, alleen minder leuk. Dat was dus mijn “ervaring” met drugs.

Na lang wachten, belde Anita maar weer eens de politie op. Twintig minuten waren voorbij gegaan en ze waren er nog steeds niet. Het enige geloei dat we hoorden kwam van de vrouwelijk vogelverschrikker vandaan, nog steeds slap hangend op de bank. Terwijl Anita de hele bla bla bla over de telefoon weer moest aanhoren, kwam de politieauto eindelijk aan sukkelen. Ze zei tegen de vrouw aan de andere kant van de lijn dat het verdomme wel eens tijd werd en misschien zou ze in de volgende vergadering kunnen voorstellen, dat ze een keer wat sneller mogen reageren.

Éen van de agenten stapte uit en vroeg wat er aan de hand was. Hij praatte met de vogelverschrikker, die alleen maar tegen hem kon loeien, en toen met haar vriendje. Ik vroeg me af of het vriendje ook hem een rotschop zou verkopen, aangezien hij zo’n beetje verder alles in de omgeving al had gehad. 

De eigenaresse van de bar kwam erbij staan, waarschijnlijk om aan de politie te zeggen dat de loeier haar bar was binnengekomen terwijl ze al high was en dat haar zaak schone handen had. Aangezien Aniet en ik er tegenover wonen, weten wij helaas beter.

De andere politieman stapte ook uit en nam het vriendje apart om zijn verhaal te horen. De eerste agent probeerde maar weer eens een verstandig woord uit de loeier te krijgen, maar kreeg dit niet voor elkaar. Iemand van de bar kwam op de groep af, een paar glazen water dragend. Toen kwam de ambulance erbij en werden een paar ontiegelijk heldere lampen aangeknipt. Wij juichten, want toen de scene rondom de bank fel verlicht werd, konden we alles heel duidelijk zien. Terwijl de bemanning van de ambulance bekeek of de loeier in orde was, praatte de politie om en om met de menigte. De man die water had gebracht, ging terug naar de bar. Ik vroeg me af of hij in een volgende ronde met snacks mee naar buiten zou nemen. Na zo’n tien minuten stapten de ambulance medewerkers in en reden leeg weg. De politie agenten gingen ook terug naar hun auto.

Het vriendje en de vriendin namen de loeier tussen hen in en trokken haar van de bank omhoog. Lopend als een ooievaar op stelten lukte het de loeier een paar meter vooruit te komen voordat ze zijwaarts omflikkerde. De vriendin probeerde haar overeind te houden met als gevolg dat ze beiden op straat vielen. 

Een vrouw klopte op de wel heel erg ferm gesloten deur van het café. Toen deze niet open ging, gooide ze een schoudertas tegen een paar fietsen aan. Het kletterende geluid wekte het laatste restje mensen in de straat die tot dan toe door alles heen waren geslapen. De eigenares opende eindelijk de deur en praatte met de vrouw. De politie stond nog steeds te wachten, zittend in de warmte van hun auto. Na het praatje sloot de eigenares de deur en liet de vrouw met haar gezelschap buiten staan. Intussen had het vriendje de loeiende vogelverschrikker in zijn armen genomen en verdween uit ons gezichtsveld. De vriendin en een andere knul volgden hen. Terwijl ze weggedragen werd, bleef ze loeien, een hele langzaam Doppler effect creërend. Na ongeveer twee minuten kwam het vriendje terug, nu alleen, en deed wat zo karakteristiek is van Nederlanders: hij ging op zoek naar de fiets van de loeier. Er stonden pakweg acht fietsen voor de bar en hij probeerde de sleutel in het slot van vier van hen voordat hij de juiste vond en reed ermee weg. De politieauto ging er ook vandoor. De straat was weer leeg.

Nou, dat was een leuk avondje uit, jongens en meisjes, vind je niet? Wij konden tenminste eindelijk terug naar bed.

 

Niet lang na dit voorval is de kroeg, waarin en waarbuiten zich dit afspeelde, voorgoed verdwenen. Het werd meteen een stuk rustiger in de straat maar ook een stuk saaier. Het gaf mij regelmatig voer tot schrijven. Maar het rustige element voert de boventoon en is zeer aangenaam. Naar zeggen werd de kroeg gebruikt om drugs te verhandelen (werkelijk? vroeg ze met gespeelde verbazing) en geld te witwassen. Er liep daar ook altijd de éen of andere typische Engelsman rond -en met typisch bedoel ik straalbezopen- die op zondagochtenden in alle vroegte de lege flessen, oogst van de avond ervoor, in de afvalcontainers wierp. Misschien ging hij er vanuit dat dit clandestiene wegwerpen niet zou opvallen als hij het om half zeven deed. Verkeerde conclusie. Na de sluiting is ook hij verdwenen; nog een Brexit die me niet tegenvalt.

 

Na dat emo-gedoe van al die kinderen, hier een leuk foto van onze twee eerste honden om van op te knappen. Links Gina en rechts Mido. Ze waren nog maar pas bij ons en hielden hun koffer gepakt voor het geval het hier niet beviel.

Café crème                                                                                                                                                                                                             (2014)

We gingen naar Parijs. Ik had er werkelijk naar uitgekeken: vieren dat we twee jaar hetzelfde adres delen. Parijs werd, echter, een pure teleurstelling. Want weet je: vantevoren had ik van iedereen die ooit eens in Parijs was geweest de waarschuwing ontvangen, dat Parijzenaar nurkse types zijn. Ze zeggen pfffff als je ze iets vraagt, halen de schouders op en doen alsof je niet bestaat. Goed, dacht ik, als ik zo’n ontvangst wil, kan ik net zo goed thuisblijven en wat vaker facebook opgaan. Sommige verhalen gingen nog verder, want het scheen dat er door de straten van Parijs bloed vloeit en pijp rokende oude wijven kakellachend voor hun huis zitten waar ze niets anders doen dan truien breien voor onthoofde koningen.

Werkelijk?

Dus nadat ik dit allemaal had gehoord zei ik tegen Anita dat, dankjewel, maar ik denk dat ik Parijs oversla. Ze keek naar me, zei pfffff en beval me extra onderbroeken mee te nemen zodat ik niet in de hare hoefde te springen. Okee dan. Zoals je merkt, ben ik heel goed afgericht.

We namen de Thalys vanuit Amsterdam. De reis naar Parijs nam ongeveer drie uur in beslag. Het is per trein sneller naar Parijs reizen dan ermee vanuit Den Haag naar het noorden van Holland te gaan. Niet alleen sneller, maar ook een stuk comfortabeler. Eenmaal in Parijs stapten we op de metro naar de Charles de Gaulle Etoile nadat we, gewoontegetrouw als ik de weg wijs, eerst de verkeerde kant waren opgegaan. We kwamen hier achter toen we op de borden zagen dat we over twee stations in Reims zouden arriveren. Dus snel overstappen op de metro terug naar de binnenstad.

Uit de ondergrondse naar boven stappend, was het eerste dat ik zag de vlag van Qatar. Het was of de ambassade van dat land, of we hadden weer een verkeerde metro genomen.

‘Het is prachtig, vind je niet?’, vroeg Anita min of meer retorisch. 

Ik ben nooit onder de indruk geweest van landen als Qatar, maar aangezien zij enthousiast genoeg was, deed ik automatisch met haar mee. Pas toen viel mij ineens die giga poort tegenover ons op.

‘Jezisman, dat is groot’, riep ik uit. 

Naar de top van de poort kijkend, voelde ik m’n benen gaan tintelen. We waren op de Champs-Elysées aangekomen en de Arc de Triomphe keek triomfantelijk op ons neer. Wauw, door Napoleon’s compensatiedrang is er iets fantastisch moois neergezet.

In het hotel werden we begroet door een heel vriendelijke mevrouw, gingen naar onze suite, dumpten onze tassen en hop terug naar buiten. Mensen op straat begroetten ons. Zittend op een bank starend naar de Eiffeltoren werden we door passanten begroet. Verliefd hand in hand wandelend langs de Seine zeiden andere stelletjes ons gedag. Iedereen groette ons. Ik voelde me zo ontdaan vanwege deze vriendelijke Parijzenaars dat ik bereid was de koffers te pakken, teleurgesteld in het Franse volk en alle stereotypen die ze teniet deden, om diezelfde avond terug naar huis te gaan.

Wat is die mythe over norse Fransen? Komt dit uit dezelfde bodemloze put die ons wijsmaakt dat alle Nederlanders op klompen lopen en manisch grijnzen als ze voor een molen staan? Of dat alle Duitsers lederhosen dragen, pullen bier in hun klauwtjes klampen en meezingen met schlagers? 

Genoeg gezegd over stereotypen en andersoortig ondoordacht geleuter. 

We hadden een leuk zaakje gevonden niet ver van het hotel vandaan, waar we elke morgen ontbeten. Café crème en een croissant vanzelfsprekend. In Frankrijk is een croissant bij het ontbijt niet vrijwillig maar een verplichting, en altijd lekker. De jongeman achter de balie legde aan ons uit wat we moesten zeggen als we binnen wilden eten (sur place) of als we koffie wilden meenemen (à emporter). Hij was een heel goed uitziende knul en ik kan best begrijpen dat vrouwen van de broedgemeenschap Frankrijk en Italië bezoeken louter en alleen om naar de mannen te kijken. Zelfs een gediplomeerde lesbo als ik moet toegeven dat de mannen van Parijs een bepaald iets hebben. Natuurlijk lopen ze er ongeschoren bij zoals de meeste mannen tegenwoordig, maar bij hen heeft het een je ne sais quoi tintje dat aantrekkelijk is voor zowel hetero vrouwen en homo mannen. Ze zitten goed in de kleding, dat is éen ding dat zeker is. Zelfs de clochards gingen beter gekleed dan de meeste mannen met wie ik werk.

Mijn stellingname is: mannelijke Parijzenaars zien eruit als man, kleden zich als man, gedragen zich als man, niet als jongens. In Berlijn zien de meeste mannen er studentikoos uit, allemaal met een baardje van pluizig schaamhaar en zwart omrande brillen. En in Londen is de kledinglijn voor mannen het shirt dragen van je favoriete sportploeg, vooral als je een lichaam hebt dat bewijst dat je van je leven nog nooit ook maar twee meter hebt hardgelopen.

Zelfs de Franse rappers zagen er lief uit. Drie van hen kwamen de metro binnen om ons een paar stations lang te vermaken. Ze rapten een aantal nummers, dansten en hadden de tijd van hun leven. En terwijl zij met hun act bezig waren, had de rest van ons ook plezier. 

Dit is overigens ook iets dat ook in de Berlijnse metro gebeurt, maar een tikje anders: een paar Roemeense mannen stappen in, zingen “Hit the road Jack” in een merkwaardig accent en verwachten dan dat je ze geld geeft. Soms, hè, is verwachting een hopeloos iets.

Kortom, de Parijzenaars stelden me teleur door vriendelijk te zijn, door ons te helpen, door ons te begroeten, door ons de juiste richting aan te geven zelfs als we hier niet naar vroegen maar verraden werden door onze hoog opgetrokken wenkbrauwen. Parijzenaars zijn gewoon veel te vriendelijk.

Na een fantastisch verblijf namen we op de laatste ochtend ontbijt in onze favoriete zaak. Café crème en een croissant. Tijdens het koffie drinken, stapte een aantrekkelijke blonde vrouw binnen. Anita porde me meteen in de zij.

‘Dat is Hollande’s scharreltje’, fluisterde ze me toe.

‘Werkelijk?’

Geen idee hoe zij dit weet. Ik kon me amper Hollande voor de geest halen, maar Anita kent z’n vrouw, z’n vriendin, z’n huishoudster en de verre nicht die momenteel in Venezuela verblijft. 

We keken toe hoe de scharrel een café crème en een croissant bestelde en een razendsnelle conversatie hield met de jongeman over het huwelijk en de liefde. Dat is waar ze in Frankrijk over praten ‘s ochtends bij het ontbijt. Toen ze gedag zei, glimlachte ze flirterig naar de patron, pakte haar bestelling en verdween naar buiten. Vanzelfsprekend keken we haar na.

Wijzend naar haar verdwijnende rug, draaide de jongeman zich naar ons en zei:

Dat is nu à emporter.’

 

Dit was mijn eerste bezoek aan Parijs en ik genoot er enorm van. Het is een fantastisch mooie stad. ‘s Ochtends lopend over de Champs-Elysées op een Paris s’éveille uur, zagen we de werkelijke stad. Kantoorwerkers met kartonnen bekers koffie in de hand en in een haastige pas naar de metro afzakken, caféhouders die hun stoep schoonmaken met emmers water en een bezem en veel geouwehoer met iedereen die op dat moment al dan geen tijd had. Putten werden leeggeschept en late gasten die verscholen achter een zonnebril op een verlaten terras zaten, zich realiserend dat hun nacht in een nieuwe ochtend was overgegaan, keuvelden de ochtend weg. Weinig verkeer op de Avenue en de bleke zon hangend boven de Seine, kondigden het begin van een mooie dag aan. Twee jaar samen, heel verliefd, heel gelukkig.

C’est une belle vie.

 

Op de linkerfoto een man en vrouw met een bak koffie nadat hun nacht in dag is overgegaan. Naast hen, door het raam heen, scheppen twee werklui een put met drab leeg.

Rechts daalt de nacht over de Av. de la Grande Armée. De foto is genomen vanaf de Champs Elysées waar we genoten van dit avonduur.

Voordat ze de foto (in het midden) nam, waarschuwde Anita mij om dit keer een glimlach te tonen. Zoals je ziet, doe ik mijn best.

Over analoog zijn in een digitale wereld                                                                                                                                                (2015)

Alexander Pope was, naast zijn dichterschap, een furieuze essayist. Zijn gedicht “Essay on Man” is naar alle waarschijnlijkheid zijn bekendste werk. Het heeft een geweldige openingszin:

 

Awake, my St. John! leave all meaner things 

To low ambition, and the pride of kings.

 

Alexander Pope heeft vele “Essays on...” geschreven. Ze staan bol van humor en satire, dus precies iets voor mij.

Ik dacht aan hem toen Anita en ik naar een elektrieke winkel gingen om een tv uit te zoeken. Terwijl zij de kwaliteiten van Philips en Sony vergeleek, concentreerde ik me op de beelden die om ons heen straalden. Er was een programma over het éen of het ander en dit éen of ander gebeurde in Berlijn. Ik hou van Berlijn. Ik zag het station in de Friedrichstrasse op het beeldscherm verschijnen en zei tegen Anita dat ze effies moest kijken.

‘Ja’, zei ze, er geen idee van hebbend waarover ik het had. ‘Tweeëndertig inch is toch meer dan genoeg voor ons?’, vroeg ze toen.

‘Tweeëndertig inch is meer dan genoeg voor iedereen’, zei ik in mijn beste Adèle Bloemendaal stem, gevolgd door een vette lach.

‘Ik ga kijken of ik iemand kan vinden.’

Ze gaf me geen verdere aandacht, liep weg en liet me in m’n eentje achter om van Berlijn te genieten. Een halve minuut later kwam ze terug met een knaap die me aan een extra uit “Men in Black” deed denken. Was hij Tommy Lee Jones geweest dan had ik misschien overwogen hetero te worden, maar vermoedelijk zou Anita dit niet kunnen waarderen. Hoewel de knaap die ze meenam een bijrol vertolkte in MIB, had hij niet aan de kant van de aliens gestreden -hier was ik van overtuigd. Hij was een nog jonge man (hoewel iedereen tegenwoordig jong is in mijn ogen), met zo’n verwilderde blik van iemand die de gehele dag omringd is door schelle lichten, en had een korte pluizige baard.

Anita gaf aan welke televisie onze aandacht trok. Zij is nogal lang, de BCC/MIB knul eveneens, dus het leek hen een goed idee om over mijn hoofd heen te converseren. Boven mijn kruin spraken ze over HDMI, RCA, VGA, adapters, converters, splitters en kabels, en toen Aniet Hertz noemde en of we 200 of 400 nodig hadden, babbelden ze hierover uitgebreid verder.

Hij nam ons mee naar de andere kant van de winkel om een tv te laten zien die het best verkocht was tijdens een wereld kampioenschap voetbal.

‘Kopen mensen werkelijk een tv speciaal om die rotzooi te zien?’, vroeg ik mezelf hardop af. 

Mijn twee metgezellen waren inmiddels weer naar een ander deel van de winkel vertrokken en ik volgde in hun kielzog. Onze Apple tv kreeg een vermelding en Anita vroeg mij de brochures van onze DVD speler en versterker erbij te pakken. Ze had die vlak voor ons BCC avontuur in m’n tas gestopt. De knul liet een bewonderende “Wauw” horen toen hij zag welke versterker we in huis hebben, en zei dat deze superieurder is dan een sound bar; “veel superieurder” was zijn kreet. Anita had die versterker zelf uitgezocht en straalde met trots over haar expertise.

Op dat bepaalde moment gleed Alexander Pope mijn hoofd binnen. Als deze man vandaag had geleefd, zou hij waarschijnlijk een essay hebben geschreven getiteld “Over Analoog zijn in een Digitale Wereld”.

Voor degenen die er niet zeker van zijn: ik spreek Nederlands. Ik ben in Holland geboren en grootgebracht dus ik heb wel enige grip op de Nederlandse taal. Ik spreek aardig wat Engels en Duits en een spatje Frans, en ik kan mijn weg si la cosa va bene babbelen uit een Italiaanse conversatie. Maar dit technisch gepraat tussen vrouw en BCC ging over mijn hoofd heen. Zowel letterlijk als figuurlijk. De meeste woorden waren herkenbaar, maar zo samengewoven in een zin klonken ze buitenaards. Ik had het gevoel op het punt te staan dronken te worden, dat ene moment waarop de stemmen in het café harder lijken dan ze in werkelijkheid zijn en ik met geen mogelijkheid kan vatten waarover er in gotsnaam wordt gemekkerd. Zo voelde ik me tussen Anita en die eenzame man in black in: een overblijfsel uit de jaren zestig.

Elektrieke apparatuur heeft nooit mijn interesse gehad. Het is aangenaam een computer te hebben, maar ik had wel iemand anders nodig die dit voor me aan de praat kreeg. Het is voor mij allemaal een beetje verwarrende technologie geworden. Het laatste techneutische wonder dat ik voor mezelf kocht, was een klokradio. De klok was aan de ene kant, de radio aan de andere. Er konden twee batterijen in en had drie knopjes. Eentje ervan werd gebruikt. Als ik deze indrukte, vulde de kamer zich met jazz. Als ik er nogmaals op drukte, stopte de muziek. Nooit uitgevonden waar de andere twee voor waren.

Het was niet een klokradio op de manier zoals de meeste mensen die kennen: stel een tijd in en je wordt ’s ochtends door een deuntje gewekt. Nee, dit was een klok en een radio die aan de bovenkant samengelast waren maar apart van elkaar werkten. Een beetje zoals een Siamese tweeling op batterijtjes.

Nee wacht, ik vertel een leugen: toen ik begin twintig was kocht ik een cassette speler. Dat was de laatste elektrieke opsmuk die ik mezelf cadeau gaf. Geen walkman (die kon ik me toen niet veroorloven) maar een draagbare cassette speler. Anders dan een walkman kon ik deze niet in m’n jaszak stoppen omdat het tien bij vijfentwintig centimeter groot was. Maar het speelde al mijn muziek en daar ging het om. Ik luisterde er naar via het ene oordopje dat het rijk was en droeg het dagelijks mee in een plastic boodschappentasje te zamen met pakweg vijftien cassettes en reserve batterijen.

Op een dag zat ik in de trein naar muziek te luisteren, plastic tas op schoot en het luistersnoertje krullend naar m’n oor. Een wit-harige vriendelijk uitziende oude dame tikte op m’n knie. Toen ik opkeek, opende ze haar tas en toonde me de verpakking van Depend luierbroekjes.

‘Dan hoef je niet meer je stoma zakje mee te dragen, schat’, zei ze met een knikje in de richting van de tas die op m’n dijen rustte.

Ik dacht hieraan toen we in de auto stapten om naar Ikea te gaan. Voordat we de tv gingen halen, moesten we eerst langs Ikea om dat smalle televisie kastje te kopen dat we al een tijd op het oog hadden. Een platte tv zou hier schitterend op passen. Anita had alles van tevoren perfect uitgedacht. Mijn aanwezigheid was puur om de stompzinnigheidsfactor hoog te houden en dingen te sjouwen.

Op weg naar de ingang realiseerde ik me dat het lesbi zaterdag in Ikea was. Twee beginnende lesbi liepen voor ons. De langere butch droeg een rugzak, de kleinere blonde hield haar vriendin’s hand stevig vast voor het geval hun wegen zich zouden scheiden tussen de Klippans en de Ivars. Een ander lesbi stel kwamen naar buiten gewandeld op het moment dat wij de tent in gingen, misschien om binnenin het equilibrium op peil te houden. Het vertrekkende stel was al een aantal jaar samen en dat was meteen ook de reden waarom ze sinds zeven uur wakker waren om bij Ikea naar binnen te wippen zodra de winkel openging. Aan hun blikken en passende korte butche haarstijl te zien, waren hun dagen van ondeugend zijn op dat uur in de morgen voorbij. Het enige dat tegenwoordig nog hun interesse had, was praktisch zijn. 

Omdat ik de lesbo gemeenschap wilde tonen dat ik niet alleen voor decoratieve doeleinden was meegegaan, droeg ik het pakket van onze televisiekast, 18 kilo zwaar. Anita zei dat we een wagentje moesten nemen, maar ik lachte hierom. Ik ben dan niet butch, maar ik kan nog steeds doen alsof ik iets te zeggen heb in onze relatie. Beetje jammer dat mijn zogenaamde lieve wederhelft mijn butche houding verknalde door bij de kassa luid te zeggen:

‘We zijn vergeten een schort voor jou te halen, lieverd.’

‘Niet nodig’, mompelde ik. 

De lesbi om ons heen keken gniffelend een andere kant uit.

Met het meubel achterin de auto gingen we naar BCC. Hier voelde ik me tenminste niet beschaamd omdat ik totaal geen verstand heb van hetgeen waarover vrouw en winkelman praatten. Het punt met mannen is: het maakt hen niet uit dat vrouwen niets weten. Ze geven je een neerbuigend aaitje op je hoofdje en glimlachen minzaam om alle domme dingen die je zegt. Mij interesseert dit niet. Zolang je doet alsof ze belangrijk zijn, dragen ze dingen voor je. En aangezien mijn armspieren in de vernieling lagen van 18 kilo door Ikea sjouwen om een paar butches te imponeren, was ik zeer blij dat de man achter de kassa onze televisie naar de auto bracht.

Bij thuiskomst (waar ik de 18 kilo twee trappen omhoog bracht, om hier even melding van te maken) zei Anita dat ik op de bank moest zitten, mensen op facebook kon lastigvallen en me vooral nergens mee moest bemoeien terwijl zij de kast in elkaar zette en de tv installeerde.

Dat is het soort neerbuigende praat waarmee ik heel goed kan leven.

 

Ik heb er daadwerkelijk geen moeite mee als een man dingen voor me draagt. Waarom ook? Ik loop liever met de handen op de rug gevouwen sjokkend achter een koelie die zich het lazarus sjouwt dan dat ik het zelf moet doen. 

Dit gezegd hebbende: in onze relatie, Anita’s en de mijne dus, ben ik de koelie. Ook zij heeft daar geen moeite mee. Voor de vorm steekt ze af en toe een hand uit om een boodschappentas van me over te nemen, maar op het moment dat ik een tasje wil overhandigen, loopt ze al een paar meter voor me naar huis. 

M’n butche Ikea imago heb ik dus nog niet verloren.

 

Links een digitale wondervrouw die meer van computers weet dan zou mogen.

Rechts een voorbeeld van digitaal zijn met pen en papier.

Een niet leuke vrouw                                                                                                                                                                                           (2015)

Het is niet leuk een niet-leuke vrouw te hebben.

‘Maar wel een hele lieve’, voegde Anita toe.

‘Helaas nog steeds niet leuk’, beet ik terug.

Ze is echt niet leuk, hoewel ze denkt dat ze dit is.

Vanmorgen maakten we ons gereed om mijn paspoort op te gaan halen. Ik had de autoriteiten meegedeeld, dat ik 1.65m ben. Anita moest hier vreselijk om lachen en bleef me ermee plagen.

‘In elk geval’, zei ik tegen haar, in de veronderstelling dat ik alle troeven had: ‘Het staat in m’n paspoort en aangezien mijn vingerafdrukken erin staan, moet het waar zijn.’

‘Jouw vingerafdrukken moeten ook vergroot worden’, zei ze en lachte om haar eigen grap. ‘Als je aan de grens staat, vragen ze of het kindervingers zijn. “Nee, ik ben volwassen”’, voegde ze in een hoog stemmetje toe.

Dat was het moment waarop ik zei dat ze niet leuk was.

Ik ben altijd 1.65 geweest. Uiteraard niet altijd, aangezien ik veel korter was op de dag dat ik werd geboren. Mijn mam zou het niet op prijs gesteld hebben als een kind van 1.65 uit haar baarmoeder kwam gekropen. Het geld dat ze voor melk alleen al aan mij zouden zijn kwijtgeraakt, zou van mijn ouders armoedzaaiers hebben gemaakt.

Mijn moeder was een opdondertje die met het verstrijken der jaren steeds kleiner werd. Ze begon met 1.55 of daaromtrent en eindigde op 1.47. De maat van haar schoenen paste zich aan haar hoogte aan met het gevolg dat ze in een schoenwinkel altijd naar de kinderafdeling werd verwezen. Mopperend zat ze dan tussen al die zes jaar oude koters terwijl ik grinnikend achter haar stond.

Toen puberteit mijn lichaam ontvlamde, bloeide ik op in deze verrukkelijke hoogte van 1.65 meter. Verscheidene vrouwen kunnen bevestigen dat ze nogal ingenomen waren met een liefdesbommetje van deze lengte. Ik heb altijd vriendinnen gehad die groter waren dan ik. Ik hou van lange vrouwen.

‘Eigenlijk had je nooit een andere keuze’, merkte Anita op. ‘Iedereen is langer dan jij.’

‘Dank u voor dit commentaar, werphengel’, mompelde ik. ‘Vind je ’t gek dat ik depressief ben.’ 

‘Awwww moet je kleine traantjes huilen uit je kleine oogjes?’, vroeg ze met gemaakte belangstelling.

Aniet en ik hebben elkaar voor het eerst ontmoet op perron 1-2 van Amsterdam Centraal waar ik een pose had aangenomen die nonchalance uitschreeuwde. Op die manier kon ze tenminste niet weten hoe nerveus ik was haar te ontmoeten.

Toen ik deze stukjes begon te schrijven, vertelde ik haar hierover. Ze herinnerde zich deze eerste ontmoeting, en zei:

‘Toen ik je zag, was je kleiner dan ik had verwacht. Maar het was geen tegenvaller.’

‘Dank je voor het compliment.’

‘Makkelijk om je in m’n zak te steken en overal met me mee naartoe te nemen.’ 

Ze verdween in een wereld vol fantasie.

Vraag me niet waarom ik met haar getrouwd ben. Misschien zit krankzinnigheid bij mij in de familie.

De afgelopen paar weken kampte ik met wat gezondheidsproblemen en ging naar de dokter. Hij verwees me door naar een longarts. Zij deed allerlei testjes, nam mijn bloeddruk, suiker gehalte, gewicht (ach jeetje), en lengte. Nadat ze mijn lengte had gemeten en ik mijn schoenen weer aantrok, vroeg ze:

‘Hoe lang denk je dat je bent?’

‘Pakweg 1.65 - 1.66’, antwoordde ik.

‘Je bent 1.60.’

‘Wat? Weet je het zeker?’ Ze knikte. ‘1.60?’ Ze knikte nogmaals. 

Dus ik voelde me niet alleen slecht maar ik had ook ineens minder ruimte voor mezelf om me slecht in te voelen.

Naar huis lopend vanaf de longarts bleef ik denken aan die prachtige film “The Incredible Shrinking Man”. Anita en ik hadden de laatste paar maanden nogal wat rondgereisd. Misschien had ik iets verfoeilijkst ingeademd. Maar daarvoor hoef ik niet naar het buitenland te gaan. Er zit een giga metaalindustrietoestand een kilometertje van ons vandaan die ‘s nachts verfoeilijke poepjes uitstoot als ze vermoeden dat niemand het doorheeft. Dus de vergelijking met “The Incredible Shrinking Man” is zo gek nog niet. Ook hij zat op het bootje met zijn hoofd in een gifwolk, en ik heb dit ongenoegen dagelijks.

‘Jezis man, ik wil niet met een spin vechten’, zei ik tegen niemand in het bijzonder terwijl mijn gedachten door de hele filmrol gingen. Twee mensen die me tegemoet liepen, staken haastig de straat over.

Toen Anita van haar werk thuiskwam, vroeg ze me naar de longarts. Ik had haar hierover al een tekst gestuurd, maar alleen de korte versie (geen grapjes, graag). Dus vertelde ik erover, zei dat mijn gewicht en lengte waren gemeten, en dat...

‘Hoe lang ben je’, onderbrak ze mij. 

“...of in jouw geval: hoe kort”. Ik zweer je dat ik dit laatste in een denkwolkje boven haar hoofd zag verschijnen, en mompelde een antwoord.

‘Wat?’, vroeg ze.

‘Eén-zestig’, zei ik voordat ik de kamer uitging, over haar lichaam heen stappend dat slap van het lachen op de grond was gevallen.

Nou ja, zeg! En lesbi beweren altijd dat het om de vrouw zelf gaat, niet om hoe ze eruit ziet, hoe zwaar ze is of hoe lang ze is. Geloof je het zelf? Dat is zeker waarom de Heilige Ellen altijd met lelijke eendjes omgaat: omdat ze zo’n goed karakter hebben.

Neem me alsjeblieft niet in de maling: lesbi zijn net zo kloterig bezeten van het uiterlijk als mannen zijn, hetero en homo. Dus probeer niet mijn intelligentie te kleineren door met grote ogen te beweren dat het uiterlijk niet belangrijk is in de lesbische wereld, want dat is pure larie.

Als je in een kroeg staat, kijk je niet naar de minder aantrekkelijke vrouw terwijl je denkt: “Ik ben benieuwd of zij een aantal ezeltjes virtueel geadopteerd heeft en of ze de zieken en zwakken elke zondag bezoekt”. Dat doe je gewoonweg niet. In plaats daarvan kijk je naar haar waanzinnig mooie vriendin die naast haar staat en vraagt je dan af hoe je haar kunt overhalen om vanavond met je mee naar huis te gaan. Pas wanneer je erachter komt dat dat mooie wijf een kloteklapper is, laat je haar alsnog vallen -maar pas na het weekend, dank je. Want dat is wat we zoeken in een wijfje: een verpakking die we met opgestoken pauwenveren in onze kont aan onze vriendinnen en familie en vooral ex-minnaressen kunnen presenteren zodat we hen kunnen aankijken met een grijns die zegt: Wie is nu de sukkel, etterbal?

Maar vergeet effies niet dat de kleinere van elk soort door de eeuwen heen altijd de besten zijn geweest in het overleven van rampen. Ooit daaraan gedacht? Tegenwoordig zegt niemand meer: Ooeee kijk eens naar die dinosaurussen die door het winkelcentrum lopen. Maar we zijn ons wel allemaal bewust van de muizen en wilde zwijntjes en al die andere kleine dieren. De enige dinosaurussen die we tegenwoordig zien, kakken op de kofferbak van je auto.

Ik mag dan wel 1.60 zijn (ben ik niet. “Nee, je bent 1.59; je hebt het alleen naar boven afgerond om groter over te komen”, merkte Anita direct op) maar het pakketje is nog steeds aardig. Misschien is het papier waarin het verpakt zit iets rafelig, maar een lapje eroverheen en je kunt het nog steeds met trots aan je maatjes tonen. Ook is het niet een overdreven groot pakketje, maar het cadeau erin is prima. Waarschijnlijk niet naar ieders smaak, maar dat is zelden het geval. Als je een pakketje wilt uitpakken dat iedereen bevalt, koop een puppy.

Zoals ik eerder zei: ik wilde een nieuw paspoort aanschaffen. Anita reed me naar het gemeentehuis en ging mee naar binnen. Toen ik aan de beurt was, bleef zij achter me zitten wachten. De vrouw aan de balie was een aardig type. Ze keek naar m’n foto zonder te lachen, nam afdrukken van beide wijsvingers voordat ze zei:

‘Op je identiteitspas staat dat je 1.65 bent.’ Ze keek me aan. ‘Klopt dat nog steeds?’

‘Ja hoor’, zei ik zonder aarzeling. 

Achter me proestte iemand. Dit negerend keek ik stralend naar de vrouw voor me. Ze knikte en zei dat ik mijn paspoort over een week kon afhalen.

Deze discussie over mijn lengte bleef me achtervolgen. Ik begon me af te vragen of het verplicht was voor een getrouwd stel om samen te wonen of dat ik terug kon gaan naar mijn voormalig huis waar ik als een alleenstaande getrouwd persoon kon leven. Aangezien ik een redelijk nadenkend type ben, hield ik dit voor me. Toen bedacht ik me iets.

‘Hoe lang ben jij eigenlijk’, vroeg ik: ‘1.75 of daaromtrent?’

‘Zoiets.’

‘Als jij 1.75 bent en ik volgens jou 1.60, hoe kan het dan dat er weinig verschil in lengte is als we met onze tenen tegen elkaar staan?’

‘Dat is omdat ik altijd een beetje door de knieën zak zodat ik jou recht in de ogen kan kijken’, antwoordde ze. ‘We zullen het straks nameten.’

We vergaten dit tot vlak voor het naar bed gaan. Ze nam het meetlint en de waterpas mee, van plan hiervan een wetenschappelijk experiment te maken. Staand bij de muur naast de deur zag ze een aantal streepjes op het behang, hetgeen inhield dat we deze discussie over lengte al eens eerder hadden gehad. Ze nam mijn lengte op en kwam tot 1.63 en een beetje.

Ik nam haar lengte. Ze is 1.74.

‘Zie je nou wel?’, zei ik triomfantelijk.

‘Je bent nog steeds een dwerg’, antwoordde ze, en gaf een zachtmoedig klopje op m’n hoofd waarna ze neuriënd wegliep. Voelde ik me gekleineerd? 

 

Niet zo gek lang geleden tijdens een jaarlijkse update cq check-up cq nakijksessie met een babbel bij de dokter, werd mijn lengte weer eens gemeten. Dat kwam uit op 1.68. Ik had m’n schoenen nog aan. Twee centimeter eraf, zei de dok, dus 1.66. Anders dan mijn moeder, word ik dus alleen maar langer. Als ik de 100 haal, zal ik eindelijk langer zijn dan Anita en haar een badinerend klopje op het hoofd kunnen geven.

‘Met jouw t-rex armpjes?’, vroeg ze lachend.

Leven met een niet-leuke vrouw is soms reuze irritant. 

Het hoogteverschil wordt geaccentueerd door mijn overhellende houding.

Vrouw: Hahahahahaaaaa...

Ambtenarij                                                                                                                                                                                                           (2015)

Er lag een brief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op mij te wachten. Geen idee waarom aangezien ik geen illegale downloads had gedaan *kuch*. De brief vertelde mij dat ik met mijn vehikel op 16 september 2014 in Amsterdam een verkeersovertreding had begaan. Gutogut. Ik wilde het verscheuren omdat ik had gehoord dat er weer eens mensen bezig waren om op deze manier geld van je af te troggelen. Anita nam de brief van mij over. Omdat zij voormalig ambtenaar is, had zij meer geduld met het wollige taalgebruik van ‘sRijksoverheid. Ze constateerde dat het geen Nigeriaans postmerk had en wilde contact met het justitieel incassobureau opnemen over het hoe en wat. Ik zei dat ik dit zelf zou doen. Ze keek mij sceptisch aan, maar met een minzaam glimlachje liet ze het voor wat het was en gaf de brief terug.

Ik moet toegeven dat ik blij verrast was dat ik in juli 2015 een ambtelijk bericht ontving voor iets dat maar tien maanden eerder was gebeurd. Misschien hadden de ambtenaren eindelijk eens de moed opgevat het dambord opzij te zetten en wat werk te verrichten.

De volgende morgen belde ik naar de overheid. Een enthousiaste jongeman nam op (vast een uitzendkracht). Ik deed mijn verhaal waarop hij vaak mhh-mhh zei. Toen ik aanhaalde het vermoeden te hebben dat het een nepbrief was, zei hij dat dit wel degelijk een echte boete betrof. 

‘Het punt is’, ging ik verder, ‘ik heb geen rijbewijs en geen auto, dus hoe kan ik dan een overtreding hebben gemaakt?’

‘Was u op genoemde datum in Amsterdam?’

‘Geen idee, maar als ik er was dan in elk geval niet met een auto.’

‘Het ministerie hanteert een omgekeerde bewijsregel’, legde hij uit. ‘Dit houdt in, dat u moet kunnen aantonen dat u geen auto heeft.’

‘Pardon? Ik heb geen rijbewijs, dus wat moet ik met een auto?’

‘Het kenteken van de auto komt uit België. U zou het de Belgische rijksdienst kunnen vragen.’ 

Zou ik in België wel autobezitter zijn dan?

‘Heeft u daar een telefoonnummer van?’, vroeg ik.

‘Nee. Maar de rijksdienst wegverkeer of de ANWB kan u daar wel aan helpen.’

Ik bedankte hem voor zijn tijd en hing op.

Dus op het internet zoeken naar het nummer van de Rijksdienst wegverkeer. Ik belde en Bennie nam op. Na een korte uitleg vroeg ik of hij het nummer van de Belgische Rijksdienst in zijn bestand had.

‘Mmmmmm.... nee’, zei hij uiteindelijk. ‘U zou op het internet kunnen zoeken.’

Goed plan. Daar had ik zelf nog niet aan gedacht (= sarcasme).

Ik zette “Rijksdienst België” in DuckDuckGo en las alles over het Belgisch pensioenstelsel. Altijd handig om te weten. De Belgische belastingdienst is iets aardiger voor gepensioneerden dan hier; vandaar dat vele Nederlandse pensioentrekkers naar België vertrekken na hun 65e. Of 67e inmiddels. Of 70e voor straks. Alles over pensioen, maar niets over verkeersovertreders.

Ik voegde “wegverkeer” toe in de zoekmachine en zocht me nog steeds het lazarus, totdat ik FOD zag staan. Dit leek me iets wat Federale Overheids Dienst kon betekenen. Hoewel ik hier niet zeker van was, belde ik nummer die op de site stond.

Een mevrouw nam op, hoorde mij aan en verbond mij door.

Da’s vlot. Ik kreeg een ingeblikte mevrouw aan de lijn die vertelde dat iedereen in gesprek was en dat ik even geduld moest hebben. De tussenliggende tijd werd opgevuld met een pingeltje op een xylofoon. Na vijf tellen zei dezelfde ingeblikte mevrouw dat ik ook kon terugbellen op een ander tijdstip. Weer terug op haar plek achter de xylofoon speelde ze alsof haar leven er vanaf hing.

Dit ging zo een geruime tijd door. Na en half uur wachten, had zelfs ik door dat de Belgische ambtenaren aan een vervroegd weekend waren begonnen. 

De FOD had wel een e-mail adres waarin ik een vraag kon achterlaten dus zette ik de Belgische overheid op deze manier aan het werk en ging terug naar hun Nederlandse collegae. Die wilde ik overhalen om wat geduld te hebben terwijl de Belgische overheid het eea uitzocht.

De naam van deze Nederlandse overheidsdienst heeft wel wat: Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie oftewel CCVOM. Zelfs de afkorting klinkt als een wegopbreking.

Zoals ik eerder zei, is Anita jarenlang ambtenaar geweest maar een heel andere kant uitgegaan qua werk. Vooraleerst wilde ze het uitvaartwezen in, wat naar mijn mening een logische stap is na de ambtenarij. Ook daar heb je namelijk met mensen te maken die niet in staat zijn om te bewegen al duw je een gillende keukenmeid in hun achterwerk. Uiteindelijk heeft ze voor het taxiwezen gekozen, zodat ze via Connexxion oudjes heen en weer rijdt. Ze doet nu twee dingen waar ze zowel van houdt als goed in is: auto rijden en ouwehoeren met haar klanten. Overigens heeft zij haar taxipas in éen keer gehaald. Sommige mensen kunnen dat namelijk.

In de tijd dat ik m’n rijexamen had, liepen er mannetjes met rode vlaggen voor de auto uit om de melkboeren met paard en wagen te waarschuwen dat er een duivelskastje aankwam dat vuur spuwde. En ondanks het gebrek aan overige weggebruikers, slaagde ik niet.

Anita daarentegen, moest voor het taxi examen verschillende exotische adressen in Amsterdam blindelings weten te vinden, en kreeg na afloop hiervan een taart van de examinator en een schouderklopje, zo blij was hij met haar kunnen.

De Belgische overheid stuurde mij na twee werkdagen een bevestiging. Ze hadden een attest opgestuurd waaruit bleek dat de plaat niet op mijn naam was geregistreerd.

Ik hou van de Vlaamse taal. Rond punt bijvoorbeeld is altijd mooier dan rotonde, zoals attest mooier is dan brief.

Een week later volgde de schriftelijke bevestiging: ik was inderdaad niet de eigenaar van het genoemde vehikel. Ik stuurde hiervan een fotokopie per post naar de Nederlandse overheid. Eerder had ik al bezwaar ingediend en was er een zaak aangemaakt waaraan een nummer hing. Waarom zij dit gedaan hadden, weet ik niet want er kon geen document aan worden toegevoegd. De rest van de correspondentie moest namelijk per post gedaan worden.

Heel Nederland zit in de 21e eeuw; heel België dito. Nu de Nederlandse overheid nog. Maar ik heb verhalen gehoord van een ex-ambtenaar over het computersysteem van de overheid en hou m’n hart vast. Tot op heden heb ik namelijk nog geen bevestiging ontvangen dat genoemd vehikel niet op mijn naam staat.

Mocht ik opgepakt worden, zorg dan dat er een vluchtauto bij mijn cel staat. Maar wel met chauffeur, graag.

 

PS Vandaag een brief van de Officier van Justitie ontvangen waarin staat:

“Op basis van de beschikbare gegevens en de door u aangedragen argumenten is gebleken dan wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de beschikking niet in stand kan blijven”.

Misschien leren ze ooit eens in begrijpelijk Nederlands hun mea culpa over te brengen.

 

Mijn onkunde om vervoermiddelen te besturen die harder dan 15km per uur gaan, is notoir in verscheidene provincies. Er zijn instructeurs die mij het autorijden poogden bij te brengen die gillend gek werden van mijn rijstijl. Ik was werkelijk niet slecht maar kon mijn aandacht niet bij het autorijden houden. Na golfen, biljarten en vele andere sporten, is autorijden voor mij het saaiste wat er is. 

Tijdens de lessen reed ik het eerste half uur fantastisch. Daarna sloop de verveling erin en verschrompelde mijn aandachtspanne tot een puntje waardoor er potentieel levensgevaarlijke situaties ontstonden. Ik blijf “potentieel levensgevaarlijk” zeggen maar daar is de rijschoolhouder het na alle tussenliggende jaren nog steeds niet mee eens. Hij houdt vol dat geen ene leerling gedurende zijn twintig jaar in het vak, ooit op een met vrachtwagens bevolkte rotonde in het drukke industriegebied van Rotterdam de auto heeft stilgezet omdat ze “in de war” raakte. Muggenzifter.

Daarom ben ik een fietser. Ik had ooit een bakfiets met electrieke toestanden aangeschaft maar dat ging te hard voor mij. Het was bedoeld om onze hond Luka op leuke uitjes te nemen, maar die was er niet van gediend, zeker niet met mij achter het stuur. De bakfiets stond dus voor de schuur nutteloos te zijn, bedekt door een zeiltje waaronder het zachtjes kon huilen vanwege het gebrek aan aandacht voor haar veelzijdigheid. Gelukkig kon ik de fiets uiteindelijk bij Angela Delsasso kwijt, een geweldige kunstenares uit Beverwijk. Van haar kreeg ik een opoefiets gaf met drie versnellingen. Da’s meer dan genoeg. Natuurlijk ging de allereerste keer dat ik op die fiets reed op m’n plaat, maar sindsdien is dat beter geworden. Met een slakkengangetje fiets ik nu overal naartoe en geniet ervan. Zeker als autos op rotondes moeten stoppen voor mij. Zo weten jullie ook hoe het voelt om op een rotonde stil te staan.

 

Voor de kunstliefhebber: een aanrader om www.angeladelsasso.nl te bezoeken. Zoveel moois waaronder enorm grappige fietsbellen. En misschien heeft ze ergens nog een fietsje staan die je voor een prikkie van haar kan overnemen.

 

Op de linkerfoto Loek ontspannen in de auto; op de middelste ontspannen bij een expositie opening; rechts als een droeftoeter in mn bakfiets, uitdenkend hoe ze zo snel mogelijk uit de bak kan springen

Psycho                                                                                                                                                                                                                      (2014)

Er was een dag waarop ik aan mezelf dacht. In deze gedachte aan mij herinnerde ik me een recent bezoek aan de dokter. Anita was met me meegegaan. Qua leeftijd en ook qua verbale inhoud ben ik voldoende geschikt om in m’n eentje een doktersbezoek af te handelen, maar vond ik het desondanks prettig dat zij haar assistentie aanbood. Morele steun is altijd goed. Ook omdat ik een aantal ongelukkige maanden achter de rug had, kon ik haar bijstand goed gebruiken.

Weet je, in november had ik namelijk mijn kuitspier gescheurd, zo’n drie weken voor ons trouwen. Toen mijn kuit langzaamaan beter werd, kreeg ik een agressief koutje te pakken. Uiteindelijk verliet ook dit mijn lichaam, maar ik voelde me hierna heel minnetjes. Geen idee waarom, maar dat was wel het geval. Toen kreeg een virus of Tata mij te pakken en gijzelde zes weken lang mijn lichaam. Precies wat ik nodig had: donkere winter dagen en een Tatavirus om mijn stemming verder de afgrond in te werken. Die virusinfectie baande zich een weg naar mijn longen en ik bleef blaffen als een hond in de nacht. Mijn dokter gaf me iets om te puffen zodat de luchtwegen open bleven. Het werkte. Drie weken geleden heb ik m’n laatste kuch geblaft dus ben nu aan de beterende hand.

Werkelijk?

Op een mooie zaterdagochtend in april zat Anita over de krant gebogen en bladerde door het bijgevoegde tijdschrift, wijselijk knikkend.

‘Ik ben een stuk over jou aan het lezen’, zei ze uiteindelijk, opkijkend van het artikel.

‘Meen je dat?’

Eindelijk erkenning. Waarschijnlijk had men een zwik oude cassettes gevonden waarop ik een paar jazz hoogstandjes zong, mezelf wijs makend dat ik een Anita O’Day in zowel stem als attitude evenaarde. Jazz on a Summer’s Day wachtte op me.

‘Yup.’ 

Ze hield het artikel omhoog zodat ik het kon zien. Het ging over mensen met Asperger.

Nu heb ik wel van Asperger gehoord maar ben niet bekend met de gecompliceerdheid van deze aandoening. Dus wat doe je als je van niets weet? Je gaat dat geloofwaardige medium genaamd het internet op.

Ik vond een website die zich specialiseerde in Asperger en vond een questionnaire. Ik hou van questionnaires; ik vul de sukkelige vragenlijsten die je op Facebook tegenkomt altijd trouw in. Die hebben mij ervan verzekerd dat ik een cool uitgaanstype ben dat het middelpunt van elk feest is. Ik heb me nooit gerealiseerd dat ik zo enorm populair was. Zo leer je nog eens wat.

Deze specifieke questionnaire verschilde in zoverre van al die anderen, dat het er eentje was die gebruikt werd om te peilen of je redelijk normaal bent, een beetje normaal of compleet getikt.

Ik beantwoordde alle vragen zo trouw mogelijk en vroeg toen Anita eveneens de lijst in te vullen. Haar uitkomst was 8; de mijne 37. Op haar beurt vroeg Anita haar beste vriendin ook deze vragenlijst te doen. Zij kwam uit op 7.

De meeste Aspergers hebben een score van 35. Ik zit daar twee boven dus heb gewonnen, hoewel ik geen idee heb wat. Bleek dat de hoofdprijs is dat mijn geest een eigen verstand heeft; dat is zo’n beetje wat een score van 37 inhoudt. Hoewel ik mezelf getikt noem, is dat wat kort door de bocht. Het spijt me als ik iemand tegen de schenen heb geschopt met deze conclusie. Maar weet je: ik heb tijd noch zin om op m’n tenen te lopen en mezelf een blad voor de mond te houden.

Anita las over dit Asperger fenomeen en zei dat ze zich nu eindelijk realiseerde dat mijn stompzinnig handelen niet opzettelijk is maar dat dit wordt aangevuurd deze andere connectie in mijn hersens. Ah, duidelijk, denk ik.

Gedurende heel mijn leven heb ik nooit iets of iemand de schuld gegeven van alles wat ik zelf heb gedaan danwel misdaan, maar het schijnt dat ik dit nu wel mag doen. Ik kan nu dus mijn hersens de schuld geven van alle onnozele handelingen die ik uithaal. Theoretisch gezien geef ik dus mezelf de schuld hoewel ik niet de schuldige ben.

Ineens is m’n leven een stuk gecompliceerder geworden.

Het verklaart in elk geval wel mijn afkeer om in het gezelschap te zijn van meer dan twee mensen. Ik ben niet bang van mensen, maar ze schrikken me wel af. Niet van hun agressie of de manier waarop ze mij willen overstemmen, want bullebakken maken totaal geen indruk op me. Maar ik ben enorm avers van de vieze gewoontes van mensen. Ik heb geen last van OCD maar ben aan de andere kant wel voorzichtig als het om menselijk contact gaat. Dat heeft hele gegronde redenen: ik heb ze uit toiletten zien komen zonder dat ze hun handen wassen; ik heb ze in hun ondergoed boodschappen zien doen in mijn supermarkt; ik heb ze hun teennagels zien schoonmaken voordat ze zeiden dat ze een boterhammetje voor me zouden smeren. Ze geeuwen in m’n gezicht, hoesten en niezen in m’n jaszakken, en krabben hun edele delen in het openbaar. En dan willen ze mij hartelijk de hand schudden? Nee, dankjewel.

Ik weet niet of mijn onwilligheid om met mensen om te gaan iets te maken heeft met Asperger of dat het gewoon gezond verstand is. En nu zal ik daar dus nooit achterkomen aangezien Asperger een deel van mijn verstand heeft gegijzeld en de waarschijnlijke oorzaak is van deze specifieke afkeer. Dus wat ik dacht dat vrijheid van geest was, zou de keuze kunnen zijn van deze Asperger-gen die is meegelift in mijn lichaam.

Niets in mijn geest is nog van mijzelf. Ik knoop mijn sjaal altijd op een bepaalde manier omdat ik denk dat dit handig is, maar het schijnt dat het ook uitgelegd kan worden als obsessief. Zoals de manier waarop ik dingen op een vaste plek leg. Dat is makkelijk als ik haast heb zodat ik alles binnen een paar seconden kan vinden. Maar is dat wel zo? Aspergers hebben er problemen mee dingen te veranderen, hun spullen elders te vinden dan waar zij ze hebben neergelegd, waar zij deze willen hebben. Dus ook hierover heb ik geen zeggenschap meer. 

Dit zijn het soort kwesties waar ik plots mee zat na dat ene krantenartikel. Vandaar het bezoek aan de huisartsenpost.

Na een paar minuten wachten riep de dokter ons naar binnen. Ik stond op en struikelde over de poot van de stoel die ik zelf had achteruit geschoven. Zowel Anita als de dokter hadden het fatsoen niet te lachen, hoewel geen van beiden een grijns kon onderdrukken.

We gingen naar binnen en ik legde uit waarvoor we waren gekomen. Ik vertelde haar over de vragenlijst en dat ik de stoottroepen erbij wilde halen om te bevestigen danwel te ontkennen dat mijn geest er een eigen verstand op na hield. De dokter gaf me een verwijzing naar een psycholoog die me meer zou kunnen vertellen. We bedankten haar en stonden op. Anita keek naar de wandkast en maakte een opmerking over de stoffen muizen die ze daarin zag. Deze stonden netjes op een rijtje opgesteld, zij aan zij, en keken de kamer in over de rand van een plastic bakje. De dokter stond op en nam ze alle drie in haar hand. Ze aaide hen over de rug.

‘Ze zijn hier voor de kinderen’, legde ze uit voordat ze hen terugzette en naar een keramische big wees die neus aan neus stond met een kikker. ‘En die twee zijn verliefd’, zei ze toen.

En ze stuurt mij naar een psycholoog?

 

Ik was dol op deze dokter, Sabine Willemse. Ze was een heerlijk mens en geneerde zich er niet voor dol te doen tegen haar patiënten. Daarnaast was ze een fantastische arts die met interesse naar je luisterde. 

Het is jammer dat zowel zij als Arnold van Oudvorst, die deze dokterspraktijk was begonnen, beiden stopten en plaats maakten voor een jongere ploeg. Twee hele competente gasten die hun vak goed verstaan, geen kwaad woord over hen, hoor, zeer zeker niet. 

Desalniettemin mis ik Sabine en haar muisjes.

 

Ik bedoel: wie ziet er hier als een maniak uit die nagekeken moet worden? Ze heeft verdorie mijn oor aan haar schouder vastgeplakt, maar ik word naar de psycho gestuurd.

Wilhelmstrasse (een draai van 180 graden)                                                                                                                                           (2014)

‘Waarom hebben jullie een hotel uitgezocht 10 kilometer van Wiesbaden vandaan?’, vroeg Catrin, onze Duitse kennis, via e-mail. 

‘Vanwege de gratis wifi en omdat het niet duur is’, antwoordde Anita.

Begrijp ons goed: we zijn Hollands dus verplicht krenterig te zijn, hoewel wij Hollanders onszelf als zuinig bestempelen. Als er iets op een goedkope manier te krijgen is, kiezen we die.

Vrijdagmorgen om elf uur gingen we richting Wiesbaden, ongeveer 400 kilometer van ons dorp vandaan. We keken er naar uit daar een lang weekend door te brengen en Catrin en haar vriendin Daniela weer te ontmoeten. Anita kende hen beiden al een paar jaar hoewel ik hen pas een paar maanden eerder had ontmoet toen ze Wijk aan Zee bezochten.

De rit door Holland naar de Duitse grens ging gemakkelijk en ongecompliceerd. Toen kwamen we op de Autobahn en gingen we planken. Dit is wat elke automobilist in Europa aantrekt: Fahren fahren fahren auf der Autobahn. Anita had meerdere malen door Duitsland gereden en was gewend aan de snelheden van Duitse automobilisten die ons vrolijk fluitend met voor hen een slakkengang van 180 passeerden.

Trudy, onze GPS dame, gedroeg zich goed en wees de juiste richting naar het hotel aan. Het was net naast een hoofdweg in het midden van het platteland. Buiten het zoemende geluid van een passerende auto was alles in stilte gehuld. De zon brak door en verlichtte de vallei. De schaarse huizen veel verderop reflecteerden het scherpe licht.

We gingen naar de receptie, kregen een kamer op de derde verdieping en namen de lift naar boven. Vanwege de Stau stau stau auf der Autobahn kwamen we pas om half vijf aan. Geen probleem aangezien we onze kamer toch pas vanaf drie uur konden betrekken.

‘Welk kamernummer hebben we?’, vroeg Anita.

‘Drie drie zeven.’ 

Het kamermeisje was net klaar en liet ons naar binnen gaan. Terwijl Anita het boek op de tafel doorbladerde om het wachtwoord voor de gratis wifi te vinden, hing ik onze kleding op. Toen waren we klaar om online te gaan.

Bleek dat het hotel dit niet was.

Anita kreeg een beetje ontvangst door in de buurt van het raam te zitten, en ik zag eindelijk de eerste van de drie halve maantjes in actie komen toen ik tegen de deur naar de hal leunde. De ontvangst was zo slecht dat  behalve onze mail bekijken er vrijwel niets was dat we online konden doen.

Na een opfrisronde namen we de auto naar de Wilhelmstrasse waar de Duitse dames een tafel in een restaurant hadden geboekt.

Een puntje ter aandacht: Wat de Wilhelmstrasse in Duitsland is, is de Zeestraat in Holland en de Rue de la République in Frankrijk: elke stad heeft er eentje. Maar, slim als Anita is: ze had bestemming al bij Trudy ingefluisterd voordat we Holland verlieten en dus wist haar GPS brein alles wat er nodig was omtrent de Wilhelmstrasse. 

We reden de parkeerplaats af en gingen de weg op. Trudy zei ons immer gerade aus te gaan en over twee kilometer rechtsaf te slaan, wat we deden. Op de rotonde moesten we weer rechtsaf.

Ik weet niet of je Wiesbaden kent maar het is nogal heuvelachtig. De straat die van de rotonde wegleidde was tamelijk steil, maar onze amper drie maanden oude auto kreeg dit zonder gesputter voor elkaar. De huizen werden schaarser en gaven me het gevoel dat er geen restaurant in de buurt was. Misschien een frietkot, maar geen restaurant. Trudy was het met me eens: bij het beklimmen van de weg zei ze dat we twee honderd meter moesten doorrijden om dan een draai van 180 graden te maken.

‘Wat?’, vroeg ik, naar Anita kijkend. Ze gromde; nooit een goed teken.

Bovenaan de weg werden we omringd door velden, hectares vol. Een eenzame bushalte leunde tegen de wind in. We keerden de auto en gingen met een drafje terug. Toen zei Trudy:

‘Op de rotonde, neem de derde afslag.’

‘Wat?’, vroeg ik weer. ‘Dan gaan we dezelfde weg terug.’

‘We kunnen het beter maar doen. Misschien hebben de eerste keer iets gemist.’

‘We moeten toch weer een draai van 180 graden maken als we er zijn. Lief, we kunnen heel de avond tussen de rotonde en de draai van 180 graden heen en weer rijden, maar eigenlijk begin ik een beetje honger te krijgen.’

Anita vertrouwt Trudy’s krankzinnige richtingen meer dan dat ze de paar momenten vertrouwt waarop ik iets zinnigs zeg, dus voor de tweede maal namen we de weg naar boven. Bovenaan gekomen stopten we de auto en keken om ons heen.

‘Maak een draai van 180 graden’, zei Trudy tegen ons.

‘Wat dacht je ervan je bek eens te houden’, grauwde ik terug. 

Anita startte de auto, keerde en in een drafje reden we terug naar de rotonde.

‘Wat nu?’, vroeg ze. Omdat Trudy niet reageerde, zei ik:

‘Ga naar de Stadtmitte. Alles gebeurt altijd in de Stadtmitte.’

Rijdend naar de Stadtmitte, klaagde Anita over het feit dat we almaar verder weg reden van waar Trudy ons verteld had waar we moesten zijn. Aangezien dat ons naar precies niets had geleid, maakte het mij niet uit. Vooral niet nu we eindelijk omringd werden door lichten en mensen en restaurants. Dit was zoals het hoorde. Anita was het hier echter niet mee eens en stopte de auto in een zijstraat die naar het St Josefs Ziekenhuis leidde. Misschien hadden ze daar iets dat ik driemaal daags tegen irritatie kon innemen; ik kon zeker een familie pak gebruiken.

Anita keek naar de kaart op haar iPhone en Trudy haar bleef vertellen dat ze terug naar de rotonde moest gaan. Ze was als een duveltje dat zich op haar schouder had vastgeklampt en zoete woordjes influisterde die haar direct naar de hel leidde.

Intussen keek ik verlangend naar de omgeving. Een paar verplegers stonden buiten het ziekenhuis te roken. Er waren cafés en barretjes en winkels om ons heen; het gebied was levendig met gespannen verwachting. Maar dit deed er allemaal niet toe: Anita keerde de auto en reed over dezelfde weg terug.

We hadden het hotel om half zes verlaten zodat we genoeg tijd hadden om restaurant te bereiken. Een uur later reden we nogmaals richting Niedernhausen en de rotonde met de steile weg. Terwijl ik hierover m’n beklag deed, verraste Trudy ons beiden door te zeggen dat we de tweede afslag vanaf de rotonde moesten nemen.

‘Zie je wel?’, zei Anita, de heilige status van verkneukeldheid bereikend. ‘We zullen de Wilhelmstrasse halen en tijd over houden.’

‘Had ze dit niet eerder kunnen zeggen?’, vroeg ik, niet willen toegeven dat ik verslagen was.

Het vertrouwen in onze GPS vriendin hersteld, reden we door de straten en kwamen bij de volgende rotonde aan, een grote dit keer. Het verkeer nam toe.

‘Neem de derde afslag’, adviseerde Trudy ons.

‘Jij telt’, beval Anita, zich concentrerend op de ingewikkeldheden van deze driewegsrotonde die eruit zag als een hindernisbaan.

‘Éen...’, begon ik. Omdat ik een goed vrouwtje ben, doe ik meestal wat er me verteld wordt. ‘...Twee, en...’ Anita verliet de rotonde. Ik stak mijn wijzende vinger boven haar hoofd naar links en riep verongelijkt uit: ‘De derde is daar!’

‘Ik zag het niet’, zei ze luid, niet schreeuwend maar ook niet meer haar kalme zelf. 

Langzaam ademend om mijn agitatie te onderdrukken, ging ik achteruit zitten.

‘We gaan terug en nemen dan de volgende afslag’, vervolgde ze, weer iets rustiger.

‘Kijk eens hoe mooi de Rijn is.’

‘Ja, fantastisch’, beaamde ze zonder te kijken.

We reden de brug af en gingen om een imposant regeringsgebouw heen, zochten de juiste baan en kwamen terug bij de brug na een draai van 180 graden te hebben gemaakt waar Trudy zo dol op is.

We naderden de grote rotonde nogmaals, dit maal van een andere kant, en ik wees de derde, nu eerste, afslag aan. Trudy was het in elk geval met me eens.

Eindelijk waren we op het laatste stuk naar de Wilhelmstrasse. We kwamen langs een Aral pompstation, een kleine supermarkt en een doner snackbar voordat we linksaf sloegen en in een nogal groezelige straat belandden. In een loopdrafje pruttelden we langs de donkere huizen.

‘Weet je het zeker?’, vroeg ik voorzichtig. Anita keek naar haar telefoon en knikte.

‘De Wilhelmstrasse’, zei ze, ‘is rechts van ons. En links. Welke nemen we?’

‘Rechts.’

Het restaurant was op nummer 52. We begonnen in de lage nummers. Naarmate we dieper de straat in reden met put-put snelheid, daalden de nummers verder. Na een draai van 180 graden gingen we de andere poot van de straat in, langzaam.

De Wilhelmstrasse was een stille straat, donker, en sommige huizen waren dicht getimmerd. Niet echt een plek die ik zou uitkiezen voor een diner in een sjiek restaurant. Sowieso niet de plek voor een sjiek restaurant. Om het nog anders te stellen: er was geen restaurant in de buurt, sjiek of niet. De nummers gingen in elk geval omhoog, hoewel ze eindigden op 42.

‘Welk nummer was het ook weer?’, vroeg Anita. Ze wist het wel; reken maar dat ze het wist.

‘Tweeënvijftig.’ 

De auto werd stilgezet en we keken om ons heen.

‘U heeft uw eindbestemming bereikt’, verzekerde Trudy ons. Ik was in staat haar GPSgat een schop te verkopen. Stapvoets reden we verder en naderden het eind van de straat.

‘Daar is een restaurant’, riep Anita uit met hoop in haar stem, wijzend naar een Pepsi uithangbord.

‘Dat is geen restaurant, maar een snackbar. Trouwens, dit is de Wilhelmstrasse niet meer.’ Een auto passeerde ons. ‘Goed, we kunnen hier blijven zitten staren’ zei ik na een paar stille seconden, ‘maar we zijn in de verkeerde straat.’ 

‘Laten we Catrin bellen’, suggereerde Anita. 

We reden naar de dichtstbijzijndste parkeerplaats waar we opgejaagd werden door een bus, en belden Catrin. Ik zei tegen haar voicemail dat we de weg kwijt waren en die misschien ooit weer zouden vinden. Het eten moest maar een kwartiertje ofzo uitgesteld worden.

Het was bijna zeven uur.

‘Waar zijn we?’, vroeg Anita. Turend naar het bord aan de overkant van de straat, antwoordde ik:

‘Hauptstrasse.’ 

Dat verduidelijkte een boel. Net zoals de Wilhelmstrasse is de Hauptstrasse ook zo’n naam die je in elke stad tegenkomt.

Ze ging Google op, realiseerde zich dat zowel ontvangst alsook onze stemming, miniem was en gaf het op. Langzaamaan begon ze haar kalmte te verliezen. Het enige wat ik dacht was: hieperdepiep, dit is een leuke manier om mijn verjaardag te vieren, de godganse dag in een auto opgesloten zitten.

Op dat precieze moment liet Anita’s telefoon een boertje en de stem van vrijheid in de vorm van Catrin zei hallo tegen ons. We zeiden hoi terug en hoorden hoe zij en Daniela “Happy birthday” voor mij zongen. Dit zorgde voor een hoop gegiechel, iets wat we goed konden gebruiken. Catrin vroeg ons waar we waren.

‘In de buurt van de Wilhelmstrasse’, zei Anita, onze situatie uitleggend.

‘Dus waar zijn jullie nu?’, vroeg ze nog maar eens, vermoedend dat haar eigen Wilhelmstrasse niet de onze was.

‘De Hauptstrasse’, zei ik. Dat was verhullende informatie, niet?

Ze adviseerde ons te blijven rijden totdat we iets bekends tegen kwamen, een kerk, een teken, iets dat haar een indruk kon geven waar we waren.

‘We zijn...’, begon ik en zag een bord, ‘...in Mainz-Kastel.’

‘Mainz-Kastel?’, herhaalde ze verbaasd. Ze zei iets in het Duits tegen haar vriendin en een moment later hoorden we hoe ze beiden lachend van hun stoel vielen.

Het scheen dat we ergens waren waar we niet behoorden te zijn. Aangezien we hier zelf al achter waren gekomen, suggereerden we naar de Stadtmitte te rijden waar we weer contact met hen zouden zoeken. Dus reden we dezelfde weg terug en vijftien minuten later passeerden we het St Josefs Ziekenhuis. Ik zwaaide naar de rokende verplegers alsof het oude bekenden betrof. Anita stopte de auto voor een snackbar. Catrin belde. Nu hadden we tenminste een punt van herkenning waar ze wat aan had en, beter nog, in een omgeving waar zij waren. Ze waarschuwde ons geen spier te bewegen en kwam ons ophalen.

Uiteindelijk kwamen we maar een half uur later in de Wilhelmstrasse die Trudy had genegeerd. Daniela was in het restaurant gebleven om de tafel bezet te houden. Tegen de tijd dat we aankwamen had ze haar stoel voor de helft opgegeten om het gerammel van haar maag te stoppen.

In het restaurant was het warm en gezellig. Ik genoot van de sfeer, het gezelschap, en de vriendelijkheid die deze Wilhelmstrasse uitstraalde, toen de twee aan de overkant van de tafel een glanzend rood pakketje naar me toeschoven. Ik keek van het pakje naar hen. Het scheen dat het nog steeds mijn verjaardag was. Voorzichtig opende ik het papier en vond een stapel schriftjes, de zinsnede “Keep on writing” op een kaartje er bovenop geplaatst. Ik raakte hiervan een beetje ontdaan.

‘Ik herinner me dat je hebt gezegd dat je alles met de pen schrijft’, legde Catrin uit, naar de schriften wijzend. Haar gezicht en die van Daniela waren éen en al glimlach. 

Verdammt noch mal, dit zijn meiden die van mijn schrijfwerk houden. Door de jaren heen heb ik vele positieve reacties over mijn verhalen gehad, maar niemand heeft het ooit op de manier getoond zoals Catrin en Daniela dit deden. Deze twee lieve meiden maakten mijn verjaardag onverwachte feestelijk.

Mocht je het bovenstaande met knarsende tanden lezen terwijl je negatief commentaar oppert: jammer dan, want niets zal me nu ooit nog van schrijven weerhouden.

 

In die periode van mijn leven stond ik op het punt te stoppen met schrijven. Soms is genoeg werkelijk genoeg en ik had het gevoel alles geschreven te hebben dat ik ooit had willen schrijven. Echter, het schijnt dat ik inkt als bloed heb. Ik kan niet zonder schrijven, word dan sacherijnig en gek van mezelf. De gedachte die dan leeft is om m’n polsen open te snijden zodat de inkt eruit kan vloeien. Nog beter is die wegvloeiende inkt met een pen op te zuigen en in letters om te zetten. Zo maak ik die twee schaarse fans van mij toch nog een beetje blij.

 

Okee, dames: nu allemaal  even lachend naar mij kijken. Of niet. Gelukkig is hond Pauli wel goed in beeld.

Een weekendje weg                                                                                                                                                                                          (2014)

‘Heb je alles?’, vroeg Anita.

‘Geen enkele vrouw heeft ooit geklaagd’, antwoordde ik.

‘Kom op.’

Mijn nieuwbakken vrouw munt uit in alles te negeren wat ik zeg. 

We plaatsten onze tassen in de kofferbak van de auto en gingen richting Roosendaal. Het was het eerste deel van onze reis naar London. Het was nog geeneens zeven uur ‘s ochtends en we waren al in een feeststemming.

Trudy, onze GPS dame, zei ons wanneer we links of rechts moesten gaan. Het punt is: ze raakt altijd een beetje de weg kwijt, letterlijk, als we bij Rotterdam zijn. Zelf kom ik uit de omgeving van Rotterdam en weet wat waar is. Dus toen we op de ringweg waren en Trudy zei dat we de volgende afslag moesten nemen, was ik op mijn beurt de weg kwijt.

‘Moeten we de afslag nemen?’, vroeg Anita. Ze dacht waarschijnlijk dat ik mijn jeugd spelend op de ringweg had doorgebracht.

‘Trudy zegt wel’, mompelde ik ontwijkend, proberend onder de vraag vandaan te kruipen.

‘Nemen we de afslag of niet?’

De klimmende hysterie in haar stem gaf aan dat dit geen vraag meer was maar een eis die direct een antwoord verlangde. Hoewel Aniet een kalm en lief mens is, rijst haar agitatie door het dak als ze achter het stuur zit, vooral als ze iemand naast zich heeft die zo onbekwaam is als ik. 

‘Neem de afslag’, zei ik met een zekerheid die ik niet voelde. 

We namen de afslag en reden van het drukke verkeer vandaan. Bloemen verschenen in de dalende grasvelden naast de weg.

‘Dit voelt niet goed’, merkte ze op. ‘Dit is de weg naar jouw vroegere huis.’

‘We kunnen daar een bakkie drinken en piesen voordat we doorgaan’, stelde ik voor. Ze was niet geamuseerd.

We verlieten de weg, maakten een draai en reden een paar minuten later terug naar de ring. We hadden tijd genoeg om Roosendaal te bereiken waar we de auto in de P&R zouden parkeren. Bij het station tuf-tuften we naar de slagboom van de parkeerplaats en stopten de toegangskaart in de daarvoor bestemde apparaat.

“Draai de kaart om” verscheen er in kleine letters achter het raampje. Voor eens deed Anita wat haar werd gezegd en draaide de kaart ondersteboven. “Draai de kaart om”. Achterstevoren misschien? “Draai de kaart om”. Ondersteboven en achterstevoren? Maar nee: die “Draai de kaart om” kreet bleef verschijnen. Anita drukte op de knop naast het schermpje en de stem van een jongeman vroeg of hij ons kon helpen. Ze vertelde hem over het omdraaien achterstevoren houden  capriolen.

‘Waar heeft u deze kaart gekocht?’, vroeg hij met achterdocht in zijn stem.

‘Van jullie eigen website’, zei ze.

‘Kunt u het nog keer in de gleuf doen, alstublieft?’

‘Ik heb dit al een paar keer gedaan.’

‘Moment, ik geef u iemand anders.’ 

Na veel gerommel vroeg een vrouwenstem of zij ons kon helpen. Na de uitleg van het dilemma was haar oplossing:

‘Kunt u de kaart nogmaals in de gleuf doen, alstublieft?’

‘We hebben dit al gedaan’, zei ik. Geloof me, ik kan werkelijk geduldig zijn, maar niet als ik met sukkels te maken heb.

‘Weet je’, begon mijn vrouw, gebarend dat ik m’n mond moest houden, ‘we moeten de trein halen. Kunt u ons doorlaten?’

‘U heeft een geldige kaart nodig om de parkeerplaats op te kunnen gaan’, zei de stem.

‘We hebben een geldige kaart. Via uw eigen website gekocht.’

‘Heeft u een credit card?’

‘Ze krijgt de mijne niet’, zei ik. Anita keek me streng aan en hield haar hand op. Ik legde de credit card erin. Terwijl de stem nog babbelde, stopte ze de kaart in de gleuf en de slagboom opende.

‘Doei, we gaan door’, zei ze tegen de stem.

‘Een gezellige dag nog’, riep deze ons na.

In elk geval waren we op tijd voor onze trein naar België en een uur later wandelden we door het grote ondergrondse station van Brussel Midi naar de Eurostar. Bij de Britse douane en werden geconfronteerd met de banaliteiten van paranoia. We moesten ons tot aan onze tepelkwastjes uitkleden voordat ze bereid waren te geloven dat we ongevaarlijk waren en geen wapens van massa afleiding bij ons droegen. 

Na al dit gedoe mochten we eindelijk de trein in en op weg door België en Frankrijk naar Engeland. Even buiten Calais reed de trein almaar langzamer en stopte uiteindelijk. De intercom kwam in actie en lichtte ons in dat er een klein probleem was dat met een paar minuten zou zijn opgelost.

Een half uur later klonk de melding dat een monteur onderweg was en of nog wat minuutjes geduld hadden. Waarschijnlijk hebben ze in Eurostar een andere voorstelling van tijd, want die “wat minuutjes” werden een uur. Er werd in drie talen regelmatig berichten door gegeven maar geen van deze legde afdoende uit hoe lang dit oponthoud zou duren. Na twee uur deelde een slungelige conducteur vol desinteresse voedselpakketjes aan iedereen uit. Hij deed dit werk met zo’n onverholen minachting voor de passagiers, dat het duidelijk werd dat hij Frans was. Zes maanden training achter de rug, zag je ‘m denken toen hij verpakte broodjes in onze schoten wierp, om blikworst en reuzel aan verwende passagiers te moeten uitdelen.

Ineens kraakte de intercom: we gingen terug naar Lille. Het enige aangename hieraan was, dat de trein zich in beweging zette.

Terug in Lille nog twintig minuten wachten voordat de andere trein arriveerde die ons naar Londen zou rijden. Op dezelfde plek in hetzelfde rijtuig van de nieuwe trein, vervolgden we de rit. Met de trein denderend over het spoor kwam een nieuwe stem over de intercom: de vertraging was drie uur en tien minuten. Dit hield in dat we het recht hadden op gratis kaartjes. Wauw, doe maar gul.

Eenmaal in London namen we de metro naar het hotel. We wilden ons opknappen, omkleden en geen gezeik aan het hoofd. 

De jonge vrouw aan de balie verwelkomde ons met een verfrissende glimlach en vroeg of we een goede reis hadden gehad. We keken haar louter aan waarna ze de ogen naar het scherm van haar computer liet. Vanonder haar wenkbrauwen observeerde ze ons voorzichtig.

‘U heeft een tweepersoons bed gevraagd?’, vroeg ze voor de zekerheid met een strakke glimlach.

‘Klopt’, zei ik kortaf, wenkbrauwen op de Franse manier opgetrokken. Na drie uur bij Calais te hebben gestaan kan ik mezelf een ere-Mademoiselle noemen. 

Ze liet niet blijken dat twee vrouwen die een dubbelbed deelden naar haar mening toch niet iets was zoals het moest zijn. Daarentegen liet ik duidelijk blijken dat haar ongevraagde mening mij compleet koud liet.

Onze kamer was op de bovenste verdieping met uitzicht op Hyde Park. Het was ruim en het bed heerlijk comfortabel. Dat was een plus. Het water voor de douche moest uit de grochten van de kelder komen en kwam lauw pulserend uit de douchekop spetteren. Buiten dat viel er niets op de kamer aan te merken.

Londen ontdekken met mij als hoofdgids zorgde ervoor dat Anita al vlot doorhad dat als ik links zei, we rechts moesten afslaan. En als ik er heel zeker van was dat het links was, dat we heel zeker een andere richting moesten kiezen.

We liepen ongeveer tienduizend kilometer door de stad waar ik vroeger vaak kwam maar die me sinds een paar jaar niet meer kan bekoren. Maar met ons tweeën wandelend door de straten, maakte het mij niet uit waar we ons bevonden. Dit gezegd hebbende, vond ik het desondanks aangenaam een week later de metro naar King’s Cross te kunnen nemen en huiswaarts te gaan. Bij de check-in zei Franse douanebeambte schouderophalend “Pffft” toen we onze identiteitskaarten toonden. Hij had geen zin in al dit officiële gedoe en maande ons met een vermoeid gebaar verder te lopen. Een pluspunt was dat de terugreis beter verliep dan de heenreis en ook dat we uiteindelijk geen extra kosten hadden qua parkeergeld. 

 

Op aanraden van vrienden hebben we de Tate Modern bezocht. Dat was pas kunst met een grote k, zei men. Daar was ik het volledig mee eens, alhoewel mijn k waarschijnlijk niks met de hunne te maken had. Je kunt me veel wijsmaken, maar twee A4tjes aan elkaar geplakt, een gat in het midden ervan knippen en dit zonder ironie 3D noemen, is in mijn optiek volksverlakkerij. Dat is ook altijd mijn probleem geweest met beeldende kunst, die klakkeloze aanname van kunstliefhebbers om alles dat als kunst bestempeld is, knikkend en zonder gefronsde wenkbrauwtjes te accepteren omdat men angstig is voor kunstbarbaar uitgemaakt te worden. Als jullie belazerd willen worden, is dat jullie zaak. Driehonderd pond uittellen voor twee A4tjes met een gat in het midden, is als de nieuwe kleren voor de keizer. Jullie zien kunst, ik zie kunstverloochening. Als je toch geld wilt uitgeven, doe dat dan in het restaurant van Tate Modern. Daar hebben ze overheerlijke frietjes.

 

Wachtend in Londen op de trein. Awwww, zo verliefd. Tien jaar later is hier nog steeds geen verandering in gekomen, en nu heb ik het niet over het wachten op de trein.

Elegie voor Goldie                                                                                                                                                                                                  (2013)

‘Hoor je het?’, vroeg Anita toen de auto bijna stilstond. Ik hoorde niets en vermoedde dat zij haar eigen tekortkomingen op de onvoorspelbaarheid van de auto wilde afschuiven. ‘Ze gaat vrrrt vrrrt in plaats van vroem vroem.’

We reden weg van het stoplicht met de zinderende snelheid van een tuinkabouter die een kruiwagen duwt. 

‘Jij hoort het toch ook?’, probeerde ze nogmaals.

‘Nee. Voor mij klinkt het goed.’ 

Ik keek naar de tijd. De trein naar Den Haag zou over tien minuten vertrekken. Naast mij klonk een luid zuchten. Dit hoorde ik wel vaker als antwoord op mijn woorden.

‘Ze gaat vrrrt vrrrt’, herhaalde ze, haar agitatie proberend in te houden. Altijd prijzenswaardig de manier waarop ze tracht kalm te blijven als ik mijn oprechte onnozele zelf ben.

‘Ze gaat toch altijd vrrrt vrrrt, niet?’

‘Ze moet naar de garage’, mompelde ze, mij negerend.

‘Het zou sneller zijn als je de garage naar de auto zou rijden in plaats van andersom’, merkte ik op.

‘Wat?!’

Éen ding: als Anita aan het rijden is en de auto doet niet wat zij wil, is haar lontje heel erg kort.

‘Niks’, zei ik haastig.

‘Je maakt veel geluid voor iemand die niets zegt.’

‘Ik ga tenminste niet vrrrt vrrrt.’ Het kan zijn dat ik dit luid zei, maar vermoedelijk dacht ik dit alleen maar. Veiliger zo.

‘Okee’, zei ze. ‘Ik zet jou bij het station af en rij door naar de garage. Ze gaan om acht uur open.’

Aangezien het pas zeven uur was, stelde ik voor dat ik met haar meeging. We zouden vast wel ergens een bakkie koffie kunnen halen. Ze was blij met deze suggestie omdat dit inhield dat ze niet ergens tussendoor hoefde te stoppen en pas bij de garage kon stilstaan.

We reden door, parkeerden de auto op de lege parkeerplaats bij de dealer, en wachtten. Om haar te amuseren vertelde ik haar over de tijd dat ik autolessen had en die ene keer dat ik het achterbankje van een Smart car deelde met een kale nicht. Deze verhalen zorgden er in ieder geval voor dat ze zich niet met de auto bezighield noch met het geld dat we deze keer aan Goldie kwijt zouden zijn. Weer.

Iets over Goldie: ze is de auto die Anita’s vader vlak voor zijn overlijden had gekocht. Dochterlief heeft haar geërfd en er jarenlang vrolijk in rond gereden. Toen wij elkaar ontmoetten en eindelijk eens een afspraakje hadden, begon ze verschillende onderdelen te verliezen. Goldie bedoel ik, niet Anita.

Natuurlijk geeft ze mij de schuld voor de snelle achteruitgang van Goldie. Zelf ben ik daar niet zo zeker van: hoewel ik aardig onhandig ben, is Goldie altijd degene die mij aanvalt in plaats van andersom. Het is bekend dat zij het dak een beetje laat zakken op het moment dat ik binnenstap, en de bodem omhoog doet als ik uitstap. Ik weet dat ik het over een levenloos object heb, maar ik zweer je dat Goldie jaloers werd zodra ze de blikseminslag opmerkte toen Anita en ik elkaar voor het eerst in haar binnenste kusten.

We werden de garage binnen gelokt door een geur van koffie en de gedachte dat we onze kont konden parkeren in gemakkelijke stoelen. Terwijl we op de uitslag van de auto wachtten, keken we rond. Er waren een aantal gebruikte autos, werkelijk aardig om te zien, mooie kleuren. Anita, die meer van autos weet dan zou mogen, legde mij het verschil uit tussen een Iago en een Cassio. Iago zag er aardig en compact uit terwijl Cassio robuuster was en je zekerheid op de snelweg gaf. Desondanks vond ik Iago’s kleur mooier dan Cassio’s.

Ze verdween naar het toilet. Op datzelfde moment kwam de monteur binnen om uit te leggen wat er met Goldie aan de hand was. Hij zag mij alleen staan te zijn, keek vertwijfeld om zich heen voordat hij mij weer van top tot teen opnam. Toen vroeg hij mij waar mijn betere helft was. Ik wees naar het toilet. Knikkend zei hij dat op haar te zullen wachten, waarna hij een kopje koffie voor zichzelf inschonk en mij negeerde. Ik liep wat rond, opende de deur van Cassio, keek naar binnen, zei hmmm-hmmm en sloot de deur. Het ging dicht met een zachte klik. 

Met eenmaal de belangrijke vrouw weer in de buurt, sprong de monteur in actie en legde haar Goldie’s probleem uit. In menselijke termen hield het in dat hoewel Goldie nog steeds alleen woonde, zij binnenkort werkelijk naar een verzorgingstehuis moest omdat ze maar op drie cilinders werkte in plaats van vier. Daar is niets mis mee: de meeste mensen doen dat heel hun leven en niemand heeft het door. Maar het scheen dat Goldie’s onwil ergens naartoe te gaan niet louter cilindrisch was, want, nou ja: eigenlijk had ze zichzelf ook een beetje laten gaan, niet? Haar achterkant had cellulitis en ze kneusde wel heel gemakkelijk tegenwoordig.

Is dat niet typisch iets van een man? Je geeft hem de beste jaren van je leven en nu je wat hulp nodig hebt omdat je niet meer in staat bent jezelf tussen de tenen te krabbelen, laat hij je als een baksteen vallen.

Het eerste dat Anita deed toen zij Goldie net in haar bezit had, was een vriendin en dier kinderen meenemen op vakantie naar Zweden. Ze dacht dat een hete blonde als Goldie zich thuis zou voelen boven de boomgrens. Rijdend langs de fjorden voelde Goldie zich springlevend, de koude lucht inademend, Ootjes makend bij het uitblazen. Ze was op de leeftijd waarop ze dacht dat ze alles kon overwinnen en elk element kon trotseren.

Maar ineens kroop de kou naar binnen.

Hierna zorgde Goldie ervoor dat ze altijd warm gekleed was en wilde alleen nog maar naar Zuid Frankrijk gaan, vooral in de winter: een beetje van de zonneschijn genieten en rondlummelen op het strand, starend naar de Middellandse Zee. De laatste tijd kon dit haar echter ook niet meer bekoren. Ze werd wat knorrig en kon niet veel meer hebben. Zelfs een naakt Twister spelletje werd haar teveel aangezien haar lichaamsdelen de rode, blauwe en gele stippen allemaal tegelijk aanraakten zonder dat dit de bedoeling was.

Anita, die deze negatieve uitslag al een lange tijd zag aankomen, staarde troosteloos voor zich uit. Je ouwe trouwe auto in het bejaardentehuis zetten was éen ding; ervoor moeten betalen was iets heel anders. Dat was juist de pest met dat nieuwe “zorg”stelsel.

‘We zouden een nieuwe moeten kopen’, stelde ik voor, wijzend op een mooie blauwe.

‘Kunnen we het ons veroorloven?’, vroeg ze, een beetje opfleurend.

‘Nee. Maar heeft dat er ons ooit van weerhouden iets te doen?’ 

We stonden op en bekeken de autos. Éen van de slimme jongens legde aan Anita het verschil tussen een Iago en een Cassio uit: de cilinders, wind weerstand, hoeveel ze dronken, de ditjes en datjes, terwijl ik de kleuren bekeek. Toen hij was vertrokken, besloten we een verkoper naar de auto te vragen. Kan nooit kwaad, toch, iemand vragen stellen?

We vroegen. 

Anderhalf uur later verlieten we het pand als bijna-eigenaars van een Cassio, lichtblauw. Ik had de kleur uitgekozen, dus voelde me in m’n sas.

Eenmaal thuis stuurden we een bewijs van kredietwaardigheid, teruggaand naar de derde eeuw van mijn stamboom, via de mail naar Scrooge en Marley met de belofte dat ik m’n lever en nieren zou verkopen als we ook maar een cent te kort schoten op de maandbetalingen van onze nieuwe lichtblauwe auto. Toen zij hun hoera hadden gegeven, waren we eindelijk werkelijk eigenaars van een nieuwe auto. Anita’s stralende gezicht was voor mij voldoende dat ik geen milliseconde spijt had dat ik door moest werken tot ik honderddrie was.

Ze belde haar broer en vertelde hem over onze nieuwe aanwinst: hoeveel ponies in de motor zaten en hoe dit en dat werkte en hij deed enthousiast met haar mee, zeggend dat hij had gehoord wat een aardige sterke donder Cassio was.

Haar voorbeeld volgend stuurde ik een mailtje naar mijn broer om ook hem in te lichten over onze nieuwe licht blauwe auto. 

“Dat is leuk”, antwoordde hij, toevoegend: “Heb je het nieuws van het overlijden van Doris Lessing gelezen?”

Gelukkig is zijn interesse in autos net zo groot als de mijne.

 

Deze Toyota Yaris werd een dag voor ons huwelijk opgeleverd. Mooi: twee leuke nieuwe dingen die elkaar op de hielen volgden. Anita gaf jubelend op facebook te kennen dat we een nieuwe auto hadden. Na een paar leukjes kwam er een opmerking tussendoor, dat dit een oude mensen auto is. En jij ook bedankt voor het meeleven met jouw blije facebookvriendin. 

Overigens was ik vooral perplex door het feit dat er gradaties zijn in het autogebeuren. Vandaar dat je ouwe lullen in sportwagens ziet waar ze amper uit kunnen kruipen, en jonge twintigers in zwarte Volkswagens. Oh nee: dat laatste is gewoon om drugs uit te verkopen en heeft dus niets trendy over zich. Misschien dat we als butche wijven voor een oplegger hadden moeten opteren, geen idee, maar we zijn enorm blij met onze Yaris. Tot op de dag van vandaag, tien jaar later, rijdt dat kreng nog steeds als een tierelier. Overigens is ze een stuk vriendelijker tegen mij dan Goldie ooit was.

 

Anita en Goldie vereeuwigd. De saluut is een beetje overbodig maar heeft wel iets statigs over zich.

Ondertrouw                                                                                                                                                                                                            (2013)

We zaten op de bank naast elkaar, tv aan, geluid uit. Met de pootjes op de voetenbank bespraken we onze toekomstige financiën, namelijk pensioenkwesties. Ik kom uit de pensioenwereld, heb bijna veertig jaar bij een pensioenverzekeraar gewerkt en hoewel ik me erover verbaas dat ik al die jaren weg kon komen met dat luttele beetje kennis dat ik bezat, bleek tijdens ons gesprek dat ik toch meer wist dan ik dacht. Ik liet alles de revue passeren: ouderdomspensioen, partnerpensioen, uitruil van pensioen… Voel je je al slaperig worden? Op die manier heb ik dus veertig jaar doorgebracht, slaperig.

Uiteindelijk concludeerden we dat het officieel vastleggen van ons samenzijn financieel gezien op den lange duur het beste was. Dat was éen reden. Ook het feit dat we elkaar wel een beetje leuk vonden, speelde mee in deze beslissing. Na deze conclusie staarden we voor ons uit.

‘Trouwen?’, vroeg een stem. 

We keken om ons heen. Er was verder niemand in huis.

‘Was jij dat ?’, vroeg ze. Ik trok de schouders op. Waarom zou ik zoiets raars voorstellen?

‘In elk geval ga ik niet op een knie voor je’, waarschuwde ik, die vreemde stem negerend. ‘Dan kom ik van m’n levensdagen niet meer overeind.’

‘Plankje met wieltjes eronder’, suggereerde ze. ‘Niemand die het hoogteverschil opmerkt.’

‘Wil je al scheiden nog voordat we getrouwd zijn?’

‘Of een samenlevingscontract?’

‘Veel te duur.’ 

Ik was me bewust van alle financiën na ons gesprek en hoewel we op onze ouwe dag niets te klagen zullen hebben op pecuniair gebied, ben ik een zuinige krent. Zal m’n Zeeuwse achtergrond aan vader’s kant wel zijn. 

‘We kunnen toch ook gratis trouwen?’, stelde ik in een Zeeuws accent voor.

‘Waar?’

‘In een gemeentehuis.’

Soms stelde ze vreemde vragen, Haar diepe zucht gaf me echter te kennen, dat het voor haar nog te overwegen viel of ze met zo’n doos als ik wilde trouwen. Samenwonen was al erg genoeg. Ze duwde me weg en pakte haar iPad tevoorschijn. Ze kon niet met dat ding trouwen, maar had er wel een innige relatie mee. 

Het aangename van Anita is, dat zij ervan houdt dit soort akkefietjes uit te zoeken: ondertrouw, wat te doen, waar te gaan, wat mee te nemen, en wie, en worden er broodjes geserveerd. Mijn wijsvinger ging voorzichtig naar de geluidsknop van de afstandsbediening. Op 192tv zongen de Fortunes “You’ve got your troubles” gaven de voorbij zwierende letters onderin het beeld aan. Niet alleen een leuke deun die ik van a tot z kan meezingen, maar ook nog eens het bandje waarop ik als 9-jarige de naam van de zanger Rod Allen op m’n in-witte gympies had geschreven. Hij was zo’n krullenbol met een schalkse glimlach. Ik zette het geluid aan, hoorde “I see that worried look…”, merkte het iets mindere worried maar eerder boze blik van de vrouw naast mij op, en drukte Rod Allen’s gezang snel weg.

‘We kunnen in het gemeentehuis van Beverwijk in ondertrouw gaan’, zei ze.

‘Okee. Waar is dat?’

‘Het gemeentehuis?’

‘Jep, want Beverwijk weet ik wel te vinden.’

‘Bij het station.’

‘Oh, da’s makkelijk voor de forensen.’

‘Wat heeft dat met onze ondertrouw te maken?’, vroeg ze met een smeurtje ergernis in haar stem.

Ik had er geen idee van en trok m’n schouders maar weer eens op. Ik ben enorm Frans geworden in onze relatie.

‘Was dat ‘t?’, vroeg ik toen ze niet verder ging.

‘Ik kijk morgen wel waar we gratis kunnen trouwen.’

‘Okee. Weet je dat de enige keer dat ik de neiging had online een berichtje te plaatsen in zo’n register, was toen Rod Allen overleed? Ik heb het uiteindelijk niet gedaan. Het is zo knullig.’

‘Wie is Rod Allen?’, vroeg Anita. Ze deed haar best interesse te veinzen. Verder zou het haar worst wezen wie die knaap was.

‘De zanger van…’ 

Naar de tv wijzend, zag ik de Fortunes niet meer maar wel een zooitje lui, gehuld in broeken met te wijde pijpen en te strak om de dijen, die danspasjes uitvoerden.

‘…de Fortunes’, maakte ik de zin af.

‘Oh.’ Candy crush lag open voor haar en de snoepjes knalden luidruchtig uiteen. ‘Hoe gaan we trouwen?’

‘Hopelijk met ons beiden, maar als jij…’

‘Ik bedoel: een feest of wat?’

‘Pffff. Van mijn kant wil ik er toch niemand bij hebben dus laten we ‘t klein houden. Maar als jij een feest wilt…’

‘Nee. We kunnen Annemiek en Ernst als getuigen nemen…’ (Annemiek was haar oudste vriendin en Ernst Annemiek’s partner) ‘…en Antoinette en Mieke kan ik niet overslaan.’ (Ook twee hele goede vriendinnen van haar. Anders dan ik komt ze wel eens ergens en ontmoet mensen.)

‘Mooi toch, zo met z’n zessen.’

‘En ik zal m’n broers vantevoren inlichten, want ik wil niet dat ze het via facebook horen’, vervolgde ze.

‘Ja, slim.’

‘Ga jij jouw broer nog bellen hierover?’

‘Nee. Hoezo? Hij heeft er toch geen interesse in wat ik doe.’

Familie en ik…? Ik ga liever op de Alkmaarse markt in m’n blote kont over Heathcliff zingen, it’s me Cathy I’m so cohohohohold enzovoorts, dan dat ik die lui bij me in de buurt wil ruiken.

Dus op de mooie morgen van 25 september reden we in alle vroegte naar station Beverwijk waar onze ondertrouw officieel werd genoteerd door een treinconductrice in de vorm van een Moslim dame, een feit waar Anita heel blij mee was. 

Dit was de eerste stap naar iets officieels in m’n leven, in ons leven.

 

 

Dit stukje is pas in mei 2023 geschreven met de aantekeningen die ik in 2013 heb gemaakt. Voor wat voor reden dan ook ben ik nooit verder gegaan dan een paar notities en losse zinnen. Bij het teruglezen ervan, zag ik alles meteen weer voor me: hoe we op de bank over geldzaken zaten te praten en ons afvroegen wat er met de pensioenpot zou gebeuren als er éen van ons kwam te overlijden. Voor allerlei redenen en situaties die er toen bestonden, zou het pensioen in de zakken van de verzekeraar verdwijnen. Daar hebben we beiden niet vele jaren voor gewerkt. Maar er kwam meer dan louter pecunia kijken bij onze beslissing om te trouwen; per slot van rekening is Anita niet een thaise bruid die ik naar Nederland heb gelokt om naar m’n kasbah te komen. Waren we niet dolverliefd geweest dan zouden we namelijk nooit tot een huwelijk besloten hebben, ongeacht de pensioensituatie. 

 

Foto na de ondertrouw in het gemeentehuis van Beverwijk.

We waren al rijkelijk aangeschoten, gezien de stand van de camera.

Spinnen                                                                                                                                                                                                                   (2013)

Een paar weken geleden gingen Anita en ik een weekendje weg naar Groningen om een vriendin te ontmoeten die Anita kent van Twitter en Facebook. En van Whatsapp. En van Messenger. En via de telefoon. Geloof me: deze twee vrouwen praten met elkaar alsof woorden uit de mode raken als zij na een zin adem moeten halen.

We namen de route over de Afsluitdijk en reden naar Zurich, de eerste stop in Friesland.

Toen begonnen de files.

We wachtten, geeuwden, reden een stukje, wachtten en zetten uiteindelijk de motor uit. Het was een warme dag en de migraine waar ik al twee dagen mee stoeide, had geen zin mij met rust te laten. Ik zat tot aan m’n oren onder de dope zodat ik mensen kon belazeren door de indruk te wekken dat ik een levend wezen was.

We keken sukkelig om ons heen, wachtend totdat het verkeer in beweging kwam en zagen inderdaad iets bewegen: een spin op de voorruit.

‘Het zit aan de buitenkant, toch?’, vroeg Anita, de ramen sluitend zonder haar ogen van de spin af te halen.

‘Als het aan de binnenkant had gezeten, was ik buiten geweest’, verzekerde ik haar.

Het was een eng uitziend ding, groot en geel. Niet beige zoals je ze altijd in de hoek van de wc ziet, maar fel geel. Wie verzint in hemelsnaam hun kleurenschema? Alsof ze niet pisdruipend angstaanjagend genoeg zijn in beige. Hij wandelende fluitend over de ruit, genietend van het uitzicht, en kwam mijn kant op. Mijn lichaam werd stram en mijn migraine vertienvoudigde.

Anita had ook eens wilde angsten voor spinnen totdat ze Australië bezocht. Ze rookte toen nog en aangezien haar metgezellen niet wilden dat ze in de zeswielaandrijving droom campervan rookte, stond ze ‘s nachts buiten en schopte harige spinnen, met een grootte van eetborden, opzij. Ze liet niets tussen haar en haar rookgerei komen. En hoewel ze nog steeds niet werkelijk dol op hen is, kan ze lachen om de spinnen die we in Holland hebben. Ik ook, maar mijn lach klinkt als die van een maniak met speed in de bloedbaan.

‘Ik sproei wat water over ‘m heen’, zei ze, doelend op het gele onding op het glas. ‘Dat zal ‘m afschrikken.’

Ze drukte het knopje in om water over ‘m heen te spritzen maar was vergeten dat tezelfdertijd de ruitenwissers automatisch aan gingen. De spin vloog met een boog van onze auto af en belandde op de auto naast ons. Meteen verstijfden de mensen erin van angst. We negeerden hen en gaven een high-five over dit onverwacht resultaat. Ook de file was opgelost en we konden doorgaan.

Aanvankelijk was het mijn plan een stukje te schrijven over ons bezoek aan Groningen, maar aangezien zo’n beetje de helft van de wereldbevolking angstig in de broek plast bij alleen al de gedachte aan spinnen, leek dit een beter onderwerp.

Thuis hebben we de volgende overeenkomst: Anita verwijdert alle spinnen, ik neem de rest van het dierenrijk dat fier door ons huis stapt voor mijn rekening.

Ik heb geen idee wat het is aan spinnen dat mij uit m’n vel doet springen, maar het is heel nadrukkelijk aanwezig. Zekers: ze zijn meestal heel onschuldig en doen meer goed dan mensen denken, maar dit houdt niet automatisch in dat ik ze leuk vind. Ik heb zelfs verschillende manieren geprobeerd om eroverheen te komen, hoewel niet op de meest voor de hand liggende: flooding. Is flooding bekend? Laat me uitleggen: je neemt een guppytank zonder water, gooi er een partij spinnen in en daarna stop je je hand er tussen. Tuurlijk.

En flooding wordt gevolgd door defibrillator therapie. 

Welke malloot bedenkt dit soort therapieën eigenlijk? 

Omdat mijn wederhelft op maandag een vrije dag had, leek mij dit het juiste moment om van huis uit te werken. We ontbeten samen, dronken een bakkie, en kleedden ons warm aan omdat we nog steeds wat snifferig waren na ons uittochtje op de boot in Zeeland. Ik moest een klant bellen en ging naar de telefoon. Op het moment dat ik m’n hand uitstak om het te pakken, zag ik iets bewegen op onze kattenstaartengordijn.

‘Whoa, dat ziet er niet goed uit...’, was het enige dat ik kon zeggen.

‘Jezis, ik schrik me ‘t lazarus. Wat is er?’ 

Anita kwam naast me staan. Ik stond aan de grond vastgenageld.

‘De gordijnen’, stamelde ik.

‘Er is niks mis met ze.’

‘Naast de telefoon.’

‘Wat naast de... Godallekloten.’

‘Ik raak die telefoon nooit meer aan.’

‘Geef me een bakkie.’

‘Welke?’

‘Maak niet uit.’

Helaas kon ik geen poot verzetten. Anita pakte zelf een plastic bakje. Op de buitenste staart van het gordijn zat een zwarte spin, benen van pakweg drie centimeter lengte -met knietjes, dus ze konden zelfs nog langer zijn- die op zoek was naar een plek om een tukkie te doen. Niet in mijn huis! Anita ging met het plastic bakje en een ansicht uit Schotland (mooie omgeving) naar het gordijn.

‘Het blijft niet rustig’, zei ze. ‘En door die staarten kan ik niet zien of het er wel of niet inzit.’

Ze rommelde nog wat verder voordat ze er de geest aan gaf. Ik zag het kreng verdwijnen. Wetende dat het ergens in huis zou blijven hangen, zou ik de rest van m’n leven geen rust meer vinden. We moesten ofwel verhuizen of het huis in de hens steken. Dat waren onze enige opties wat mij betrof. Ik voelde me al slecht, dus wist ik dat deze spin mijn fysieke staat niet slechter kon maken. Het bakje pakkend, ging ik naar het gordijn, en plaatste het over de spin heen waarna ik de ansicht voor de opening schoof. Ik moet toegeven dat ik nogal trots op mezelf was.

‘Weet je zeker dat ie erin zit?’, vroeg Anita vanuit de andere hoek van de kamer.

‘Ik ga niet kijken, maar het zit erin.’ 

Ik gaf haar het bakje. Ze nam een stap in de richting van de deur, voelde iets aan haar hand kriebelen en gooide de bak op de grond. De spin viel eruit op het tafeltje tussen mijn spullen -ik herhaal: MIJN spullen- zich afvragend wat er in hemelsnaam aan de hand was en waarom de aarde voor haar/hem had bewogen.

Nee, neeneeneenee NEE: het blijft echt niet daar! Ik plaatste het bakje nogmaals over de spin heen terwijl Anita de kaart eronder schoof en te zamen liepen we ermee naar de hal. Hop, het raam uit. Ga maar gezellig bij de buren op bezoek.

Terug binnen deed ik al mijn spullen in een bak water en zette dit in de magnetron om het te zuiveren. Of ik ze zou gebruiken, was nog maar de vraag.

Anita heeft gezegd mij eens mee naar Indonesië te nemen, naar het eiland waar mijn moeder is geboren. Ze zegt in een kalmerende stem dat de spinnen daar niet zo groot zijn als in Australië. Een kruisspinnetje in de tuin kan mij al angst aanjagen, maar dat laat ik niet merken. Zolang ik maar genoeg bakjes en ansichtkaarten vanuit Schotland bij me heb.

 

 

Sinds die tijd is m’n angst omtrent spinnen drastisch afgenomen. Via m’n eigen therapie, zo eentje van “stel je niet zo aan, domme doos”. Deze therapie kreeg een schop in de juiste richting toen we recent in de Kop van WaZ waren, het kunstcentrum van Wijk aan Zee. We zaten aan tafel met een aantal aardige dames pret te hebben toen ik op Anita’s shirt een spin zag lopen. Ook ditmaal geen beige en ook niet die afschuwelijke gele. Maar wel een flinke joekel naar Nederlandse begrippen. Punt is: kom je aan Anita dan word ik pissig. Zonder er verder bij na te denken, stond ik op en strekte m’n hand naar haar shirt, mompelend:

‘Niet schrikken.’

Wat doet die tuthola? Ze trok wit weg, wilde opspringen en wild om zich heen slaan. Ik had de spin al vastgepakt en liep ermee naar buiten om bij een boom neer te zetten. Het kreng glipte onderweg tussen m’n vingers vandaan naar de grond. Zoek het dan naar zelf uit. Eenmaal terug binnen besefte ik ineens wat ik had gedaan en trok eveneens wit weg. Wat een mens al niet uit liefde doet.

 

Anita's spinnen doen mij niets gezicht. Zie de kalmte die ze uitstraalt.

Een muis                                                                                                                                                                                                              (2013)

Tijdens het koken afgelopen woensdag zag ik vanuit mijn ooghoek iets rennen van de koelkast naar de afvalbak.

‘Ooh jee, dat willen we niet!’ riep ik uit. Anita keek op. ‘Ik denk dat ik een muis zag’, vervolgde ik.

‘Jeziskuristes!’, zei ze met een welbespraaktheid waar deze situatie om vroeg. ‘Ik hou niet van muizen.’

‘Ik ook niet’, zei ik. 

Misschien had ze de indruk dat ik er een paar had uitgenodigd voor een kaasfeestje. Bleek dat ik haar verkeerd begreep.

‘Ik hou er niet van op de manier zoals jij niet van spinnen houdt’, legde ze uit. Aha, zo erg, dus. ‘Nee, niet zo erg’, vulde ze aan nadat ze mijn gedachten had gelezen. ‘Maar ik hou nu eenmaal niet van ze.’

Ik ben er ook niet zo dol op, vooral niet in mijn keuken. Kwestie van hygiëne. Muizen doen me niets, maar ik moet ze niet in de buurt van het aanrecht hebben.

We zochten naar onze gast bij de afvalbak en zodra hij ons zag, verdween hij bliksemsnel achter de koelkast. Zodra het kreng bewoog, ging Anita even snel retour naar de bank.

Terwijl de maaltijd op het gasstel stond te borrelen, zocht ik het internet af. Ik wilde de muis op een humane wijze uit huis krijgen.

‘Lief’, riep ik naar Anita, die meteen argwaan had, wetende dat ik alleen aardig ben als ik iets van haar nodig heb. ‘Hebben we pepermuntolie?’

‘Nee.’

‘Badolie misschien?’

‘Nee’, zei ze voordat ze vroeg: ‘Wil je nu ook nog als een oud wijf ruiken?’

Hoezo “ook”?’

‘Omdat je er al zo uit ziet. Maar waar heb je muntolie voor nodig?’

‘Als we dit op wattenschijfjes doen en die op strategische plekken in het huis neerleggen, gaat die muis vanzelf uit huis.’ Ik dacht een moment na. ‘We hebben wel zakje groene thee met munt...’ 

We pakten een aantal theezakjes, maakten deze vochtig en lieten ze aan beide kanten op de vloer naast de oven vallen. Placebo, maar misschien werkte het.

Na het eten maakte Anita een kartonnen renbaan vanaf de koelkast naar de vensterbank. Het idee was, dat we de muis aan het schrikken zouden maken waardoor hij via de renbaan naar het raam en door naar buiten zou gaan. Terwijl Aniet bezig was het karton aan elkaar te plakken, klengde ik met een bezemsteel achter de koelkast in de hoop dat de muis zich in beweging zou zetten. Het werkte niet. Net toen we het opgaven en naar de bank vertrokken om een nieuw plan uit te denken, ging onze deurbel “dringg-ring-ringel-ding-ring-ring” gevolgd door “ring-ding-ding-ding-prrringgg”.

‘Leo’, zei Anita, haar voeten op het bankje plaatsend om daarna geen spier meer te bewegen.

Intermezzo: effies een paar regels over Leo, onze beneden buur. Dank zij hem plassen we ‘s nachts zonder door te trekken alsof we weer in de jaren ‘50 leven. Want als we de wc doortrekken, verstoren wij zijn schoonheidsslaapje. En, geloof me, zijn schoonheid heeft alle slaap in de wereld nodig. Het is een vreemde man. Er zijn andere woorden om een oude grijsaard met een paardestaart en te veel denim te omschrijven, maar vreemd is het netste wat ik kan verzinnen.

Verder nu.

Toen Leo stopte met bellen, begon het kloppen. Anita trok wat kleding aan en liep naar de deur, diep zuchtend.

Geen goed teken, althans, niet voor Leo.

‘Jullie maken nogal wat herrie’, was het eerste dat hij zei. 

De muis en ik zaten naast elkaar op de bank met popcorn, genietend van wat er komen zou.

‘We proberen een muis weg te jagen’, zei Anita in een monotone stem.

‘Dat is een knap zware muis.’ 

Het was zijn armzalige poging om een grapje te maken. Echter, de vrouw die tegenover hem stond, was niet geamuseerd. De vrouw die op de bank zat daarentegen, begon zich meer en meer te vermaken. 

‘Ik dacht dat jullie wat aan het verbouwen waren hier binnen’, ging hij door.

‘En wat dan nog?’

‘Jullie maken nogal wat herrie.’ 

Hij is een oude man dus herhaalt vaak zijn woorden. Anita slaakte hoorbaar nogmaals een zucht.

‘Leo’, zei ze, ‘het is acht uur. We zijn nu gestopt, maar als we onze keuken aan het verbouwen waren, zouden we niet speciaal voor jou stoppen.’

‘Denk je er zo over?’

‘Het is acht uur!’

Als je een paardestaart hebt, kun je niet alles volgen. Ze sloot de deur en nam weer op de bank plaats.

Had ze gedacht dat dit het laatste was dat ze zowel van Leo of de muis had gehoord, vergiste ze zich faliekant. Geen van beiden was de volgende morgen verdwenen. Toen ze 's ochtendsvroeg de trap af liep, kwam Leo op zijn sokken achter haar aan. Hij ging de hal in om zijn post op te halen, zoals iedereen dat doet om acht uur ‘s ochtends als de postbode zich nog een keer omdraait in z’n bedje.

Hij viel haar onmiddellijk aan door te zeggen dat ze knap defensief was geweest de avond ervoor. Ze kan ook knap offensief zijn en ik wil ‘m alleen maar waarschuwen door te zeggen, dat hij zich in zijn handjes mag knijpen dat ze niet te veel aandacht aan hem besteedt. Om zijn geklaag diepgang te geven, vertelde hij haar dat hij een hart probleem had. Herrie was éen van de factoren die het verergerde. Hopelijk verwachtte hij na deze bekentenis niet een zacht medelevend handje rond zijn schouders van Anita, want:

‘Dat is niet mijn probleem’, zei ze tegen hem, ‘dus probeer niet van jouw probleem de mijne te maken. Trouwens, we klagen ook niet over jouw gitaarspelen.’

‘Ik kan nu ook niet meer spelen...’ alsof hij dat ervoor wel had gekund ‘...mijn handen, weet je.’ 

Hij hield zijn gespreide vingers voor haar op.

‘Leo, we probeerden een muis weg te jagen. Het was nog geeneens acht uur.’

‘Hoe kom je eigenlijk aan een muis?’

‘Daar gaat het niet om. We proberen het weg te krijgen.’

‘Jullie maakten zoveel herrie, en ik heb pas een hartaanval gehad.’

‘Dat is niet mijn probleem.’

Zo ging het gezellige gekeuvel nog een uurtje door.

Normaal gesproken ben ik de botte boer in onze relatie. Anita’s reactie was volledig afwijkend van haar karakter. Maar na Leo’s geklaag over de herrie die onze balkondeur maakt, hoe luid we praten, hoe vaak we het toilet ‘s nachts doortrekken, zelfs vragen waarom we zo vaak afwassen (nooit geweten dat dit een overtreding was waarvoor je niet langs “af” mag) had ze haar buik vol van hem. Zijn onafgebroken zeurderige klaagzang had bij haar het hoogtepunt bereikt.

‘Niet mijn probleem’, riep ze hem over haar schouder toe terwijl ze terug naar boven ging.

Toen ze mij later over zijn hart problematiek vertelde, vroeg ik me af hoe dit mogelijk is. Kan niet zijn omdat hij te hard werkt, aangezien hij geen ene flikker uitvoert behalve plinke-plonken op zijn gitaar. 

‘Misschien klaagt hij teveel’, suggereerde ik. ‘Dat is slecht voor je hart.’ 

Ze keek memet een grijns van oor tot oor aan en een blik die zei: “Moet je horen wie dit zegt”. Dus voor de zekerheid vulde ik aan: 

‘Ik klaag niet; ik raak alleen geïrriteerd door al die domme onnozele debiele idioten om me heen. En aangezien ze me mateloos irriteren, schrijf ik over hen. Op die manier raak ik al mijn irritatie kwijt.’

‘Tuurlijk’, bevestigde ze met een aantal denigrerende aaitjes over m’n bolletje.

Hierna lieten we zowel de muis als Leo met rust. Doordat we met pepermuntolie besprenkelde wattenschijfjes in de keuken hadden gestrooid, rook het huis naar een tehuis voor ouwe vrijsters. We hoopten dat de muis onder de indruk was van al ons werk, z’n biezen zou pakken en vertrekken. Via de kartonnen renbaan, natuurlijk.

 

 

De muis stapte in de humane val die we voor ‘m hadden neergezet en ik liet hem vrij in het duin tegenover ons. Hopelijk leefde hij daar nog lang en gelukkig, hoe lang dat dan ook mag zijn in muizentermen.

Een paar maanden na de muis verdween ook de benedenbuurman uit ons leven naar een tehuis in Beverwijk waar ze gratis soep opdienen. In zijn plaats kwam een jongere man, een hele leuke gast. Het eerste wat hij tegen ons zei toen we hem tegenkwamen, was dat hij ons nooit hoort. Natuurlijk niet. Ook zei hij, dat hij totaal geen last van ons heeft. Natuurlijk niet. QED.

 

Anita druk in de weer op elk stukje internet dat er te vinden is, hoe we van een muis en een buurman kunnen afkomen

Een vakantie in Zeeland, deel 3                                                                                                                                                                 (2013)

Ik werd om zes uur ‘s ochtends wakker en ging zachtjes uit de bungalow om wat frisse lucht te scheppen. Staand op de veranda herinnerde ik me ineens dat ik altijd naakt slaap dus snel terug naar binnen. Een korte broek en t-shirt later, maakte ik een wandeling door het park. Frisse ochtendlucht vulde m’n longen. Ver weg was een koekoek klaar wakker en konijnen schoten links en rechts van me vandaan. De lucht was helder, de bomen bereid om te ontwaken en de zon rees langzaam naar haar volle kracht. Het bungalow park kon bijna aangenaam genoemd worden.

Toen ik pakweg een uur later terug kwam, was Anita ook wakker. Na koffie en ontbijt overdachten we waarmee we ons konden vermaken. Er was een hele dag te vullen en geen donder te doen in het park behalve tennis spelen.

‘We kunnen naar Koos Matroos gaan en kijken hoe hij de kinderen lastig valt’, stelde Anita voor. 

We hadden het aanplakbiljet gezien dat een volwassen man op zondagmorgen de kinderen zou vermaken, en vonden dat verdacht gedrag van pedo-formaat. Waarom zou je anders je vrije zondagmorgen uitslaapmogelijkheid opgeven om kinderen te knuffelen? We besloten dat het beste wat we konden doen was verveeld rondhangen en dronken worden.

Zittend op de veranda met een wodka in de hand, naderde een baard mij. Hij was éen en al tanden en haren als een weerwolf op klaarlichte dag. Breeduit glimlachend zei hij:

‘Ik ben de kamp fotograaf. Ik hoor dat er binnen wordt afgewassen. Zou ik een foto kunnen nemen om op onze website te zetten?’

Aangezien Anita de enige aanwezige in de keuken was en de blik van een konijn gevangen in koplichten krijgt als de combinatie “af” en “wassen” genoemd wordt, schoot ik in de lach. Het was het soort kakellach van een verwilderde gekke vrouw. De baard had er al spijt van dat hij op me af was gekomen.

‘Geloof me’, zei ik tegen hem, ‘dat je geen foto van onze keuken wilt nemen. Toen we hier twee dagen geleden aankwamen, hebben we al onze spullen gedumpt en sindsdien geen afwas gedaan.’

Anita kwam naar buiten en lichtte toe:

‘Dit wordt echt geen goede advertentie voor het park, werkelijk.’

Ik zweer je dat een zachte kreet van zijn lippen sprong toen hij zich realiseerde dat twee vrouwen deze bungalow hadden geannexeerd. Door de panische blik in zijn ogen zagen wij zijn gedachten in een denkwolkje boven hem hangen: “Als ik fotos maak van deze twee hoehetenze, zullen lesbiënnes vanuit heel Europa naar dit park komen. Het wordt een bedevaartsplek voor tapijtknabbelaars. Er zullen kampvuren gestookt worden, “Kumbaya” zal dag en nacht gezongen worden, meerstemmig. Hoe kan ik hier weg komen zonder dat ze mij aanvallen...?”

Voordat hij broodkruimels ging strooien vanaf onze bungalow naar de uitgang, zei ik:

‘Er is een beige stel schuin achter ons...’ ik gaf een duimpje over mijn schouder ‘...dat vast wel bereid is mee te werken.’ 

Enorm opgelucht bedankte hij ons en ging er vandoor.

Twee minuten later draaiden we onze hoofden en zagen dat hij het zich makkelijk had gemaakt op de veranda van het beige stel: vrouw, man, een paar kinderen en een hond. De vrouw was naar binnen gegaan om nog meer make-up op te doen voor de fotoos. Het leukste van het stel was de hond, die me doodlikte telkens als ik langs kwam.

Toen ik hierover een opmerking tegen Anita, zei ze: 

‘Misschien is dit wel een vermomming van Koos Matroos.’

‘De hond?’

‘De fotograaf.’ Ze zuchtte. ‘Denk je dat Koos Matroos honden bonkt?’

‘Met een naam als de zijne, zou ik het doen.’

‘Jij bonkt alles; je bent de grootste scharrelkip van West-Europa.’

Als genoegdoening voor deze minachtende opmerking versloeg ik haar later met flipperen op de iPad. Ze was dan wel dronken, maar het telt nog steeds. En het was een zoete wraak vooral nadat ik eerder die dag met tennissen van haar had verloren.

Het was onze laatste avond in Alcatraz en ik kon niet wachten om naar huis te gaan, weer in een tweepersoonsbed voor volwassen te slapen, met ruimte aan alle kanten waarin je je kont kunt keren. De mini tweepersoons in de bungalow paste nauwelijks in de kamer. Er was net ruimte genoeg aan drie kanten voor een ballerina die zich op spitzen voort beweegt. Het gevolg was, dat Anita haar scheen lelijk tegen een scherpe rand van het bed had gestoten en ik verschillende tenen was verloren bij het in- en uitstappen. Om de éen of andere reden was dit naar verwachting: verwacht geen gemakkelijke luxe in je luxueuze comforthome.

Terwijl we in bed lagen zei ik dat er tenminste éen goed iets uit dit weekeinde was gekomen: ik had een sport gevonden die ik leuk vond om te doen.

‘En nog wat anders’, zei Anita terwijl ze haar armen om mij heensloeg (niet uit liefde maar vanwege het feit dat er geen ruimte was om ze op een andere manier neer te leggen): ‘We zijn er ook achter gekomen dat we elkaar niet op de zenuwen werken door heel de dag dicht bijeen te zitten.’

‘Integendeel.’

‘Helemaal waar.’

Dus er was toch iets goeds om mee naar huis te nemen van dit weekend.

De volgende morgen veegden we de vloer van de bungalow aan, propten al onze eigendommen in de auto en reden naar de receptie.

‘Als jij de lakens dumpt, breng ik de sleutel weg’, stelde Anita voor. ‘Ik wil m’n beklag doen over de tv en het gebrek aan warm water.’

Ik ging naar het hok waar de lakens gebracht werden, zag daar niemand dus liet de tas maar ergens binnen achter, onderwijl een “dat was te verwachten” mompelend.

Terug in de auto zei Anita:

‘De receptie is nog gesloten, dus ik heb de sleutel maar in de brievenbus gedaan. Ze zijn we slim: tegen iedereen zeggen dat je voor tien uur ‘s ochtends weg moet zijn en ervoor zorgen dat er niemand bij de receptie is om de klachten te ontvangen.’

We reden zo snel als we konden van het park vandaan. De zon scheen, de wind waaide en Alison Moyet was bij ons in de auto gekropen. En onze goedkope wegwijzer was ook weer aanwezig, maar we weigerden naar haar te luisteren.

Bij het tolhuis vroeg Aniet aan de vrouw achter het raampje de snelste weg naar Amsterdam. Ze zei ons rechtdoor te gaan en de borden richting Breda en Dordrecht te volgen. We deden zoals zij had aangegeven en aten krentenbollen voor ontbijt. De zon sneed scherp naar binnen. De platte omgeving van Zeeland maakte plaats voor het golvende bosachtige landschap van Noord Brabant.

Toen Anita een zak chips over mij heen strooide, begreep ik dat we weer vrije scharrelkippen waren die vrijwel onbeschadigd aan het bungalow park waren ontsnapt. Een park waar een jachthaven was zonder boten, een amusementshal waar zelfs een éen-ogige kreupele dwerg zich niet zou kunnen amuseren, een zwembad waar je 11 kilometer voor moest omrijden, bungalows met lauw water, bestek met loodvergiftiging, en een douche hokje waarvan Janet Leigh zou schreeuwen nog voordat ze er was ingestapt. Maar we hadden ons wezenloos gelachen en uiteindelijk is dat hetgeen waar het om gaat.

Starend uit het autoraam voelde ik de wind in mijn gezicht slaan. De borden boven ons gaven aan dat we op weg waren naar het gezonde verstand. Toen hoorde ik de vraag:

‘Welke moet ik volgen: Breda of Roosendaal?’

Oh kloot: krijgen we dat weer.

 

Het was fijn om weer thuis te zijn en zo’n containerpretparkzonderamusement onder de noemer “nooit meer” te schuiven. In elk geval bleven we een tijd doorgaan met tennissen. Anita deed dit al veel langer en had ook wedstrijdjes gespeeld, maar voor mij was het allemaal nieuw. Ik had mezelf wel een mooie wegdraaiende opslag aangeleerd a la Betty Stöve, tenminste, als tie in het vak terecht kwam. Niet Betty maar de bal. Betty deed hele andere dingen met ballen, al dan niet wegdraaiend, maar daarover mogen we het niet hebben in beleefd gezelschap.

Op een koele zondagmorgen, onze vaste tennisdag, kreeg ik een zweepslag in m’n kuit. Het klonk eerder als een kanonskogel dan een zweepslag, en het deed verdomde zeer. Dat was het einde van mijn tennisloopbaan. Net zo abrupt als het was begonnen.

 

Drank was het enige dat ons op de been hield, min of meer, in Alcatraz. Helaas zorgde het er ook voor, dat ik eendenbekkies ging trekken

Een vakantie in Zeeland, deel 2                                                                                                                                                            (2013)

Het was grappig, onze eerste maaltijd in dit vakantiehuis maken. Ik begon met het wassen van de pan om rijst in te koken en wachtte tot het water goed warm werd. Na twaalf minuten besloot ik dat lauw goed genoeg was. De rijst opgezet en toen het rustig bubbelde maakte ik zoet-zure saus met alles d'rop en d'ran. Terwijl dit gaarde, gooide ik de gare rijst in een zeef en staarde er naar. Het leek alsof er een grijze gloed op de korrels lag, maar dat kon ook het gebrekkige licht zijn. Ik draaide de zeef naar het raam om alles beter te kunnen zien. Het lag niet aan het gebrekkige licht in onze wooncontainer dus was het waarschijnlijk loodvergiftiging. Da’s een mazzel als je uit Wijk aan Zee komt: je went aan het dagelijks beetje lood door de maaltijd.

Na het eten wandelden we door het park, op zoek naar de jachthaven. We wilden tenminste éen keer het water op. Het bladerdak boven ons danste op het ritme van de wind, en draaide met ons mee de hoek om van de weg die naar de haven leidde. Aan de waterrand bleven we staan en keken verwachtingsvol naar de rimpelende oppervlakte.

Wauw, geen boten.

Een flink aantal roeiboten lag gestapeld langs de bosjes op het land, maar er was geen eentje in het water te bespeuren. Misschien omdat het avond was, dachten we. Morgen zou het anders zijn.

We gingen de bar/restaurant naast de jachthaven in omdat een aankondiging op de muur ons toeschreeuwde dat dit etablissement de trotse eigenaar was van een amusementshal. We waren op vakantie en wilden geamuseerd worden. Er waren lange plastic vellen van een midgetgolf parcours geplakt op wat ooit twee indoor tennisvelden waren geweest. Een verveeld acht jarig pikkie stond met de achterkant van een golfclub op een bal te beuken. Zijn ouders zaten verderop aan de bar en kiepten alcohol met een vlotte regelmaat achterover zodat ze konden vergeten wat ze voor de ervaring om hier te zijn betaald hadden.

Terwijl Anita een toilet zocht, wilde ik weten waar de amusementshal was en kwam twee dartborden tegen (eigen darts meenemen) en een fruit machine (eigen fruit meenemen, vermoedelijk). Accoord, ze hadden gelijk: het was een hal en je kon je er tot op zekere hoogte in amuseren. Toch, om de één of andere reden had ik me bij het woord “amusementshal” een iets andere voorstelling gemaakt.

Buiten het restaurant waren de tennisvelden. Eindelijk iets dat er echt was! Vier velden, startklaar om nog verder vernield te worden. Het mocht dan weliswaar vergane glorie zijn, maar we waren allang blij iets gevonden te hebben dat we konden doen.

De volgende morgen vroeg, na een verrassende comfortabele nachtrust in ons te kleine bed, gingen we naar de tennisvelden. We opteerden voor het buitenste veld waar het net in het midden was doorgezakt, maar dit was het enige veld waarop de bomen schaduw wierpen. Ik had nog nooit eerder tennis gespeeld, maar heb instructies van M. Hulot gehad toen hij op vakantie was, dus wilde het proberen. Anita legde me uit hoe te staan, hoe het racket vast te grijpen en hoe mijn pols en schouder te houden. Uiteraard vergat ik dit prompt op het moment dat zij de eerste bal naar me lobde. Ik mepte het terug, denkend dat ik een natuurtalent was, toen ik het weer met een rotvaart langs me heen zag zoeven. Dus de uitslover aan de andere kant van het net heeft wel eens een aantal wedstrijden gespeeld; moet ze dit feit nu werkelijk op mij uitleven?

Hadden alle faciliteiten volledig voldaan aan de slechte beoordelingen die we erover hadden gelezen: de tennisvelden maakten dit redelijk goed. Okee, het net was doorgezakt en deel van de omheining was verdwenen, maar het was nog steeds ontzettend leuk om te spelen. Het zorgde ervoor dat ik me weer vijfentwintig jaar voelde; het zorgde er zelfs voor dat ik weer een vijfentwintig jarige wilde voelen. Ook zorgde het ervoor dat ik een vijfentwintig jarige Virginia Wade wilde voelen, de enige vrouw in tennis met wie ik wel een potje wilde spelen. Nog steeds, als ik eerlijk ben, maar dat is een ander verhaal.

Ik liep achter elke bal aan die Anita naar me mepte en zelfs achter ballen aan waarvan ik diep in mijn hart wist dat ik deze niet kon halen. Rennend achter éen zo’n stinkend wegdraaiend balletje, arm met racket gestrekt, rende ik door om het terug te kunnen tikken. Ik rende niet louter; ik kon eenvoudigweg niet stoppen met rennen. Alleen een wonder kon me stoppen. Dat, of een hek. Dubbelgevouwen als een heggenschaar met m’n hoofd recht vooruit, rende ik op een hek af en stuiterde tegen het gaas aan, mijn linkerarm schrapend langs het scherpe metaal en mijn knie schrapend over de grond. Als een zoutzak plofte ik hierna om en lag als een hulpeloze schildpad op m’n rug. Het enige geluid dat ik hoorde was het getjilp van vogels. Oh ja, en Anita’s schaterlach. We waren amper tien minuten bezig.

Toen ’s avonds mijn lichaam weer een beetje mobiel werd na al het bier dat ik erin had gegoten om de pijn te verlichten, gingen we dapper op zoek naar de bingo hal (eigen bingo meenemen) omdat ik een verzilverde schaal wilde winnen. Er is altijd een verzilverde schaal te winnen bij bingo. We liepen hand in hand door het bungalow park. Kinderen renden schreeuwend van angst van ons vandaan, en morsige mannen in campingsmokings op fietsten draaiden langzame donuts om ons heen, wellustige geluiden makend.

‘Ik denk dat ze nog nooit een lesbo hebben gezien in Zeeland’, merkte Anita op toen een ouwe lul bijna tegen een hek aanreed omdat hij zijn nek naar ons strekte om niets te hoeven missen van wat het ook was wat we deden.

‘Inderdaad’, beaamde ik. ‘Ze hebben hier kinderen met drie hoofden, maar vinden twee vrouwen die hand in hand lopen vreemd.’

Om een vage reden vond ik dit grappig; het maakte me duidelijk hoe het moest zijn geweest om openlijk voor je geaardheid uit te zijn gekomen in de jaren ‘50. Of zwart. Of intellectueel. Of alle drie. Ik hou ervan om de draak te steken met de beige luiheid van het probeer-je-hoofd-niet-boven-het-gras-uit-te-steken filosofie.

Het interieur van de bingohal had iets weg van een aangeklede gymzaal, inclusief de piepende schoenen op de vloer. Aan de paar achteloos neergezette tafels zaten doorgewinterde bingoërs. Ze keken naar de nieuwkomers met verwrongen grijnzen die vroegen of we lef genoeg hadden om in deze hal te blijven. Ze klemden hun glinsterende boksbeugels dreigend vaster om de knokkels toen we naar hen keken. Op dat moment realiseerden we ons dat we niet zonder vechten deze zaal met een verzilverde schaal konden verlaten. Na een korte blik naar elkaar, liepen we in een snellere pas naar de tegenoverliggende uitgang en terug de frisse lucht in. Onze ervaring met het fenomeen bingo had in totaal tien seconden geduurd. Meer aandacht is een verzilverde schaal ook niet waard.

 

Er was werkelijk geen ene flikker te doen in dat vakantiepark. Als we nou buiten het seizoen waren, kan ik me er nog iets bij voorstellen. Maar dit was augustus, bloedje heet buiten en nog heter in ons blikken onderkomen. Wij konden ons nog wel vermaken met een drankje en flipperend op de iPad, zittend buiten op de veranda, zoals het zo duur heette. Maar de mensen met kinderen moeten zich goed in de zak gescheten hebben gevoeld: het zwembad 11 km verderop, een bootje huren ging niet, de midgetgolf was voor hele kleine midgets, de tennisbanen hadden dertig jaar geleden al hun beste tijd gehad en dat was het wel zo’n beetje qua vermaak.

 

Met een beetje zon zag het tennisveld er redelijk uit. Het hek in het verlengde van ons, was redelijk recht totdat het in aanraking met mijn hoofd kwam.

Een vakantie in Zeeland, deel 1                                                                                                                                                                  (2013)

‘Linksaf of rechtsaf?’, vroeg ze.

‘Rechtdoor’, zei ik.

‘Links of rechts?’ Haar stem klonk wat dwingender nu.

‘Richting Dordrecht moet je hebben.’ Ik wees naar het bord boven ons, dat almaar sneller naderbij kwam.

‘Dat is links. Waarom kun je niet links zeggen als ik je erom vraag?’

‘Omdat we rechtdoor moeten.’

‘Als een weg in tweeën deelt, is het of links of rechts, niet rechtdoor.’

‘Links dan... Het ziet er nog steeds als rechtdoor uit.’

Anita is de liefste vrouw die ik ken, altijd ontspannen, de kalmte zelve. Behalve wanneer we in de auto zitten en ik de richting moet aangeven; dat is wanneer ze de wil om te leven verliest. Ik geef haarzelf de schuld. Telkens als we ten zuiden van Amsterdam komen, is ze hoogst verbaasd dat dit deel van het land ook bij Holland hoort. Aangezien ze het verschil tussen Pernis en de Achterhoek niet kent en zich plots in een omgeving bevindt waar een pot Amsterdamse uitjes ineens gewoon uitjes heet, zoals het hoort, is alles om haar heen wat haar betreft hetzelfde.

‘Trouwens’, vervolgde ik, ‘je hebt toch Trudy op je iPhone die aangeeft waar je naartoe moet?’

We hadden de vrouwenstem die de richting aangaf via een derdehands gedownloade app tot Trudy gedoopt.

‘Die weet niets,’, zei ze.

‘Net zoals jij, dus’, mompelde ik.

‘Wat?’

‘Niks. Waar heb je dat ding eigenlijk vandaan: Onzin Richtingen en Overig Geklungel?’

We waren op weg naar Zeeland voor ons lang weekendje vakantie bungalow die zij had “gewonnen” op een vakantie veilingen website. Ik zeg “gewonnen” aangezien zij er eerst twintig euro voor moest neertellen, wat toen belachelijk goedkoop leek, totdat de extra kosten erbij kwamen. Ze had dit vantevoren niet gecheckt. De uiteindelijke prijs werd honderdvijftig euro. Maar goed, dit was het eerste weekendje weg met ons tweetjes dus we waren van plan er hoe dan ook van te genieten.

Reizend naar het zuiden hield voor mij in dat ik terug ging naar mijn thuis omgeving, het deel waar ik jaren kind aan huis was geweest. Ik ben opgegroeid rondom Rotterdam, en heb ook in Zeeland vele jaren doorgebracht tijdens vakanties, wandelend langs de kust. Ik heb daar rondgesukkeld in steden die ik toen groot vond maar die in werkelijkheid dikke dorpen waren. Ze hebben me hoe dan ook gevormd en van mij de knorrige vrouw gemaakt die ik nu ben.

‘Weet je dat bijna alles dat naar het zuiden reist over Roosendaal gaat?’, vroeg ik toen, de gedachten weer terug bij de reis.

‘Werkelijk? Fascinerend’, antwoordde ze zonder interesse. ‘Moeten we over Breda of Roosendaal?’

‘Ik zei net dat alles via Roosendaal gaat.’

‘Gewoon de vraag beantwoorden.’

‘Vraag het aan die goedkope hoer van je.’

‘Dat doe ik nu toch?’

‘Roosendaal’, zei ik, toevoegend: ‘En niet zo veel van dat goedkope, dankjewel.’

Het was vrijdagmiddag. De zon stroomde naar binnen, de ramen waren open, Huey Morgan in goede stem over de boxen. We aten chips en hadden grote pret, ondanks dat het triootje telkens weer verbaal vocht over welke richting de juiste was. Niet Anita, Huey en ik, maar de onbetrouwbare Trudy die onze conversatie onderbrak.

Geloof me, we waren ruimschoots op tijd en zouden om ongeveer half vijf het vakantiepark bereiken. Tijd genoeg om meteen de omgeving van ons verblijf te verkennen. Het heette de Marianentrog of iets soortgelijks, dat park. Een juiste benaming, kwamen we later achter. We zouden er tennis spelen, met een boot de rivier opgaan, eventueel zwemmen, misschien midget golf spelen: allerlei dingen die een normaal mens nooit doet behalve wanneer ze op vakantie is.

De gedownloade goedkope hoer leidde ons van de A58 af. We reden door dorpen waar internet ontvangst slecht was. Niet verwonderlijk omdat ze in die omgeving nog steeds bakeliet telefoons aan de muur hadden hangen. Ik maakte een paar fotos uit het raam van landelijk Zeeland. We reden over een brug naar de éen of andere nergens naar toegaande weg. De rijksweg die we moesten hebben, sloop onder ons door.

‘Daar moeten we naartoe’, zei Anita wijzend naar de weg beneden ons. Aangezien ik een goede internet provider heb, had ik ontvangst op m’n iPhone. Googlemaps lezend, zei ik:

‘Als we doorrijden, kunnen we van deze weg afdraaien en op de rijksweg komen.’

‘Zeker?’

Theoretisch gezien had ik gelijk, hoewel we er niet op gerekend hadden dat de weg die naar de rijksweg leidde over privé land ging. En daar mochten we niet overheen. Trudy werd weer wakker en zei ons dat we een draai van 180 graden moesten maken. Anita grauwde terug dat ze haar smoel moest houden.

‘Is er nog drop?’, vroeg ze daarna.

‘In de kofferbak.’ 

Ze stapte uit om het te pakken, tegelijkertijd de benen te strekken en een plasje te doen. Ik ging ook de auto uit. De stilte was overal om ons heen. Omdat we op een dijk stonden, lag heel Zeeland onder ons. Ik nam nog maar een paar fotos terwijl Anita naast de auto op de hurken dook om te plassen.

‘Er komt een tractor deze kant op’, waarschuwde ik haar, ‘dus je kunt maar beter snel piesen voordat je een boete krijgt voor het blootstellen van jouw kont.’

‘Wat weten zij van blootstellen?’, vroeg ze van beneden af. ‘Het is allemaal inteelt hier.’

‘Nogal logisch; er is niemand anders in de buurt om een beetje lol mee te hebben. Ik denk dat in dit soort gevallen inteelt door de wet verplicht moet worden.’

‘Je hebt gelijk. En we hebben boeren nodig, dus...’ 

Opgelucht kwam ze overeind, bekeek de route op mijn iPhone en met een hoopvol gemoed reden we door. Maar welke richting we ook namen: we konden geen manier vinden om op de rijksweg te komen.

Gelukkig kwam er een andere tractor puffend onze richting uit. Anita gebaarde hem te stoppen en duwde mij de auto uit om hem de weg te vragen. Hij sprong van zijn tractor af.

‘Hoi’, groette ik hem. ‘Kun je aangeven hoe we op de rijksweg kunnen komen? We rijden maar in het rond hier...’ Hij knikte.

‘Natuurlijk. Zie je die boerderij daar?’, vroeg hij, naar een vaag punt in de verte wijzend. ‘Die eerste met die bomen ernaast.’

‘Ja.’

‘De eerste bocht gaat naar die boerderij toe.’

‘Okee.’

‘Die bocht moet je niet nemen. De tweede bocht leidt naar de rijksweg. Gewoon rechts aanhouden. En als je rechts hebt aangehouden, rechts blijven aanhouden. Je komt bij de rijksweg als je daar de borden volgt.’

‘Mooi. Dank je.’ 

We stonden naast elkaar niets te doen. De zon sloeg warm op ons neer. De lucht rook gezond. Het gekwetter van vogels vulde deze gezonde lucht. De rust wekte de indruk dat we terug waren in de jaren ‘70.

‘Dropje?’, vroeg ik hem toen, de zak voor hem ophoudend.

‘Nee, dank je. Zal ik het nog een keer uitleggen?’ Hij zag mijn onnozele gezichtsuitdrukking en begreep dat ik een stadsmens was, dus tamelijk onwetend. ‘Zie je die eerste boerderij daar...?’

Na zijn aanwijzingen reden we verder.

‘Maak een draai van 180 graden aan het einde van de weg’, zei Trudy. Haar negerend, vonden de rijksweg.

Na dit oponthoud en een rondje door het dorp waar de Marianentrog zou moeten zijn -maar niet was- hielden we een man op een tractor staande voor de juiste richting en kwamen eindelijk op onze bestemming aan. 

We gingen het gebouw in om aan de meldplicht te voldoen en zagen flink wat gezinnen voor ons, allen met pakweg zestien kinderen. Toen éen van hen vroeg naar het zwembad zei de receptioniste dat ze 11 kilometer naar de stad moesten rijden waar ze een olympisch bad hadden. Dus niet in het park zelf zoals de website beloofd had.

Na het inchecken haalden we de lakens op en reden naar onze Luxueuze Comforthome. Ik wachtte met het openen van het huisje totdat Anita de auto had geparkeerd, en gooide pas toen met een groots gebaar de deur open.

We keken erin, keken elkaar aan, en nogmaals erin.

‘Misschien ziet het er binnen beter uit’, zei ze met hoopvolle stem.

De keuken had alles wat we nodig hadden, zelfs een broodtrommel die we vulden met chips en noten. Ik had m’n wok meegenomen, een klein koekepan en dingetjes zoals een kaasschaaf, aangezien ik heel erg kieskeurig ben als het op keukenuitrusting aankomt. Daarnaast ben ik nogal OCDerig voor wat betreft andere mensen en hun smerige gewoontes op het hygiëne front.

Er waren twee slaapkamers. Degene met het tweepersoonsbed zouden we gebruiken om in te slapen; de andere om onze kleding in te dumpen. Er was een claustrofobische douche en dito wc, maar als we de deuren overal open lieten, zag het eruit alsof we een beetje ruimte hadden om in te leven.

Het was klein. Hoe ze erbij kwamen dat hier zes mensen in konden, is mij een raadsel. Zelfs het tweepersoonsbed was een twijfelaartje die aan het vasten was. Het is maar goed dat we verliefd zijn op elkaar anders zouden we hachelijke momenten moeten doorstaan.

Dit was dus ons onderkomen voor de komende vier dagen.

 

Op dit vakantiepark bestond de behuizing uit containers die ze op een verlaten schip van Maersk hadden gevonden. Het was marginaal beter dan de hutten op de Marie Celèste maar net zo gezellig. De containers waren in een boomrijke omgeving neergeplempt wat wel prettig was, want het kon behoorlijk warm worden binnen en de schaduw die de takken wierpen was zeer welkom. 

 

Anita, op haar iPhone zoekend naar een manier om aan dit kamp te kunnen ontsnappen

Dead Can Dance, maar ik niet                                                                                                                                                                    (2013)

Het concert zou om negen uur beginnen. Aangezien we een half uur rijden van het muziekgebouw af wonen, lag het natuurlijk voor de hand dat Anita om vijf uur wilde vertrekken “voor het geval er files zijn”. Je hebt een flinke file nodig om over een ritje van een half uur vier uur te doen, maar goed.

Ik werkte die dag thuis zodat ik om half vijf kon stoppen om mijn lichaam in iets degelijks te heisen in plaats van mijn gebruikelijke thuis tenue van jogging broek en slobberig t-shirt. Klokslag kwart over vier deed ik wat eyeliner op en ging de woonkamer in. Anita zat al opgedoft op de bank vertrekklaar te zijn.

‘Ik trek zo wat anders aan’, zei ik tegen haar. Ze nam me van top tot teen op en zei:

‘Hoezo? Je kunt ook zo gaan.’ 

Haar sarcasme ging aan mij voorbij. Dat is het leuke van autist zijn, dingen letterlijk nemen. Na een kwartiertje lummelen opende ik m’n laptop en ging m’n e-mails lezen. Hierna pakte ik een glas melk en ging weer zitten. Het was bijna vijf uur. Net toen ik m’n mond opende om te vragen waar we Sas en haar moeder zouden ontmoeten, twee kennissen die ook naar het concert gingen, vroeg ze:

‘Ga je nog wat anders aantrekken?’

‘Ik dacht dat je wilde dat ik zo ging.’

Haar “Arrggghhh!” maakte m’n melk zuur. Dit was het punt waarop ik besloot dan maar iets minder comfortabels aan te trekken. Vijf minuten later was ik klaar en vertrokken we.

‘Het is beter om wat vroeger te gaan want Rihanna heeft daar vanavond ook een concert.’

‘Wie is Ria?’, vroeg ik, niet op de hoogte van wie deze dame is.

‘Rihanna’, corrigeerde ze mij.

‘Zelfde vraag: wie is Rihanna? Of wat is een Rihanna? Klapt ze uit elkaar als je haar prikt?’

‘Ze is een soort popster, dus het verkeer kan wel eens drukker zijn.’

Anita keek links en rechts en reed verder. Ik was nog niet klaar met deze Ria en vroeg:

‘Wat doet ze aan die drukte: op de ringweg staan om het verkeer te regelen?’

Zoals gewoonlijk werd ik genegeerd.

Goed, ik ben niet op de hoogte van liftmuziek, dus vraag me niet wie die vrouw is of wat ze heeft gedaan. En waarom. En moet ze het hier doen.

Mijn vriendin zei me iets over “Umbrellas”. Toen ik haar vroeg of Ria hierover zong of dat het de naam van haar band was, kreeg ik weer één van die fantastische blikken waarvan mijn eierstokken verschrompelen.

Over muziek gesproken: ik ben een punk fan vanuit de jaren zeventig. Okee, dat heeft niet veel met muziek te maken, maar ik heb de houding, de instellingen en de taal die ermee gepaard gaat. Dus val mij alsjeblieft niet lastig met hees klinkende vrouwen die nog steeds doen alsof ze een meisje zijn omdat een bepaald soort smerig mannetje hiervoor geld neertelt. Ik heb nooit van deze Rihanna gehoord, maar ze zal vast weer meer van hetzelfde rotzooi zijn waarvan ik baal als het mij in de supermarkt achtervolgt.

We parkeerden op een veld naast de HMH en wandelden om het gebouw heen. Er waren zoveel kale mannen dat ik een moment dacht dat we naar een concert van Moby gingen. Sas en haar moeder waren er al, netjes wachtend in de rij. We schoven bij hen aan en het lange staan begon. Mos groeide om ons heen en slingerplanten kropen langs m’n been omhoog op zoek naar m’n Tarzan, en om half zeven mochten we eindelijk naar binnen.

Ik zweer dat ik Anita nog nooit zo snel heb zien rennen om de stoelen te krijgen die we wilden hebben: derde rij in het midden. Aangezien Sas en moeders op een andere vriend wachtten, gingen wij op vijf zittingen liggen, naar iedereen grommend die vroeg of ze daar mochten plaatsnemen.

Het was de eerste keer dat ik Dead Can Dance zou zien. Aniet had al verscheidene concerten van hen bezocht en er naar uit gekeken mij mee te nemen. Het viel mij op dat een Dead Can Dance concert net zoiets is als een familie bijeenkomst: iedereen praat met elkaar alsof ze de ander al jaren kennen en er werden vele gemoedelijke petsen op rug en bovenarm uitgedeeld. Een ander iets dat mij opviel wat dat ik de enige was die “Dance” op de Britse manier uitsprak en niet als “dens”. 

Om acht uur, net toen ik in slaap doezelde vanwege de gemoedelijke sfeer, dimden de lichten. Perfect. Nog een kussen erbij en m’n avond was compleet. In de duisternis wandelde een man over het podium naar voren. Mensen applaudisseerden. Misschien hadden ze nog nooit eerder een man zien wandelen, geen idee, maar aangezien hij nog geen flikker had gedaan, vond ik het niet nodig hem een handjeklap te geven. Hij ging op een krukkie zitten, plaatste een wok ondersteboven op z’n knieën en begon dat ding oplawaaiers te verkopen. Hij maakte het beste geluid op een wok dat ik sinds lang had gehoord -behalve dan in een Chinees restaurant. Bleek dat die knaap de percussionist van de band was en tevens het voorprogramma. Dat scheelt vermoedelijk in de extra uitgaven voor een andere band.

Hij was werkelijk goed, serieus. Ik werd op slag verliefd op hem, en dat is nogal een uitspraak voor een hogere school diploma houdende lesbo als ik. Hij bespeelde de wok met zo’n snelheid en behendigheid dat het klonk alsof verschillende instrumenten bezig waren.

Na het derde nummer draaide Anita haar hoofd naar mij en zei:

‘Hij is waarschijnlijk de enige man die een vrouw goed kan vingeren.’ Het lukte me mijn lachen ik in een hoest te verbergen.

Na pakweg een half uur verdween hij van het podium en ging iedereen om ons heen de zaal uit voor een plas. Anita stond eveneens op en bekeek het publiek achter ons. Weer zittend, zei ze:

Er zijn niet veel zwartjes hier. Misschien is het te duur voor hen.’

‘Pardon?’ Ging ze nu ineens nare trekjes tonen die ik nog niet eerder had opgemerkt?

‘Zwartjes’, herhaalde ze. ‘Je weet wel: zwartjes. Goths.’

‘Jezis, zeg dat dan meteen’, gromde ik door haar gelach heen.

Om precies negen uur werden de lichten weer gedimd en onder veel geklap, geschreeuw en gefluit kwam de band het podium op. Ik bedoel: het publiek schreeuwde, niet de band. Eén vrouw had het kapsel van een Helen Shapiro in haar hoogtij dagen en droeg een cape, niet zoals Helen Shapiro. Ik nam aan dat zij de top honcho was.

‘Dat is Lisa’, fluisterde Anita  mij toe, de wangen gloeiend van anticipatie. ‘En Brendan is die knaap met de baard.’

‘Wie is Ria dan?’

‘Houd alsjeblieft je kop dicht.’

Ze begonnen met spelen. 

Okee, ik geef toe: ik ben niet in staat om éen van hun liedjes mee te zingen, hoewel ik wel de woorden van “Walkin’ Back to Happiness” ken, maar toen Lisa haar mond opende om te zingen, zong ze allejezus mooi. Ze heeft niet de stem van een engel, omdat a: engels niet bestaan en b: als ze bestonden, zouden ze irritant hoog zingen. Lisa’s stem is als een mes dat door je heen snijdt waarbij je geniet van het gloeiende gevoel dat dit brengt en hoopt dat ze het verder je lichaam in duwt zodat je de hele sensatie kunt meemaken.

Na vijfenzeventig minuten hadden ze er genoeg van. Wij klapten, en zij kwamen terug voor een paar encores. Iedereen om me heen gaf hen hierna een staande ovatie. Aangezien de jassen en tassen op mij gedumpt waren, was ik de enige die bleef zitten.

We zeiden onze kennissen gedag en liepen terug naar de auto.

Rijdend over de ringweg wees ik naar een verkeersbord waarop een figuur stond afgebeeld die aan het graven was.

‘Is dat Ria?’, vroeg ik.

‘Mond. Dicht.’

 

Jaren geleden gingen we naar veel concerten, meestal in de helaas ter ziele gegane North Sea Jazz Club in de Westergasfabriek. De eerste keer dat we er naartoe gingen, was voor Duke Robillard. Wie? Zoek maar op. Ook Robben Ford hebben we daar horen spelen. In de pauze stond deze virtuoze gitarist hevig met mij te flirten, hoewel mijn charmes niet werkten om zijn cds gratis mee te krijgen. Tania Maria was er ook eentje waar ik liefdevol aan terugdenk. Speels pianospel en een bruisende energie in haar optreden. Ook gelachen bij Martha and the Vandellas waar bijna een vechtpartij uitbrak omdat een jonge vrouw zich naar voren drong om te gaan dansen op de manier van de zwembadpas van Kees de Jongen. Een andere vrouw die dik voor haar tafeltje had betaald, nam er aanstoot aan dat haar het zicht op het podium werd ontnomen en tikte de vrouw op de arm gevolgd door de suggestie dat ze naar achteren moest opmieteren. Kees de Jongen werd pissig en zei schreeuwend dat ze haar niet moest aanraken. Al zingende keek Martha opzij waar de commotie was en een kelner snelde toe om de boel te sussen. Je maakt nog eens wat mee voor je veertig piek voor een tafeltje. Per persoon.

De grootste blamage was Ginger Baker. Vol verwachting gingen we daar naartoe, hadden wederom een tafel bij het podium om de man die eens in Cream had gespeeld alleen maar te horen vloeken en tieren omdat zijn drumstel niet goed was opgesteld. Zijn linkerpoot verkrampte en daar was hij niet blij mee. Begrijpelijk, maar wij hadden betaald voor een concert en niet voor de vloekerijen van een opgewonden standje. Overigens was de saxofonist van zijn de band, een oudere man net zoals Ginger zelf, een melaatse die na elke halfbakken solo in een hoestbui uitbrak. Zoals in de jaren ‘60 mensen naar concerten van Cream gingen om te zien of de Ginge het loodje zou leggen, zo keken wij na elke solo afwachtend of de saxofonist zou ompletteren.

In de Heineken muziekhal hebben we Bob Dylan gezien, ook zo’n oude man die ik ooit eens in het “echt” wilde meemaken. Door zijn “Never Ending Tour” moet hij zijn bekendste nummers telkens weer opnieuw spelen en logisch dat hij er dan een andere draai aan wil geven om het voor hemzelf spannend te houden. Maar waar houdt een speelse draai op en begint de verkrachting van de songs? Ik ben toch aardig op de hoogte van zijn oeuvre, maar sommige hele beroemde nummers waren volledig onherkenbaar en kwamen me pas bekend voor toen ik stukjes van zijn gemompelde teksten kon volgen. 

Bijgaande foto van een glunderende zelf is op Dylan’s concert gemaakt. Links vooraan zit de éen of andere knaap waarvan Anita zei dat het een bekende Nederlandse zanger is. Misschien heeft hij ooit eens met Ria gezongen, geen idee.

 

Bij een Bob Dylan concert omringd door andere ouwe lullen

Vakantieveilingen                                                                                                                                                                                              (2013)

Pasgeleden was ik op een feestje -wat op zich al verrassend is- waar iemand mij over vakantie veilingen vertelde. Een aangetrouwd familielid van Anita zei dat zij een driedaagse weekend voor twee in Duitsland had doorgebracht voor 75,- euro, inclusief reiskosten. En dat allemaal via de site vakantieveiligen. Dat was een enorm fantastisch koopje in mijn beleving.

Ondanks dat het een mooi aanbod was, vergat ik het snel. Punt is: zowel Anita als ik hoeven niet zo nodig op vakantie. Uiteraard houden we van vrije dagen, maar omdat we op steenworp afstand wonen van éen van de breedste strand van Holland, hebben we er niet zo’n behoefte aan om honderden euros uit te geven om op een ver weg strand een frietje met zand op te peuzelen. Maar op een regenachtige dag herinnerde ik me deze conversatie en wilde zien wat dit veiligen gedoe nu eigenlijk inhield.

Grote fout.

Zittend op de bank, Anita met haar iPad, ik met iPhone, werden we meegesleept in de opwinding van de laatste twintig seconden als er een weekendje weg in Maastricht wordt geveild, of een week in Hamburg. 

Het grappige van dit soort veilingen is dat er twaalf uur lang een luxueus diner voor twee in een vier sterren restaurant voor acht euro kan worden gekocht. Dan begint de laatste minuut. Op dat moment heeft iedereen een beetje honger gekregen met als gevolg dat het bieden omhoog schiet tot wel zevenentwintig euro. Dat is nog steeds een koopje, vooral als je iemand naar een poenerig plekje wilt meenemen om indruk te maken.

Maar de prijs valt in het niet vergeleken met de opwinding die je tijdens het bieden ervaart. Aniet en ik, nieuw in het spel, waren aanvankelijk veel te langzaam met onze reacties. Ook hadden we er geen idee van wanneer te bieden en tegen welke prijs. Mij ging het puur om het spel, maar Anita was vastberaden dat we die avond hoe dan ook iets zouden binnenharken. Om wat sneller te kunnen handelen, ging ik aan m’n iMac zitten met het voornemen het snelste en laatste bod uit te brengen.

Ik was allejezis snel. Reken maar, woetwoet. Vingervluggevonnie, de snelste bieder op het westelijk halfrond. 

‘Wat is het geworden?’, vroeg Anita.

‘Ehmmm…’ mijn ogen zochten waarop mijn vingers hadden gereageerd ‘…zeehonden en bruinvissen kijken op de Oosterschelde.’ 

Juichend stak ik mijn armen omhoog toen mijn lieftallige wederhelft, die niet meeging in mijn feestelijke stemming, zei:

‘Ik wist niet eens dat er zeehonden zijn in Zeeland.’

‘Oh reken maar. Ze zijn daar al een tijdje’, loog ik, er geen idee van hebbend of ze er al dan niet waren. ‘Ik zie dat de boottocht ongeveer zeven uur duurt, en zeehonden zien gegarandeerd is. De lunch bestaat uit oesters, kreeft en mosselen.’

‘Dat is mooi voor een vegetariër als jij’, zei ze. ‘Zeven uur op een sloep zonder een zakkie chips in de omgeving.’

Voordat haar sarcasme in de vierde versnelling ging, veranderde ze van koers en zei dat we moesten proberen er een weekendje uit te slepen. Misschien kon het dan toch nog gezellig worden. Dus terug naar de veilingsite om een hotel in de buurt van de zeehonden expeditie te vinden. Aldus geschiedde.

Het enige dat ik bereid ben hierover te zeggen, is dat ik blij was dat Anita in elk geval iets vond dat in Zeeland was gesitueerd. 

Nee, sorry, ik wil er toch meer over kwijt: in haar enthousiasme bood ze in de laatste vier seconden op een bungalow voor zes aan de rand van Zeeland op een plek dichter bij België dan bij de rest van Holland. Nadat ze een eenvrouws Mexican wave had gemaakt, belde ze meteen éen van haar broers om hem en zijn twee kinderen uit te nodigen met ons mee te gaan naar Zeeland. Gelukkig sloeg hij dit af omdat hij anderen plannen had. Ik zeg “gelukkig”, want toen we fotos van de bungalow zagen, dachten we dat zes mensen in zo’n armzalig hok stouwen wel wat al te optimistisch was.

Behalve dit was ze ook vergeten de extra kosten te bekijken, je kent ze wel: nieuwe lakens voor elk van de drie nachten die we daar zouden doorbrengen. In hemelsnaam: waarom? Geen idee hoe anderen dit doen, maar wij wisselen niet van beddengoed als we alleen maar op het bed hebben gezeten om onze sokken aan te doen. Waarom zouden we een extra 10,- euro per nacht moeten betalen voor nieuwe lakens? En er waren er nog meer van dat soort zaken, sommigen te dom om op te noemen. In totaal kwam het er uiteindelijk op neer, dat we 100,- euro bovenop het veilingbod moesten betalen voor alle “extra” kosten. En dat alles voor een aangenaam verblijf.

‘Nou ja, in elk geval is het goedkoper dan wanneer we het rechtstreeks geboekt zouden hebben’, filosofeerde Anita om mij van de aankoop te overtuigen. Ik verzweeg dat als het aan ons lag, wij nooit een bungalow geboekt zouden hebben in een godvergeten hoek van het land op een plekkie waarvan we tot op dat moment nog nooit hadden gehoord. Zelfs op de plattegrond was het amper te vinden. Ik rekende uit hoelang we van dat gat moesten rijden tot daar waar de zeehondenboot vertrok en realiseerde me dat de afstand even groot was als rechtstreeks vanaf ons huis in Wijk aan Zee.

‘Er is geen wifi’, zei ik tegen haar, de kleine letters doorlezend. De combinatie “geen” en “wifi” deed haar wangen verbleken.

‘Weet je’, begon ze, ‘als jij er in de eerste plaats niet voor had gekozen om zeehonden te gaan kijken, had ik niet op deze bungalow geboden.’

Zoals gewoonlijk werd de bal keihard naar m’n hoofd teruggeworpen. Met een soepele beweging stapte ik opzij, zag de bal doelloos langs me heen vliegen en overtroefde haar met:

‘Het was jouw schoonzus die me over deze site vertelde, zo in zekere zin is het jouw aangetrouwde fout.’

‘Waarom zat je niet gewoon onderuit op dat feest zonder je met iemand te bemoeien, zoals je altijd doet?’, vroeg ze.

‘Omdat ik wilde doen alsof ik de sociale lulligheidjes in m’n vingertoppen heb zitten.’

‘Met die Cruella de Vil nagels van jou? Ha!’

Het geleuter over en weer ging nog een tijdje op dit niveau door. Uiteindelijk kwamen we tot de conclusie dat de schuld aan Eskimos te wijten was die zo nodig Inuïts genoemd moeten worden en er merkwaardig genoeg trots op zijn verschillende namen voor sneeuw te hebben. Sommige lui hebben echt niets nuttigs om handen.

Desondanks zullen we van het uitstapje genieten, wij alleen met ons tweeën, een paar eekhoorns en geen wifi of Eskimos. Aangezien het precies in het weekeinde valt dat we tien maanden samenwonen, hebben we daar ook nog eens iets te vieren. Tenminste, als we die datum halen.

 

Uiteindelijk werd het zeehonden kijkfestijn naar een andere datum verschoven vanwege het weer, en zochten we een andere B&B in de buurt, ook in het midden van niks. Dat is Zeeland namelijk: alles ligt in het midden van niks. Behalve Vlissingen, dat is aan het einde van de wereld.

Deze B&B had twee dingen: een setje tegen elkaar aangeschoven eenpersoonsbedden met lattenbodem en een gastvrouw. 

Anita en ik waren nog geen jaar bij elkaar en heel erg knuffelig. Twee gepassioneerde vrouwen op éen lattenbodem is iets dat ik niet aanraad. Desondanks weerhield deze wetenschap ons er niet van een late avondknuffel te delen. Op éen bed. Er klonk een “tonk” gevolgd door een “kedoenk”. Ik draaide me vliegensvlug terug naar mijn eigen bedje, waar ik eerst wilde doen alsof ik meteen in slaap viel zodat Anita zelf maar moest uitzoeken waar de tonk en kedoenk vandaan kwamen. Maar ik bedacht me en schoot haar te hulp, mezelf trots op de schouder kloppend dat ik zo goed bezig was. We trokken het matras opzij en zagen een paar latten op half zeven hangen. Provisorisch schoven we ze terug en gingen onze respectievelijke bedden in, waar we verstijfd bleven liggen tot het dag werd. 

Natuurlijk wilden we dit euvel aan onze gastvrouw vertellen. Maar eerst koffie en een bammetje voordat we aanspreekbaar waren. De gastvrouw bleef om ons heen dobberen, leunde na een aantal drukke heen en weer loop minuten tegen het aanrecht aan en vertelde hoe ze in dit gat was terecht gekomen. Het bleek dat ze vanuit Gouda hier naartoe was verhuisd.

‘Gouda?’, herhaalde ik, een stad niet ver van mijn geboorteplek vandaan. Ik kende het. Waarom zou je een leuke stad als Gouda willen inwisselen voor een gehucht waar ze slechte lattenbodems hebben?

‘Ja.’ Ze knikte en keek onze kant uit. ‘Het werd een beetje te zwart daar, dus zijn we verhuisd’, legde ze toen uit.

‘Okee…’, mompelde ik en wisselde een blik met Anita over onze koffiekopjes heen. 

Na het ontbijt vertrokken we heel snel de frisse lucht in, en gingen op zoek naar zeehonden, zonder haar van de fris blanke lattenbodem te hebben verteld.

 

Thuis in slaap vallen op de bank is te prefereren boven je kont neerleggen op een wankele lattenbodem

Feestjes                                                                                                                                                                                                                (2013)

Ik hou niet van feestjes, nooit gedaan, en gezien de leeftijd die ik nu heb, zal dit ook nooit meer gebeuren. Op feestjes word ik namelijk geacht me met mensen te onderhouden die ik ken, of niet echt ken, en ook met lui die ik niet wil kennen. Daarbij ben ik geen prater maar een schrijver. Ik heb woorden in mijn vingers, niet op de punt van mijn tong.

Waarom organiseren mensen eigenlijk feestjes? Om een bepaalde gebeurtenis te vieren, zegt men. En hoe vieren we dan deze vreugdevolle gebeurtenis? Door een groep mensen bijeen te harken, hen een drankje en een paar nootjes in de klauwtjes drukken en er voor zorgen dat de muziek luid genoeg is zodat ze elkaar niet kunnen verstaan. Dit schijnt men leuk te vinden. De volgende dag geeft de kotsmeter aan hoe we genoten hebben.

Gelukkig kon ik feestjes vermijden toen ik volwassen werd en zelfstandig beslissingen mocht nemen. Ik ben nooit het type mens geweest dat slaafs regels volgt van dingen die ik larie vind, dus zag ik het nut er niet van in om naar een feestje te gaan als ik daar geen zin in had. 

Maar toen kwam ik haar tegen.

“Haar” is de pinguïn, zij die luid een kookaburra nadoet in een drukke winkelstraat, de vrouw met de aandachtspanne van een Dory en de lach van een loopse spaniël. Ook bekend als de liefde van mijn leven en nog beter bekend als Anita of Bep. Dit laatste ligt eraan hoe lang je haar kent.

En zij houdt van feestjes.

Ik heb me vaak afgevraagd waarom wij eigenlijk een stel zijn geworden, vier voeten onder het laken, een nijptang, je weet wel: partners. We zijn namelijk zo verschillend dat we elkaar niet eens aanvullen, dus dat kan ook niet als argument naar voren gebracht worden voor het feit dat er twee ontbijtbordjes op het aanrecht staan. Zij praat, ik schrijf; zij is zoet, ik ben zuur; zij denkt voordat ze iets doet, ik ga naar binnen als een wilde stier in een porseleinkast. Deze opsomming kan ik uren volhouden. En toch, om wat voor reden dan ook, zijn wij twee samen een perfect setje.

Hoewel ik het grootste deel van mijn leven heb doorgebracht met festiviteiten vermijden alsof het de vliegende tering betrof, ben ik in de negen maanden die we inmiddels samenwonen, naar diverse fuifies gegaan. Verjaardagen, feestdagen, omdat-we-willen dagen: noem maar op en ze bouwen er een feestje omheen. En ik kwam erachter dat er niets is veranderd: ik ben nog steeds degene die op zo’n gelegenheid een schaaltje olijven gezelschap houdt.

Geloof me: het heeft niets met de mensen te maken die deze festiviteiten organiseren. Maar ik ben eenvoudigweg geen feestvarkentje. Ik zit aan een tafel en vraag me niet eens meer af of het beleefd is om mijn iPhone voor me te leggen zodat ik een hoofdstuk kan afschrijven, typend op dat pielerige toetsenbordje. Ik heb op toiletten gezeten waar ik candy crush speelde of facebook opging terwijl het feestgedruis, het gelach en druk jolig gepraat via de gesloten deur naar binnendrong.

Afgelopen zaterdag was er weer zo’n feest. Iemand was jarig en er werden veel mensen verwacht. Wetende dat dit mijn hersens naar de kloten zou brengen, vond ik een plek bij de open deur naar de tuin. Vanwege de koude avondlucht zou dit geen favoriete plek voor het gezelschap zijn. Anita  maakte een gulle wodka cocktail voor mij in de hoop dat dit me een beetje los zou maken. Helaas: het zorgde er alleen voor dat ik van een stille niet-feester veranderde in een dronken stille, die het nog steeds verdomde te feesten. 

Weet je: als feestjes een schaaltje olijven zijn, reken maar dat ik tussen de pitten zit. En ik voel me daar enorm op m’n gemak.

 

Door de jaren heen is ook Anita steeds minder naar feestjes gegaan totdat haar bezoek eraan helemaal verpieterde. Het favoriete feestje is wat haar betreft de tijd die wij met elkaar doorbrengen. Daaraan valt van mijn kant niets tegenin te brengen. Beetje jammer dat ze niet van olijven houdt.

 

Ik op m'n gezelligst tijdens een feestje

Dinsdag                                                                                                                                                                                                                 (2013)

‘Zullen we dinsdag naar de chinees gaan?’, vroeg ik op de zondag voor deze dinsdag.

‘Waarom?’ 

Aangezien Anita haar koffie nog niet had gehad, werkten haar hersens nog niet op volle capaciteit. Maar toch... Dinsdag was niet zomaar een dag die ik uit m’n mouw had geschud waar ook het aapje zat.

‘Moet je werkelijk vragen waarom?’, vroeg ik.

‘Ehhmmmm ja...’

Eén van de leuke dingen in m’n leven is Anita in verwarring te zien zonder dat ze wil toegeven er geen idee van te hebben waarover we praten. Dit was zo’n moment. Haar ogen werden donker toen ze de kalender in haar gedachten voorbij liet gaan in een poging uit te vinden wat deze dinsdag zo speciaal maakte. Toen ineens scheen er een lichtje boven haar hoofd. Beetje jammer dat haar luiken nog dicht waren.

‘Ik weet het wel, hoor, maar je bent een dag te laat met je dinsdag’, zei ze triomfantelijk. ‘Als je maandag had gezegd, zou ik het wel geweten hebben.’ Ze lachte kort terwijl ze haar eerste kop koffie inschonk.

‘Weet je’, mompelde ik, ‘soms lijkt het net alsof ik met een man samenwoon.’

Ze pakte haar kruis om een paar gefingeerde ballen op te schudden en zei:

‘We zeiden toch dat we elkaar leuk vonden op Paasmaandag? En dat is deze maandag een jaar geleden, de achtste… Toch?’

‘Vorig jaar was de achtste Paaszondag’, bracht ik haar in herinnering. ‘Je weet wel, toen die Engelse doos en ik hier bij jou op bezoek waren en we naar de pier wandelden. In Aloha heb je toen nog mijn handen warm gewreven tussen de jouwe. We dronken warme choc met slagroom en liepen tegen een deur aan toen we weggingen.’

‘Ik weet ‘t wel, hoor’, zei ze, zich alles herinnerend nu ik het in haar gedachten had gestopt. ‘Maar dat was Paasmaandag.’

‘Nee.’

Ik ging door met wat ik aan het doen was terwijl ze de agenda op haar iPhone erbij pakte en er doorheen bladerde, haar mannelijke hormonen de schuld gevend dat ze zich dit niet voor de geest kon halen. Ze geeft altijd haar hormonen de schuld van alles, zowel de vrouwelijke als de mannelijke, zelfs als er maar éen papiertje aan de wc rol hangt.

‘Ik heb geen idee waarom je in je agenda kijkt’, kon ik niet nalaten te zeggen, ‘aangezien  je alle data verkeerd hebt. Jouw Kerst valt waarschijnlijk op 29 juni.’

‘In elk geval heb ik een paar hartjes op de tiende gezet’, zei ze triomfantelijk, de telefoon naar mij ophoudend.

Fantastisch. Maar dat is nog steeds niet de negende, oftewel de 99e dag van het jaar als er geen schrikkeljaar is tenminste. (Inderdaad, ik ben die freak waar jouw ouders je voor waarschuwen).

 

Zoals het in televisieland gaat, zien we nu dansende lijntjes door het beeld zwabberen en gaan een jaar terug in de tijd.

Een kennis uit Engeland vloog naar Nederland om Amsterdam te zien. Zij en ik zouden een week in die stad doorbrengen, een beetje de toerist uithangen en een aantal barren bezoeken. Aangezien Anita Amsterdam van binnen naar buiten kent, vroeg ik haar om met ons mee te gaan zodat het bezoek niet beperkt bleef tot de Dam, de Kalverstraat en het Rijksmuseum. Ze was toen nog niet mijn vriendin, hoewel we een paar weken eerder wel al een afspraak hadden gehad. We dansten toen al bijna een jaar om elkaar heen om erachter hoe warm het water was en konden we er samen in plonzen. In die ene week in Amsterdam kwam hier verandering in. We flirtten openlijk met elkaar en langzaamaan raakten we meer vertrouwd in het bijzijn van de ander.

Op Paaszondag gingen we naar haar huis in Wijk aan Zee, maakten een strandwandeling en probeerden elkaar niet aan te raken voor het geval we door de bliksem werden getroffen.

Maar goed, al die “hoe we samen zijn gekomen en het was zoooo leuk”-verhalen zijn meestal oersaai voor andere mensen, dus ik zal een lang verhaal kort maken. 

Op Paasmaandag tijdens dat weekje Amsterdam zaten we in een bar te drinken. Anita verdween plots naar de tap, nam snel een paar biertjes achter elkaar om haarzelf moed in te drinken en was ineens in staat om te zeggen dat ze me eigenlijk wel leuk vond. Aangezien ik haar eigenlijk ook wel leuk vond, begonnen we diezelfde avond nog elkaar op te vreten.

 

Dat was deze dinsdag in april een jaar geleden.

‘Zeker?’, vroeg Anita terwijl ze naar mijn dansende lijntjes uit het verleden luisterde.

Ik reageerde niet meer en keek alleen maar uit naar een lekker chineesje. Tenminste, als onze relatie tot dinsdag stand hield.

 

 

Zelfs met alle mogelijkheden om alles bij te houden, is Anita nog steeds een doos als het op data en tijd aankomt. Dat is de reden waarom ik haar afspraken bijhoud en de wekker zet op werkdagen. In de tijd dat ik werkte en zij mij wel eens van station Haarlem afhaalde, zei ik een keer dat de trein vertraagd was maar dattie rond vieren zou aankomen.

‘Hoe laat?’, vroeg ze.

‘Rond vieren’, herhaalde ik.

‘Hoe laat is dat?’

‘Gewoon, rond vieren.’

‘Is dat kwart over vier?’

‘Nee, rond vieren, niet rond kwart over vier.’

‘Hoe laat kom je nou aan?’

‘Rond… Om ongeveer drie over vier.’

Dat bleek duidelijke taal te zijn.

Overigens zijn we de bewuste dinsdag naar de Chinees gegaan, Blue Murder of hoe die tent achter de Breestraat ook heet. Dat was onze vaste Chinees. Helaas ging deze op een gegeven moment overstag en deed mee aan de sushi-gekte en al dat pissige kleine bakkies gedoe waarin twee theelepels eten zit. We vertrokken naar Guang Dong, de Chinees die Anita’s vader vroeger ook frequenteerde. Dat was een geweldige tent met lekker eten. Een paar maanden geleden, in de tweede helft van 2022, belde ik hen om een bestelling te doen. Een onbekende mannenstem zei dat hij met pensioen ging en de tent voorgoed sloot. Mijn “Neeeeeee!” moet tot in Heemskerk te horen zijn geweest. Wie heeft ooit gehoord van een Chinees restaurant dat wegens pensioen sluit? Okee, niet het restaurant maar de man zelf. Noodgedwongen dus dan maar naar Hong Fa verhuisd, waar we al eens eerder waren geweest. Deze maakt lekkere happies, maar ik mis m’n vaste Guang Dong gerechten.

Wat heeft dit met het verhaal te maken? Geen mallemoer, maar m’n Chineesjes zijn bij mij een gevoelig onderwerp.

 

Anita op zoek naar haar wontons

Griep                                                                                                                                                                                                                        (2012)

Pakweg tien dagen geleden sloop de griep bij mij binnen. Ik wist dat ik het zou krijgen, aangezien de medepassagiers die in de trein tegen mij aanleunden m’n tas openden en er zonder gêne in niesten voordat ze het aan mij teruggaven. 

Normaliter houd ik ervan om per trein te reizen, werkelijk. Het enige minpunt van openbaar vervoer is dat er andere mensen in mijn nabije omgeving zijn. Ik ben namelijk niet iemand die anderen opzoekt of er vrijwillig mee optrek. Als interacties beperkt zijn tot een “dank u” bij de kassa dan is het voor mij een prima dag. Maar als mensen het nodig vinden om een conversatie aan te knopen dan schuifel ik vriendelijk glimlachend opzij totdat ik een obstakel vind waarachter ik me kan verschuilen. En dan maar hopen dat ze gauw verdwijnen.

Reizen per trein betekent dat ik noodgedwongen contact moet hebben met de leden van mijn eigen soort. Zeker als ze in een bomvolle coupé tegen me aanleunen en hun missende verstandskiezen bloot geeuwen. Oordoppies en muziek luid is een goede manier om te voorkomen dat iemand zich met mij bemoeit. Behalve wanneer ze in m’n tas niezen.

Eenmaal op het werk opende ik m’n tas en een woesjh van groene lucht vloog op me af. Hoewel ik m’n hoofd gauw wegdraaide, vonden een paar microben de snelweg door de tunnel van m’n neus en bleven op mijn interne A9 rondrijden op zoek naar een gat in de weg, intussen genietend van het uitzicht. Het gevolg hiervan was dat ik amper een uur na binnenkomst m’n lendenen eruit nieste en mijn collegae mij al gauw smeekten om naar huis te sodemieteren. Ik stuurde Anita een mailtje over mijn verlepte lichaam dat haar verzorging nodig had en zij maakte van dit opportuun moment gebruik door zelf eveneens vroeg naar huis te gaan.

Ze haalde me van station Beverwijk op, draaide het raampje aan haar kant open zodat eventuele aanvallende virussen meteen naar buiten gezogen werden. Eenmaal thuis zette ze haar tas weg en liet haar lichaam in slobberige thuiskleding zakken. Zittend in een gemakkelijke fauteuil met een laptop op schoot, had ze de tijd van haar leven, zeker nu haar weekend onverwacht vrijdag om twee uur ‘s middags was begonnen. Met lede ogen zat ik in een dekbedje gewikkeld met pijnlijke ledematen op de bank, wachtend op een vitamientje. Helaas werd er die dag geen sinaasappel geperst.

Die eerste nacht hoestte ik m’n longen op. De combinatie griep en zweefstofjes waarom Wijk aan Zee zo bekend staat, zorgden ervoor dat ik geen oog dicht kon doen. Mijn hoofd beukte, mijn handen waren klam en bij de minste aanraking deed mijn huis zeer. Anita scheen zich veel zorgen om me te maken.

‘Zou het niet beter zijn als je op de bank ging slapen?’, vroeg ze. ‘Dat is dichter bij de verwarming’, voegde ze als lokkertje toe.

Voordat ik de kans kreeg iets terug te zeggen, trok ze het dekbed van me af en ging op haar zij liggen met haar rug naar mij toe.

‘Misschien is het beter’, zei ik krakend.

‘En niet op mij ademen, alsjeblieft’, waarschuwde ze toen ik mijn vermoeide lichaam naar de woonkamer sleepte.

De volgende morgen werd ik wakker door gepruttel van water in de fluitketel. Anita was druk in de weer thee met honing voor me te maken en bracht zelfs een ontbijtje naar de bank. Ze zorgde goed voor me, hoewel er nog steeds geen sinaasappel in aanraking met de pers kwam. Na twee van deze soortgelijke verwendagen van thee met honing en zachtgekookte eitjes, begon het pleegzustergebeuren haar te vervelen. Ze vond dat ik goed genoeg was opgeknapt na die drie bakkies thee en een zwik eitjes en ging er vanuit dat ik weer in staat was mijn eigen ontbijt te maken. 

‘En als je dan toch bezig bent’, riep ze vanaf de bank toen ik gammel aan het aanrecht stond, ‘maak dan voor mij ook meteen een boterhammetje. En nog een koffie, graag.’

Waarom bestaat de griep eigenlijk? Het is niet alsof het een positieve bijdrage aan de maatschappij levert. Gewassen groeien er niet sneller door en het beschermt ons ook niet tegen een stekende zon op een warme zomerse dag. Volgens mij zijn griep en verkoudheid een beetje zoals muggen: we weten allemaal dat ze er zijn maar begrijpen er geen jota van wat ze eigenlijk willen behalve ons overlast bezorgen.

Het beste wat ik van een griep kan zeggen, is dat het moment van beter worden heerlijk is. Spieren doen minder pijn en de slaap is niet meer verdeeld in halve uurtjes. Langzaamaan knapte ik weer op. Mijn hoesten werd sporadischer waardoor ik niet meer als een zeehond blafte en de buren stopten met vis op het balkon gooien. Mijn huid werd minder gevoelig en zelfs mijn migraine verdween. Ik krijg altijd migraine; het maakt niet uit welk euvel ik heb. Zelfs als ik een teen stoot, komt een migraine juichend om de hoek kijken.

Een paar dagen in mijn opknapfase kwam Anita thuis met boodschappen en had zelfs sinaasappels meegenomen.

‘Ik had een beetje dorst’, zei ze, ‘en verlangde naar sinaasappelsap.’ Ze perste een paar uit en bracht de oranje gloed een glas naar me toe. ‘Beetje wodka erin?’, vroeg ze toen.

Ze blijft mijn favoriete pleegzuster.

 

Op de dag dat ik ziek van m’n werk naar huis ging, liep ik over het perron in Haarlem om in de trein naar Beverwijk te stappen. Ik voelde een nies opkomen, zo’n echte waarmee je de buren wekt, en te zamen met deze nies ontsnapte een bipsboertje aan mijn lendenen. Opzij kijkend zag ik een stel vanaf de houten bank, die ik juist passeerde, naar mij kijken. Onverstoord knikte ik ze toe en stapte de trein in. Later ging ik me afvragen of er ergens in Nederland een huishouden is waar mijn nies en bipsboertje als anecdote door het gezin gaan.

“Griep” was geschreven toen ik nog werkte. Gelukkig is dat al een aantal jaar geleden en sindsdien ben ik zelden meer ziek. Ook de migraine sluipt maar heel soms naar binnen en dan op een behapbare manier. Logische conclusie: werken is slecht voor de menselijke physique.

Een half jaar geleden werden zowel Anita als ik door covid overvallen. We wisten dat dit zou gebeuren, aangezien we tijdens een busreis terug uit Parijs twee smerig hoestende meiden achter ons hadden die geen toegang leken te hebben tot enige vorm van mondbescherming noch hygiëne regels in het algemeen. Hierover heb ik vorig jaar al een stukje geschreven dus zal er niet verder op ingaan. Hoewel we wisten dat dit kon gebeuren, hoopten we dat het niet het geval zou zijn. Ik begon pas iets aan Anita te merken toen ze een rit naar een Chinees restaurant had en ik met haar mocht meerijden. Terwijl haar klanten in de Chinees waren, haalde ik een afhaalmaaltijd. Vorken hadden we zelf meegebracht, slim als we zijn, en ik genoot heerlijk van het eten. Anita hoefde niet. Het is niet vaak dat zij een foe yong hai afslaat dus daaraan merkte ik dat er iets niet in de haak was. Niet dat deze wetenschap mijn eetlust dempte, want, hee: het is Chinees en dat kun je me elk moment van de dag voorhouden.

Twee dagen na deze rit testte ze positief. Na haar test propte ze een wattenstokje in m’n gok, wachtte een kwartiertje en zag een miniem mini lijntje verschijnen op dat testdingetje. Ik zwoer bij hoog en laag dat ik nergens last van had en zou me niet laten kisten door zo’n lullig lijntje. Een dag later zat ik op de bank onder een dekbedje naast Anita. En geen van ons beiden had de moed een sinaasappeltje te persen.

 

September 2022: beiden thuis vanwege covid. Op de rechterfoto het lijntje van Anita. Op mijn test was bijna niets te zien, maar dat maakte voor onze coronavibraties geen mallemoer uit. We doen beiden een poging tot glimlachen.

De kast                                                                                                                                                                                                                    (2012)

‘Zullen we de kast vandaag naar boven brengen?’, vroeg Anita op een zondagmorgen.

Omdat we nog in bed lagen en ik pogingen deed alle croissantkruimels van het laken af te krijgen, was een kast naar boven sjouwen wel het laatste waar ik aan dacht. Maar goed: soms is enige vorm van medewerking een vereiste om een relatie draaiende te houden. Dus tien minuten later liepen we de trap af, sporen van croissant restjes achterlatend om de weg naar boven terug te kunnen vinden, en posteerden ons buiten bij de schuur. Met de handen in de zij keken we naar alle dingen die verschoven moesten worden voordat we ook maar zicht op de kast kregen.

Deze kast was een adequate oplossing voor de schaarse ruimte die onze woning bood. Het idee was om het in de hal naast de voordeur te plaatsen. De benedenburen hadden ook daar hun kastjes staan. Niet bij ons naast de deur, dat zou wel heel erg mal zijn, maar in de hal op hun eigen verdieping. 

Terwijl Aniet heel dapper het spin geïnfecteerde hol binnenging, bleef ik veilig buiten in de zonneschijn en maakte juichende geluiden om haar aan te sporen. Ze had ooit een aantal weken in Australië rondgebracht en was aan een formaat spin gewend die mij alleen in nachtmerries bezoekt, en lachte om de kruisspinnetjes waar ik van griezelde. Er kwamen een paar fietsen naar buiten, gevolgd door een hamster kooi, verhuisdozen (leeg), blikken verf die nog door Michelangelo waren gebruikt, lampen, een garnalennet, emmer en schep, en eindelijk was er zicht op de kast. Het zag perfect uit om als voorraadkast te gebruiken. De crux, echter, was hoe het gevaarte uit de schuur en naar boven te krijgen, twee trappen op.

Anita gebruikte een veger om zoveel mogelijk spinrag weg te halen voordat ik het er ook maar op waagde de schuur binnen te stappen. Ze kantelde haar kant de kast naar zich toe en pakte de bovenkant. Ik greep de bodem vast en met veel gezucht en gesteun droegen we het naar buiten. Het onding is ongeveer twee meter hoog en heeft het gewicht van een campervan.

Eenmaal buiten legden we de kast op z’n kant om op adem te komen. De eerste stap was gezet. Ik trok mijn handen van de bodem vandaan en zag de enorme spin naar mij staren. Hij zat op minder dan vijf centimeter afstand van waar mijn tengeltjes nog geen seconde eerder hadden gezeten.

'Klooooooot!', riep ik uit, langzaam achteruit lopend, hopende dat er ergens iemands een defibrillator bij de hand had. 

Info: de mensen die me goed kennen weten ook dat ik een pot ben, zo’n echte, je kent ze wel: makkelijk met schelden, biertje in de hand, mannen een gemoedelijke pats op de rug geven en lachen om watjes die wijn drinken. Maar zodra ik spinnen zie verander ik in een blonde Française die een oneerbaar voorstel van de baas van het bedrijf ingefluisterd krijgt en “Zut alors!” uitroept.

Mijn dappere vriendin kwam naar me toe om te zien waar ik zo tuttig over deed, je weet wel: zij met die Australische ervaring. Ze keek en riep uit:

'Jezis tering!'

waarna ze verdween, mij alleen latend om dit wezen vanaf een buitenaardse planeet. Ik zocht naar een tak, een bezemsteel, een vishengel, wat dan ook, om het een por in de richting van de tuin van de buren te kunnen geven. Alles om het uit mijn buurt te houden.

Toen bewoog het.

Oooookeee…

Spinnen zijn al angstaanjagend genoeg met die pootjes overal en die honderden ogen die als kikkerdril op elkaar gestapeld zijn, maar als ze dan nog een keer bewegen, kun je mij opvegen. Het bewoog overigens niet alleen maar loerde naar me met een blik die zei dat hij mij zag als een harige vlieg die hij graag leeg zou willen zuigen.

Op dat moment kwam ergens vanuit de grochten van mijn lichaam het butche naar boven. Ik pakte een paar takjes van de grond en duwde hem van de kast vandaan. Ineens stond Anita weer naast me en begon ‘m met een andere tak in de rug te porren waardoor hij eindelijk naar de tuin van de buren rende en daarin verdween. We petsten een high-five, nerveus lachend om deze overwinning, propten de rotzooi vanaf de stoep stond terug in de schuur en droegen de kast in hapklare stapjes de twee trappen op, het broodspoor volgend.

We plaatsten het kreng strak tegen de muur naast de buitendeur. Het wiebelde een beetje en Anita ging naar binnen, op zoek naar iets om onder de bodem te schuiven. Intussen sopte ik de kast uit. Na een jarenlang verblijf in de schuur had het aangekoekte stof zich in de onmogelijkste hoeken gevestigd maar een teiltje water met afwasmiddel deed wonderen. Het was wel zwaar werk maar ik ging rustig door. Anita riep van binnenuit dat ze zou komen helpen zodra ze een keg had gevonden tegen het gewiebel van de kast. 

Toonloos neuriënd maakte ik alle planken schoon, boven- en onderkant, en zweette als het gat van een rat in de woestijn. Op een gegeven moment begon ik me eenzaam te voelen. Met een uitgewrongen doek in de hand ging ik op zoek naar m’n wederhelft en vond haar binnen op de bank, benen uitgestrekt op de voetenbank, muziekje aan, laptop op schoot. Ze had zelfs niet de beleefdheid met een schuldige blik op te kijken toen mijn zweetdruppels haar bereikten. 

‘Ik ben op zoek naar een keg op Marktplaats’, legde ze uit, de geluidsknop indrukkend om de vrolijke toenkjes van Candy Crush weg te moffelen.

‘Natuurlijk’, zei ik met een sarcastisch ondertoon in m’n stem waarop ze zuchtend besloot om mij toch maar te komen helpen. Haar manier van hulp verlenen hield in, dat ze achter mij op een krukje ging zitten en dingen aanwees die ik tijdens de eerste rond had gemist. 

Echter, toen de kast eenmaal schoon en vol was, en nog steeds wiebelde, legde ze een arm om m’n schouders en vroeg of ik een chineesje wilde.

Dat zijn voorstellen die mijn leven aangenaam maken.

 

Het verhaal van de kast is éen van de eersten die ik over ons samenzijn heb geschreven dus dat moet ergens in 2014 zijn geweest. Ik kan me niet herinneren of dit de allereerste was, maar het zit zeker in de top drie. De reden dat ik over ons leven ging schrijven, was dat het me zo makkelijk af ging. Er hoefde heel weinig verzonnen te worden om van een ware gebeurtenis een goedlopend verhaaltje te maken. Ik heb wel vaker tegen mensen gezegd dat 95% van deze verhalen precies zo is zoals het in werkelijkheid gebeurde. De overblijvende 5% betreft dichterlijke vrijheid.

Overigens staat de kast inmiddels weer in de schuur. Pakweg 9 jaar nadat wij het hadden neergezet, was er een plakkaat van de huisbaas op de deur geplakt waarop stond, dat het een brandgevaar was, een obstakel voor als er een spontaan brandje uitbrak en de brandweer zich een weg naar boven wilde banen. Nu is de hal voor een woning niet de eerste plek waar ik naartoe zal rennen als er een vuurhaard in huis is, aangezien het balkon daarvoor geschikter is. Een tweede reden om niet naar de hal te rennen als het rookalarm afgaat, is dat de raampjes daar zo smal zijn, dat ik er met geen mogelijkheid mijn kont doorheen zou kunnen wurmen, zelfs niet met behulp van gespierde brandweerlui.

De kastjes van de buren bleken overigens geen brandgevaar te vormen, althans, ik zag er geen plakkers op zoals bij die van ons. Tot op de dag van vandaag staan ze er nog. Maar daar kan ik niet wakker van liggen.

Naar beneden brengen ging een stuk makkelijker dan omhoog sjouwen. En zo konden we de rommel in schuur weer een goede plek geven. Ook kwam ik erachter dat ik in die 9 tussenliggende jaren heel wat minder angstig voor spinnen ben geworden dan voorheen. Ze zullen nooit mijn vriendjes zijn, maar daar zitten beide partijen niet op te wachten.

 

Geen idee waarom ik Pipo schoenen aan heb getrokken om een kast uit de schuur te halen, maar het zij zo.