Feuilleton
De afgelopen maanden hebben liefhebbers van mijn vertelsels gevraagd waarom ik geen boeken meer uitbreng. Da's heel eenvoudig: dat gedoe van reclame maken, de pers aanschrijven en al het verdere gelazer dat met publicaties gepaard gaat, werd mij te veel. Ik ben een schrijfster die wil schrijven en niet iemand van wie verwacht wordt dat ze er allerlei andere dingen omheen gaat doen. Dat vreet namelijk aan mijn schrijftijd.
Om de lezende mens tegemoet te komen, heb ik besloten om mijn verhalen in feuilletonvorm elke donderdag op deze site te zetten, te beginnen met éen van mijn recentste novellen. Op deze manier kun je ze toch lezen en kan ik verder gaan met wat ik het liefst doe, namelijk schrijven.
Feuilleton Pagina 42, dec 2025
Pagina 42 is een roman die in 2018 is gepubliceerd. Het betreft een fictieve tweedehandsboekwinkel in Alkmaar. Jasmijn werkt daar sinds kort met haar college Haaye, die louter in de boekwinkel werkt zodat hij heel de dag kan lezen, en Marleen, die de boekwinkel een paar jaar eerder heeft overgenomen.
De winkel loopt zoals de meeste panden waarin boeken verkocht worden: moeizaam, totdat Jasmijn voor de deur omver wordt gelopen door een paar mannen die elkaar achterna zitten, en niet op een vriendelijke manier. Wat hierna volgt, zijn inbraken, dreigementen, misverstanden, en een dooie in de gracht. Oh, en veel hilariteit, natuurlijk.
Pagina 42
1.
Naast haar vrouw in bed zittend, at Jasmijn haar toast en veegde de kruimels van haar borsten terug op de houten plank.
‘Ik begrijp dus totaal niets van hetero relaties’, zei Lotte, berichten op haar iPad lezend. Ze nam een hapje van het stuk geroosterd brood dat Jasmijn voor haar op hield. ‘Ik bedoel’, vervolgde ze: ‘je ligt daar een kind te baren en twee kamers verderop ligt je man, de vader van dat kind van je, te rampetampen met jouw zogenaamde beste vriendin. Hoe achterlijk ben je om daarna nog steeds te beweren dat je van ‘m houdt.’
‘Liefde is een vreemd iets’, was Jasmijn’s neutrale opmerking.
‘Ik begrijp niets van hetero relaties’, herhaalde Lotte maar weer.
‘Vraag het aan je broer. Na drie huwelijken zou hij er kenner moeten zijn.’
‘Of juist niet aangezien ze allemaal in een scheiding zijn geëindigd.’
Lotte pakte het stukje toast dat tussen de lakens was gerold en at het op.
‘Ook dat lag zeker niet aan hem’, zei Jasmijn zacht, maar net hard genoeg voor haar vrouw.
‘Zit het jou nog steeds dwars dat hij niet op mijn verjaardag is gekomen?’, vroeg ze.
‘Nee.’ Jasmijn liep naar de badkamer om haar haar te borstelen. ‘Wat mij dwars zit, is dat hij te gierig was om een bijdrage aan het cadeau te doen “omdat hij geldproblemen heeft”.’
Lotte hoorde de aanhalingstekens waarmee Jasmijn sprak.
‘Dat komt zeker omdat hij die drie exen moet onderhouden.’
‘Het is al weer een half jaar geleden’, zei ze. ‘Laat gaan, Jas.’
Ze kwam terug de kamer in en pakte een oogpotlood uit de la.
‘Overigens had hij merkwaardig genoeg geen geldproblemen om kaarten te kopen voor dat concert van Coldplay pasgeleden. Jezis, da’s pas geld weggooien.’
‘Had je er minder moeite mee gehad als het Bowie was geweest?’, vroeg Lotte, de conversatie een andere richting uitsturend zodat haar vrouw niet bleef mopperen.
‘Stukken. Weet je...’ het oogpotlood wipte op en neer tussen haar vingers ‘...net zoals ik van mening ben dat je eerst een IQ test moet doen voordat je mag stemmen, zou je ook verplicht moeten worden om naar echte muziek te luisteren voordat je ook maar een mening over deze liftmuzak mag geven. Maar vijftig, zestig euro voor een kaartje naar een concert van supermarktgereutel maakt geen inbreuk op de portemonnee van iemand die geldproblemen heeft.’
Ze gooide de potlood terug in de la en kuste haar vrouw. Deze hield haar aan de kraag van haar hemd vast.
‘Veel plezier vandaag, mopperkont’, zei ze met een grijns.
‘Dat gaat helemaal lukken.’
Ze pakte haar tas en ging het huis uit, nam de twee trappen naar beneden, en kreeg onmiddellijk problemen met het keffertje van de buurvrouw dat altijd op de uitkijk stond om haar in de enkels te bijten. Bijna ongeschonden kwam ze bij haar auto terecht. De beneden buurman had zijn derdehands pooierbak weer zo geparkeerd, dat het veel moeite kostte uit het parkeervak te laveren zonder roest van hem op de motorkap te krijgen.
Ze reed langs het plein en de laatste huizen het dorp uit en werd onmiddellijk omringd door bomen aan beide zijden van de weg. Ze kwamen langzaamaan weer in de knop. Als het meezat, was het hier over een week een zee van groen.
Ze draaide de A9 op en reed richting Alkmaar, langs het kanaal. Sinds twee weken had ze weer werk nadat ze zeven maanden thuis had gezeten. Het was heel onverwacht geweest, waarbij ze gebruik maakte van een gelegenheid, zonder er verder bij na te denken.
De tweehands boekwinkel die zij in Alkmaar had ontdekt, zocht personeel. Niet officieel via de banenmarkt waarop ze kon solliciteren, maar als een terloopse opmerking. Marleen, de eigenaresse van de winkel, en Haaye, het enige personeelslid, waren in gesprek over de voorraad boeken in de kelder onder, die door de vorige eigenaar in dertig jaar bijeen vergaard was. Marleen wilde deze geïnventariseerd zien terwijl Haaye terecht vermoedde, dat deze bezigheid van zijn leestijd zou afgaan. Het hoofddoel van zijn aanwezigheid in de winkel bestond uit het zitten in een makkelijke fauteuil achter het oude bruine bureau, dat als toonbank dienst deed, en alle rekken leeglezen.
De twee collegae waren hierover druk in gesprek toen Jasmijn met een boek in de hand bij de kassa aankwam, het gekaats over en weer volgde en opmerkte:
‘Misschien kan ik helpen.’
Het gekibbel stopte en beide gezichten draaiden zich naar haar. De ene was van een vrouw rond begin vijftig met rommelig haar en vriendelijke ogen, het andere van een jongeman in de twintig, met een flinke donkere haardos en blauwe ogen.
‘Hoe?’ Haaye reageerde als eerste.
‘Bij mijn vorige werkgever heb ik altijd inventarisatie gedaan. Werkgevers.’
Ze noemde de meervoudsvorm om aan te geven, dat zij wist wat er in de wereld van het inventariseren te koop was. De twee tegenover haar wisselden een blik.
‘Hoe duur ben je?’, vroeg Marleen toen.
Ze trok de schouders op; een gebaar dat een glimlach op Marleen’s gezicht bracht.
‘Weekje op proef, onbetaald?’
Het was een hoopvolle vraag; eentje waarvan ze dacht dat deze niet zou worden geaccepteerd.
‘Och, waarom ook niet’, zei Jasmijn na kort nadenken. ‘Ik heb verder toch niets om handen en ik hou van boeken.’
Haaye haalde opgelucht adem halen, blij dat hij onder het echte werk kon uitkomen. Hij stelde zich aan haar voor, zakte in de fauteuil, pakte het opengeslagen boek op en las verder.
Marleen nam Jasmijn mee naar de kelder en wees naar de boekenkasten langs de wanden waar tientallen dozen kris-kras voor stonden. De boeken in de kasten lagen in een hoop op elkaar, sommigen zij een zij, anderen opgestapeld op planken die onder hun gewicht waren bezweken. Dozen waren geopend en achteloos weer gesloten; anderen hadden nooit het daglicht gezien.
‘Dit is het.’ Ze stond met de handen in de zij en keek om haar heen voordat ze naar Jasmijn keek. ‘Denk je dat je het aan kunt?’, vroeg ze.
‘Het meest tijdrovende zal zijn om alles uit te zoeken’, zei Jasmijn. ‘En dat is nu precies waar ik goed in ben.’
‘Mooi.’
‘Heb je nog een speciale voorkeur?’
‘Hoe bedoel je? Van hoe te inventariseren bedoel je toch hopelijk niet, want daar weet ik niks van.’
‘Nee, neenee: welke boeken de voorkeur hebben en welke direct in de ramsj kunnen.’
‘Ah. Streekromans zijn compleet uit. De vrouwen die dat lazen, zijn een uitstervend soort. Dus die en meer van dat genre boeken kunnen wat mij betreft in de dozen blijven. Mysterie en detectives blijven altijd verkopen. Momenteel zijn de Scandinaviërs in zwang, maar alles waarin iemand wordt omgebracht, is goed voor de verkoop. Niche boeken zijn goed. Hobby boeken eveneens, maar niet van die reeksen waar mensen simpel van worden, je weet wel: die nagellak voor dummies boeken enzovoorts. Kookboeken gaan nooit uit, evenals reisgidsen, maar niet ouder dan twee jaar. Zijn ze daarentegen weer heel oud, dan zijn ze wel weer goed voor de verkoop. Uhmm, wat nog meer...’
‘Ik denk dat ik het wel zo’n beetje door heb’, zei Jasmijn, en volgde haar de houten trap op terug naar de begane grond.
‘De koffie staat te pruttelen’, riep Haaye behulpzaam toe vanuit zijn fauteuil.
Marleen nam twee mokken mee en ging Jasmijn voor naar een tafel achterin de winkel, vlak naast de trap naar de kelder.
‘Dit is jouw werkplek’, zei ze. ‘Richt het in zoals je wilt. Ik zal er nog een stoel bij zoeken.’
Ze ging op tafel zitten. Jasmijn bleef schuin tegenover haar staan en leunde met haar rug tegen een pilaar.
‘Ik ben altijd benieuwd waarom iemand van boeken houdt.’
‘Ik kan het me niet voorstellen waarom iemand dat niet doet.’ Ze nam een slok koffie terwijl en keek over de rand van de mok naar Marleen. ‘Ik heb altijd gelezen. Niks was te slecht of te moeilijk of ik las het. En nog steeds. Mijn partner schrijft zelf romans, dus dat scheelt ook.’
‘Is hij bekend?’
‘Zij.’
‘Oeps, sorry.’
‘Maakt niet uit.’
‘Domme aanname van me’, zei Marleen als verontschuldiging.
‘Ze is redelijk bekend. Ik hoop alleen dat ik niet eentje van haar in die dozen tegenkom.’
‘Omdat je bang bent dat je niet weet waar je haar onder moet plaatsen?’, vroeg Marleen met een knipoog.
‘Het komt in elk geval niet in de bak met streekromans. Lotte Davelaar is mijn partner.’
‘Lotte Davelaar...’ Met een frons tussen de wenkbrauwen dacht Marleen na. ‘Ja, die ken ik. Ik heb boven twee boeken van haar.’ Ineens had het dalende kwartje in haar hersens de juiste plek bereikt. ‘Jeetje, Lotte Davelaar... Wauw. Hoor je dat, Haay?’, riep ze naar voren.
‘Wauw’, klok het braaf terug.
Marleen schudde grinnikend het hoofd om zijn lauwe reactie en zei:
‘Ik hoop dat je je zult vermaken hier. Kan ik jouw 06 krijgen zodat ik je kan bereiken?’
Ze wisselden telefoonnummers uit en Jasmijn beloofde de volgende morgen te zullen beginnen.
Dat was twee weken geleden en ze werkte er nog steeds. Het salaris was niet noemenswaardig, maar dat had ze ook niet verwacht. In elk geval deed ze het werk waar ze dertig werkzame jaren in het bedrijfsleven alleen van had kunnen dromen.
2.
De mok met koffie stond op de punt van de tafel koud te worden. Jasmijn zat over een dik boekwerk heen gebogen. Hierin waren alle boeken opgenomen die tot op heden waren uitgekomen bij een officiële uitgever. De rest van de tafel was volgebouwd met boeken die als een fort om haar heen stonden.
Ze had een aantal boeken gevonden in een Slavische taal. Vermoedelijk Pools, maar omdat de Slavische talen onderling zovele overeenkomsten hadden, was dit niet zeker. Het kon net zo goed Tsjechisch zijn. Ze probeerde de naam van de schrijver hardop uit te spreken, toen Marleen over de voorste stapel boeken heen boog.
‘Hoe gaat ie?’, vroeg ze.
‘Prima.’ Ze hield haar vinger op de bladzijde van het grote boek.
‘Je hebt het er maar druk mee.’
‘Druk, maar ook interessant om uit te zoeken.’
‘Mmh, ja, maak dat Haaye maar wijs.’
Ze nam een slok koffie en boog verder voorover, zodat een rij boeken angstig meeschoof. Jasmijn hield deze met haar vrije hand tegen.
‘Sorry.’ Ze ging meteen rechtop staan en schoof de rij terug. ‘Wat ik wil zeggen: er komt zo meteen een klant die boeken van zijn overleden vader brengt. Ik begreep dat zijn vader bibliofiel was en deze zoon niet het wiel heeft uitgevonden. Hij heeft er dus ook geen idee van wat die boeken waard zijn. Hij ziet alleen geld. Ik heb hem ongezien zeshonderd piek beloofd voor alles.’
‘Da’s een flinke prijs.’
‘Inderdaad’, stemde ze knikkend in. ‘Maar hij noemde een paar titels op die mij wel aanstonden. Punt is: ik moet er effentjes tussenuit, dus als die man komt, wil jij hem te woord staan? Aan ons leeswonder heb ik namelijk niks in dit soort zaken.’
‘Het leeswonder is niet doof, dames’, klonk het van achter het bureau.
‘Negeer ‘m maar; dat doe ik al jaren. Als je wat van de prijs af kunt pingelen dan is het meegenomen, maar het is geen heilig moeten. Ik wil namelijk niet dat hij de boeken ergens anders brengt.’
‘Okee. Gaat lukken.’
‘Hij komt zo rond tienen.’ Ze keek op haar mobiel om te zien hoe laat het was. ‘Ik ga een paar boodschappen doen en hopelijk ben ik op tijd terug. Wil je nog iets voor bij de koffie? Als ik dan toch in de stad ben...’
‘Boterkoek’, zei ze prompt. Ze was dol op boterkoek maar Lotte vond het spul moddervet en wilde het niet in huis hebben.
‘Boterkoek’, herhaalde Marleen en ging weg om twee tellen later weer terug te komen. Jasmijn was alweer in haar werk verzonken. ‘Overigens: het geld voor de boeken ligt in de la van het bureau.’
Ze vertrok en liet bij het weggaan de heer Van Zanten binnen. Deze man was een vaste klant van de boekwinkel waar hij bijna dagelijks te vinden was, zittend in een fauteuil die bij de reisboeken was opgesteld. Hij pakte dan een boek uit één van de vele kasten, ongeacht welke, en liep hiermee naar de fauteuil om te lezen. Het boek zou hij lukraak op een pagina openslaan en verdiepte zich hier de verdere dag in. Pas na drieën vertrok hij weer. Soms kocht hij het boek om er thuis mee verder te gaan en bracht het dan de andere dag weer terug om te verkopen.
Zodra hij meneer Van Zanten zag binnenkomen, schonk Haaye een mok koffie voor hem in en zette deze op het krukje naast zijn fauteuil. Ook deze morgen bracht hij koffie naar de man en ging op de terugweg bij Jasmijn langs. Hij bleef aan de zijkant van de tafel staan om te zien wat ze aan het doen was voordat hij zijn eigen fauteuil opzocht om verder te lezen.
Jasmijn legde het boek van de Slavische auteur op de anderen tegen de wand. Het was een stapel waar nader onderzoek naar gedaan moest worden. Ze ging de kelder in. Het was koel beneden, de juiste temperatuur voor boeken. Dat moest de reden zijn dat ze in zeer goede staat waren, zeker voor tweedehands boeken. Er waren geen vochtvlekken noch andere staten van ontbinding die aan weersomstandigheden te wijten waren.
Tijdens haar initiële zoektocht had ze opgemerkt dat er nog een doos met Slavische schrijvers was maar kon het zich niet meer herinneren waar, en zocht een paar dozen na. Het veertig Watt peertje dat sinds jaar en dag in deze kelder hing, had een okergele halo van tien centimeter diameter en ze moest haar telefoon gebruiken om bij te lichten. Het lukte haar de doos te vinden en nam het mee naar boven. Met het hoofd schuin langs de doos heen kijkend, kreeg ze het zonder kleerscheuren boven. Ze zette het neer, bond het rood-witte lint voor de opening van de kelder, en schoof de doos door naar haar tafel. Ze keek op toen de deur open ging. Een man wiens overhemd te ver was losgeknoopt in verhouding tot het weer, bleef bij de kassa staan.
‘Hallo’, zei hij op Haaye’s groet. ‘Ik kom een paar dozen boeken brengen. Dit heb ik met Margreet afgesproken.’
‘Marleen’, verbeterde Haaye hem. Zijn wijsvinger zat tussen de bladzijden waar hij was gebleven. ‘Mijn collega weet hier alles van.’
Hij wees naar achteren. Jasmijn stond op en liep langs de kasten op de man af.
‘Goedemorgen’, groette zij hem.
‘Hallo. Marleen...?’
‘Jasmijn. Marleen is er op dit moment niet, maar zij heeft mij over uw komst ingelicht.’
Haaye trok glimlachend de wenkbrauwen op over haar pompeuze manier van praten en ging weer zitten.
‘De boeken zijn in de auto?’, vroeg ze toen en ging samen met de man naar buiten.
De straat was smal en de auto stond onhandig krap tussen twee paaltjes geparkeerd. Hierdoor had het rijdende verkeer een rijbaan tussen auto en gracht. Ook tussen de auto en de winkel was een smal pad vrij gelaten. Hij opende de portier naar de achterbank. Het kon maar driekwart open. Hij schoof een doos van de achterbank af en gaf deze aan haar.
‘Het is zwaar’, waarschuwde hij.
Zonder een spier te vertrekken, liep ze met de doos in haar armen de winkel binnen en plaatste deze naast de deur. Weer terug buiten, zag ze Marleen aan komen. Ze nam de volgende doos mee naar binnen en kwam de man bij de deur tegemoet, die haar de volgende doos overhandigde.
‘Lukt het?’, vroeg Marleen. Ze zette de tas met boodschappen op het bureau. ‘Moet jij niet helpen?’, vroeg ze toen aan Haaye.
‘Je had deze opdracht toch gedelegeerd?’, was zijn wedervraag.
De man had de kofferbak van zijn auto geopend en Jasmijn pakte er een doos uit. Ze zag dat er ook nog plastic tassen met boeken tussen de dozen gepropt waren en zelfs boeken die los lagen. Er was nog heel wat heen en weer gesjouw nodig en er liepen nu al straaltjes zweet over haar rug.
Marleen en de man schoven opzij toen zij voorbij kwam en bleven voor de auto staan praten. Binnen zette ze de doos op de anderen en bleef een moment staan om op adem te komen.
‘Gaat het?’, vroeg Haaye, opkijkend van zijn boek.
‘Beweeg je vooral niet’, zei ze tegen hem.
‘Ik neem aan dat dit geen commentaar is maar een bevel’, zei hij terug en draaide zich een kwartslag in de fauteuil, zodat zijn rug tegen de ene armleuning kwam, en zijn benen over de andere konden bengelen.
Buiten boog Jasmijn zich voorover om de volgende doos te pakken toen ze een hoop herrie hoorde. Met de doos in haar armen keek ze om en zag een man haar richting uit rennen. Hij werd op de hielen gezeten door twee andere mannen, beiden een kop groter en een lichaam breder dan hijzelf was. Ze stapte opzij, niet wetende welke kant van de auto de mannen gingen nemen, en kwam erachter dat ze verkeerd had gegokt: de kleinere man duwde haar hard opzij en koos het smalle pad tussen auto en winkel. Ze klapte tegen de auto, stuiterde met doos en al naar de grond waar het karton open scheurde en de inhoud op straat werd gespuugd. Door deze actie was de weg voor de andere twee mannen versperd. Ze moesten om de auto heen rennen en eenmaal terug op de stoep, was de kleinere man uit het zicht verdwenen. Verder rennend naar het einde van de straat, keken ze links en rechts, zagen niemand meer, en besloten op de gok naar rechts te gaan.
Jasmijn werd door Marleen overeind geholpen. Ze hield een hand over haar mond gevouwen en voelde warm bloed tussen haar vingers sijpelen.
‘Wat was dat allemaal?’, vroeg Marleen.
Ze probeerde te antwoorden, dat ze er geen idee van had welke tank over haar was heen gewalst, maar kreeg de woorden niet uit haar mond. Plots zag ze het hoofd van Haaye die haar hand weghaalde zodat hij haar mond met een papieren zakdoekje kon schoonmaken. Het deed zeer en met een onwillekeurige beweging trok zij haar hoofd weg. Ze hoorde Marleen tegen de man zeggen, dat hij de boeken zelf naar binnen moest brengen, zodat de auto niet langer de weg zou versperren.
‘Gaat ie?’, vroeg Haaye. Ze knikte voorzichtig. ‘Hoeveel vingers steek ik op?’
Marleen gaf zijn hand een klap, toen hij zijn middelvinger omhoog deed. Zowel hij als Jasmijn grinnikten.
‘Het werkt in elk geval’, zei hij tegen Marleen.
Ze hielpen haar de winkel in.
‘Het gaat’, mompelde ze verlaat op de vraag.
‘Hou wel het zakdoekje tegen de lip aangedrukt’, adviseerde Haaye. ‘Zometeen doe ik er een verbandje op. Of wil je naar de SEH?’
Ze schudde het hoofd op deze suggestie. Binnen werd ze in de fauteuil van Haaye gedrukt en bleef daar een beetje daas zitten. Hij hurkte voor haar neer en keek naar de wond.
‘Ik ben ooit eens verpleegkundige geweest in een vorig leven’, zei hij tegen haar, ‘dus ben in elk geval bevoegd om jou een aspirine te geven.’
‘Helpt dat tegen de pijn?’, vroeg ze.
Hij moest er moeite voor doen haar woorden te begrijpen.
‘Laten we hopen. Neem er anders twee.’
‘Ben je verpleegkundige geweest om dit soort advies te kunnen geven?’, vroeg ze hem.
‘Ik versta je nauwelijks’, zei hij, ‘maar als ik vermoed dat wat jij heb gezegd en wat ik heb gehoord hetzelfde is, geef ik er geen antwoord op.’ Hij haalde het zakdoekje weg. ‘Het ergste bloeden is gestopt. Er zit een snee links boven de bovenlip. Effies zien of tie goed heelt zonder hechtingen, anders moet je toch naar de eerste hulp, Jas.’
Hij zocht in de verbanddoos naar een gaasje, vond deze niet en nam toen een brede pleister. Nauwkeurig plakte hij deze over de wond heen.
‘Hee, sterkte nog’, groette de man van de boeken haar, en stak zijn hand op.
‘Moet ze niet naar het ziekenhuis?’, vroeg Marleen aan Haaye.
Ze boog zich om Jasmijn in de ogen te kunnen kijken, checken of ze nog helder was.
‘Nah, niet nodig volgens mij.’ Hij drukte de plakranden wat steviger aan. ‘Dit moet helpen. Het kan wel zeer doen als je de pleister eraf haalt. Je zult misschien een stuk van je snor meetrekken, maar verder is er niets aan de hand.’
Marleen schoot in de lach.
‘Wil je wat drinken?’, vroeg ze toen. ‘Oh ja, ik heb boterkoek meegenomen.’
‘Ze kan haar mond nauwelijks openen’, merkte Haaye op, ‘dus hoe denk je dat ze kan eten of drinken?’
‘Met veel moeite.’
‘Of met een rietje.’
‘Wil je de boterkoek met een rietje opzuigen?’, vroeg Marleen haar.
Jasmijn ging overeind zitten en voelde aan de pleister op haar bovenlip. Het enige wat ze op dat moment hoopte, is dat ze niet zo getikt zou worden als die twee tegenover haar.
3.
‘Wat is er met jou gebeurd?’ Lotte keek over de bar van de keuken naar haar vrouw die vroeger dan anders thuis kwam. ‘Gevochten met een klant die het gebruik van een apostrof onzin vindt?’
Ze liet het koken voor wat het was en sloeg haar armen om haar heen. Dichtbij zag ze pas de pleister onder haar neus. Eerder was alleen het blauwe oog opgevallen.
‘Hoe krijg je dit nou weer voor elkaar?’
Jasmijn begon over de dozen met boeken te vertellen, de auto, de kleine man die haar wegduwde, maar na een aantal woorden schudde Lotte het hoofd en zei:
‘Ik begrijp geen moer van wat je zegt.’
Praten deed zeer. Het lukte Jasmijn niet haar lippen verder dan een goede ademinhaal uiteen te doen. Ze trok de schouders op, legde haar jasje over de leuning van een stoel en ging op de bank zitten. Op haar iPad schreef ze in het kort het verhaal op. Tijdens het typen, las Lotte over haar schouder mee.
‘Stop met het corrigeren van de typos’, merkte ze meteen op, ‘ik weet wat je bedoelt. Het is verdomme geen essay die je moet inleveren.’
Na alles gelezen te hebben, vroeg ze:
‘Heb je aangifte gedaan bij de politie?’
‘Waarvan?’, typte Jasmijn.
‘Dit is toch een geweldsdelict, zoals de politie het zo lekker knullig omschrijft.’
‘Het was een ongeklukje.’
‘Klukje of niet, je zou er werk van moeten maken.’
‘Hoe leg ik het uit? Ik kan niet lullen, verdorre.’
‘En nauwelijks typen.’ Ze kuste Jasmijn’s vingers. ‘Blijf lekker onderuit hangen’, zei ze, ‘en trek je spartelpak aan. Geen zorgen verder; ik heb voor het eten gezorgd vandaag. Weet je waarom? Ik heb m’n verhaal af. Jeeei, ikke.’
Ze stak haar handen juichend in de lucht. Jasmijn feliciteerde haar en ging door naar de slaapkamer om zich om te kleden. Met een jogging broek en lang t-shirt aan was ze benieuwd naar wat ze vanavond te eten zou krijgen. Lotte had welgeteld twee gerechten in haar repertoire, dus het was een keuze tussen pilav of een preischotel, en het rook niet naar prei.
‘Lukt het jou eigenlijk wel om te eten?’
‘Moet maar proberen’, zei Jasmijn zonder de lippen van elkaar te halen.
‘Anders zet ik dit in de koelkast en nemen we iets anders. Ik kan ook een patatje halen’, stelde ze voor. ‘Ik denk dat dat makkelijker is dan dit. Lepel versus vinger-eten. Ik haal wel een patatje’, besloot ze voordat Jasmijn tijd had te reageren. ‘Dan kun jij intussen het laatste stuk lezen. Ik stuur het via de mail naar je toe.’
Ze trok ze haar schoenen aan, keek of ze geld genoeg bij zich had en ging naar beneden. Het keffertje kwam door het kattenluikje naar buiten gestormd maar ze was hem te snel af.
Jasmijn las het laatste deel van het verhaal. Elk woord, elke letter hield haar vast en toen ze het allerlaatste stukje tweemaal had gelezen, zette ze haar iPad uit. Ze voelde een trots in haar opwellen; een trots dat Lotte zulke mooie verhalen kon schrijven, met emotie die zonder onduidelijke sentimenten gevuld waren, en toch veel humor had. Lotte zelf had ooit eens gezegd, dat ze geen serieus verhaal zou kunnen schrijven al werd er een pistool tegen haar slaap gehouden.
Ze typte dit uit om te laten lezen, en was nog bezig toen ze de buitendeur hoorde openen en Lotte terug kwam van de frieterie.
Na het eten viel ze in slaap.
Het zou een aantal vermoeiende dagen worden.
Ondanks dat de pijn haar ’s nachts een paar keer wekte, had ze na een cocktail van paracetamol en ibuprofen een goede nachtrust gehad waaruit ze uitgerust ontwaakte. Haar ledematen deden zeer en haar lip was nog steeds strak, maar minder erg dan de dag ervoor. De scherpte van de pijn was verdwenen en vervangen door een dof, zeurend geklop. Voor het ontbijt nam nog een cocktail aan pijnstillers en at langzaam de kom met havermout leeg.
‘Het was effies gokken met de hoeveelheid melk en havermout’, legde Lotte uit, ‘maar ik kreeg het uiteindelijk voor elkaar om toch een samenhangende consistentie van die drab te maken. Het is wel zo, dat je de rest van de week havermout voor ontbijt krijgt. We moeten niet vergeten melk te halen, want die is op.’
Ze ging naast haar op het bed zitten en kuste haar voorzichtig op de wang.
‘Hoe gaat ie nu, lieverd?’, vroeg ze.
‘Beter’, mompelde Jasmijn. ‘Uitgerust.’
‘Blijf je vandaag thuis?’ Jasmijn schudde het hoofd. ‘Moet je niet uitzieken dan?’ Als antwoord trok ze de schouders op. ‘Okee. Ik bel wel Marleen om te zeggen, dat je in elk geval vandaag thuis blijft. Ga lekker tukken en doen waar je zin in hebt. Morgen zien we weer verder. Wil je nog naar de dokter? Goed, maar wel tukken dan. En eet je havermout op want we hebben nog drie mut te gaan.’
Hierna liet ze Jasmijn met rust, ging naar de woonkamer en belde Marleen. Met dit eenmaal achter de rug, dronk ze haar koffie en ging naar zolder.
Vijf jaar geleden, toen ze bij Jasmijn introk, bouwden ze de zolder om tot een strak uitziende werkkamer voor haar. Ze maakten meteen een duidelijke afspraak, dat zij niet lastiggevallen mocht worden, zelfs niet als het huis in brand stond. Het was vroeg genoeg om het huis uit te gaan als ze het heet onder haar kont kreeg.
Boven sloot ze het luik, opende het dakraam op een kier en ging op de bank liggen denken. Beneden deed Jasmijn hetzelfde: ze bracht de lege kom naar de keuken, trok haar joggingbroek en t-shirt aan en zakte languit onderuit op de bank met een boek. Er was iets heel bevrijdends om op een werkdag onverwacht vrij te hebben. Zoveel tijd, zoveel dingen die ze kon doen. Tevreden met deze gedachte begon ze aan het boek en viel na iets meer dan een bladzijde in slaap.
Bij het ontwaken zo’n anderhalf uur later, lag er een plaid over haar heen. Ze voelde zich suffig en warm en schoof de plaid van haar af. In de fauteuil schuin tegenover zat Lotte met de benen in kleermakerszit, luisterend naar een muziekje. Ze keek op toen de plaid op de grond gleed.
‘Beetje bijgekomen, Jas?’, vroeg ze.
‘Uh-huh.’
‘Wil je wat drinken?’
‘Uh-huh.’
‘Water of wat anders?’
‘Water.’
Het praten ging iets beter. Ze ging rechtop zitten en bewoog haar kaak van links naar rechts en terug. Er was iets meer leven in haar lip en hoewel het nog zeer deed, leek het minder dan voorheen.
Ze kreeg een glas water voor met een rietje erin, dronk eraan maar voelde hoe haar bovenlip zich met elke slok moest inspannen. Zonder rietje lukte het beter. Lotte ging op de poef voor haar zitten en aaide haar handen over haar dijen.
‘Wil je wat eten?’, vroeg ze uiteindelijk. ‘Een zacht gekookt eitje of zo?’
‘Lekker.’
‘Zal ik de pleister vervangen?’
De gedachte dat de pleister er in één keer afgerukt zou worden, deed Jasmijn lichamelijk ineen kruipen.
‘Als je het voorzichtig doet’, mompelde ze.
‘Je kent me toch? Ik zet eerst water op voor de eitjes en dan een nieuwe pleister pakken.’
Ze ging naar de keuken, van daar uit door naar de slaapkamer, en plofte weer op de poef neer.
‘Even op de tanden bijten.’
Voorzichtig trok ze de pleister stukje bij beetje los en keek naar de snee in de bovenlip.
‘Het ziet er mooi uit’, concludeerde ze. ‘Het is goed dicht gegaan. Een beetje rauw aan de randjes, maar dat gaat wel over. Wil je een nieuwe pleister of het zo laten luchten?’ Voordat Jasmijn de kans had iets te zeggen, vervolgde ze: ‘Maar een nieuwe pleister op doen voor extra bescherming.’ Jasmijn zei iets tegen haar. ‘Wat zeg je?’
‘Ik zei: Fijn dat je me een vraag stelt en deze zelf beantwoordt.’
‘Ja, als ik op jou moet wachten... Maar serieus, het is beter om er een pleister op te houden. Het ziet er akelig vers uit en je moet niet willen dat er een infectie om de hoek komt kijken.’
Ze stond op en liet een paar eitjes in het kokende water glijden.
Nadat ze zonder al te grote problemen het eitje had weggewerkt, legde Jasmijn haar benen op de voetenbank en trok er een plaid bij.
‘Ik heb zo gedacht’, begon ze, ‘om Pools te gaan leren.’
‘Wat te gaan leren?’
‘Pools.’
‘Zei je nou Pools?’
‘Uh-huh.’
‘Da’s handig voor als we de keuken willen laten verbouwen.’
‘Wil je de keuken verbouwen dan?’
‘Nee. Maar waarom Pools?’
‘Moet toch ergens beginnen. Er zijn veel boeken in de winkel die vanuit die richting komen.’
‘Polen specifiek?’
‘En Rusland, Tsjechië, Hongarije; noem maar op. Als je één van die Slavische talen beheerst, kun je dat van andere landen ook goed volgen.’
Het duurde even voordat de zin eruit was en Lotte haar begreep.
‘Hoe wil je Pools leren?’
‘Woord voor woord lijkt mij.’
‘Last van je bekkie hebben, heeft jouw gevoel voor humor helaas niet scherper gemaakt.’
Jasmijn grijnsde en legde haar hand voorzichtig tegen haar zere lip aan.
‘Maar’, zei ze vanachter haar vingers vandaan, ‘er zijn apps om talen te leren, dus misschien dat ik dat ’ns ga doen.’
‘Mooi.’ Lotte stond op en keek om zich heen. ‘Als je niks meer nodig hebt dan ga ik naar boven. Mocht je iets willen, gil maar. Of in jouw geval: stuur me een luid berichtje.’
Ze kuste Jasmijn op het topje van haar hoofd en liep de kamer uit. Twee tellen later klonk het luide gepiep van de ladder naar de zolder die naar beneden getrokken werd en Lotte was verdwenen.
4.
Marleen zat onderuit in de fauteuil, voeten leunend op de papierbak. De uitgelezen Alkmaarder Courant lag naast de papierbak. Het was haar net niet gelukt de krant erin te gooien. De zon scheen schuin naar binnen en hoewel de luifels neergelaten waren, sijpelde zonlicht er langs zodra de wind het gestreepte stof heen en weer wapperde. Ze hield van dit moment van de morgen: de winkel was net open, het verkeer en de wandelende mensen op straat schaars, de wereld zag er schoon uit.
Ze had de winkel bijna zes jaar geleden overgenomen van de oude heer die hier dertig jaar had gestaan. Het was een opwelling geweest, eentje waarvan ze toen hoopte geen spijt te krijgen. Ze was ontslagen bij haar oude werkgever vanwege boventalligheid zoals men dat eufemistisch noemde omdat leeftijdsdiscriminatie verboden was, en toen zij mopperde dat zij de FNV zou inschakelen, had men haar diezelfde dag nog een zak geld aangeboden vanwege trouwe dienst. Ze had dit geaccepteerd. Ten eerste omdat ze het niet zag zitten nog langer deel uit te moeten maken van de financiële wereld; ten tweede omdat ze er niet zeker van was of ze de laatste jaren überhaupt contributie aan de bond had betaald. En ten derde: na dertig jaar had ze meer dan genoeg van oeverloos gelul dat als overleg vermomd ging, en doelloze powerpoint presentaties.
Ze zwaaide naar Aarnoud, de eigenaar van het café aan de andere kant van de gracht, en staarde weer voor zich uit. De warmte van de zon maakte haar soezerig. Ze werd ruw uit haar innerlijke rust gewekt toen de deur open klingelde en Jasmijn binnen kwam.
‘Mogge’, groette deze.
‘Hallo, Jasje... Wat doe jij nu hier? Wil je koffie?’
‘Het gaat beter’, zei ze. Marleen spande zich in om te horen wat er werd gezegd. ‘Een dag rusten heeft me goed gedaan. Graag koffie.’
‘Ik had je nog niet verwacht. Je bent trouwens mooi gekleurd.’
Ze wees naar haar eigen gezicht om aan te geven wat ze bedoelde. Jasmijn glimlachte voorzichtig.
‘Past goed bij het decor’, zei ze en liep door naar achteren. ‘Is Haaye er niet?’
‘Pardon?’
‘Haaye?’
‘Oh, Haaye. Nee, zijn moeder is gevallen en moest naar het ziekenhuis vanwege haar heup.’ Ze schonk de mok vol en bracht dit naar haar tafel. ‘Overigens hebben we de boeken van de dooie bibliofiel bij jou neergezet. Als je daar als eerste naar wilt kijken.’
‘Tuurlijk.’
‘En rustig aan. Als het niet meer gaat dan vertrek je gewoon, okee?’ Jasmijn knikte en ging zitten. ‘Ben je nog langs de dokter geweest?’
‘Nee. Het is maar een sneetje. Als het niet dicht zou gaan, was ik wel naar de dok gegaan, maar het ziet er goed uit. Zie je?’ Ze trok het gaasje van de pleister een stukje omhoog.
‘Oh ja, zeker’, zei Marleen instemmend. ‘Dat is mooi bijgetrokken. Gelukkig maar, meid.’
Ze ging terug naar de fauteuil. Jasmijn keek naar alle boeken die om haar werkplek heen waren gestapeld. Haar tafel was volledig ingebouwd. Ze besloot om een aantal dozen die ze vanuit de kelder omhoog had gebracht maar weer terug te brengen. De deurbel klingelde en Haaye kwam binnen.
‘Hee’, riep Marleen verbaasd uit. ‘Da’s snel. Hoe gaat het met je moeder?’
‘Beter. Ze ligt in het ziekenhuis ter observatie’, antwoordde hij. ‘Misschien dat ze een nieuwe heup krijgt, maar dat weten we nog niet. In elk geval kwam m’n zus ook dus hoefde ik niet te blijven.’ Hij keek om en zwaaide naar Jasmijn. ‘Alles goed met jou?’
Ze stak een duim op en pakte een doos op om naar beneden te brengen.
‘Laat mij dat maar doen, Jas’, riep hij om daarna tegen Marleen te zeggen: ‘Kun jij een bakkie koffie voor me maken? Daar ben ik wel aan toe.’
Jasmijn ging zitten en leunde een elleboog op tafel. De pijnlijke zijkant van haar lichaam zat haar op dat moment meer dwars dan de snee boven haar lip. Ze zuchtte en nam een slok koffie.
‘Echt best gaat het niet zo te zien’, merkte Haaye op toen hij bij haar was.
‘Beetje vermoeid’, zei ze. ‘Die pijn vreet zoveel energie, dat ik de puf niet heb om de dozen weg te brengen.’
‘Laat ze dan staan’, zei hij, en toen hij aan haar gezicht zag dat dit geen optie was, stelde hij voor: ‘Ik zal ze achterin de hoek stapelen. Dan zijn ze hier in elk geval weg en kun je er makkelijk bij als je ze nodig hebt.’
‘Goed plan’, riep Marleen. ‘Haal de boeken uit de kasten daar en stapel ze ernaast zodat de klanten er nog bij kunnen. Het zijn toch alleen maar tuinboeken en als je tijd hebt om te tuinieren, heb je ook tijd om opgestapelde boeken te bekijken.’
‘Wel de buitenlandstalige boeken hier laten, alsjeblieft’, zei Jasmijn, ‘daar ben ik namelijk al mee bezig.’
De meesten hiervan stonden op tafel, maar een aantal had ze om een tafelpoot heen opgestapeld. Haaye boog zich voorover om te zien welke ze bedoelde. Omdat hij over een stapel heen boog, bezweek deze onder zijn gewicht en gleed als een pakje nieuwe speelkaarten van tafel af.
‘Sorry’, zei hij meteen.
De meeste boeken kon hij nog tegen houden, maar een enkele kwam op de grond terecht. In een reflex schoot Jasmijn naar voren om de vallende boeken te pakken, maar stootte haar voorhoofd tegen de rand van de tafel.
‘Au, godverdomme!’ Ze pakte haar voorhoofd vast. ‘Sorry’, zei ze erachter aan, een vlakke hand omhoog houdend.
Hierna hield ze beide handen om haar voorhoofd heen geklemd. Marleen kwam aangelopen en raapte de boeken van de vloer.
‘Het is niet jouw week, zo te zien’, merkte ze met een scheef glimlachje op.
Ze ging naar boven om een doekje te halen. Vanwege de harde knal was er koffie uit de mok geschommeld. Haaye pakte de overige boeken op en legde ze terug op de stapel. Marleen maakte de tafel koffievrij en de rust keerde terug in de winkel.
Jasmijn werkte zonder oponthoud door en merkte pas hoe laat het was toen Haaye om half één naar buiten ging om de benen te strekken. Marleen nam de fauteuil van hem over. Jasmijn stond op en opperde dat zij op een bankje buiten in de zon een tukkie ging maken.
‘Je kunt beter naar boven gaan’, zei Marleen tegen haar, ‘en effies onderuit gaan op de bank. Die is iets comfortabeler dan zo’n houten vlonder buiten.’
‘Dank je.’
‘En als je een boterhammetje of wat soep wilt’, zei ze toen Jasmijn naar boven liep, ‘vermaak je dan maar in de keuken. Als je hulp nodig hebt, hoor ik het wel.’
‘Mooi. Dank je nogmaals.’
Ze ging op de bank zitten. Het was rustig in huis ondanks dat de schuifdeuren naar het smalle balkon open stonden. In deze kamer stonden ook overal boekenkasten maar anders dan in de winkel, waren hier alleen interessante titels te vinden. Vanaf haar plek probeerde ze een paar ruggen te lezen, maar was te moe. Ze schopte haar schoenen uit, trok haar benen op de bank en viel als een blok in slaap.
Beneden had Marleen juist de voeten comfortabel op de prullenmand gezet toen de buitendeur opende en een kleine man binnenkwam. Hij kwam haar vaag bekend voor, maar ze kon hem niet direct plaatsen. Met omzichtige bewegingen sloot hij de deur achter zich en bleef bij het bureau staan, haar aankijkend, een doelloze glimlach om zijn mond.
‘Kan ik u helpen?’, vroeg ze aan hem.
‘Ja, mijn Nederlands niet zo goed, maar gisteren voor ben ik langs uw winkel gelopen’, begon hij aarzelend.
‘Gisteren voor?’, herhaalde ze om er zeker van te zijn dit goed gehoord te hebben.
‘Gisteren...’ hij maakte een halve maan beweging met ‘...voor. Gisteren voor’, zei hij nog maar eens, langzamer ditmaal.
‘Gisteren vroeg?’, probeerde Marleen.
‘Nee, voor; gisteren...’ weer die armbeweging ‘...voor.’
‘Eergisteren misschien?’, was haar tweede poging.
Dit keer lachte hij haar knikkend toe. Hij had meer tanden in zijn mond dan de gemiddelde mens en was niet beduusd deze allemaal te tonen.
‘Gisteren voor’, zei hij, ‘kwam ik langs, zo...’ Hij liet zijn gebogen armen in snelle bewegingen langs zijn lichaam gaan.
‘Dansen?’, vroeg ze, hoewel dit haar zelf onnozel leek.
‘Nee, zo...’
‘Rennen.’
‘Tak’, zei hij toen knikkend.
‘Pardon.’
‘Rennen.’ Zijn armen gingen weer snel langs het lichaam heen en weer.
‘Okee, dus eergisteren heeft u langs de winkel gerend’, vatte ze samen. En toen viel het kwartje. ‘Dus daar ken ik u van: u heeft mijn collega omver geduwd.’
‘Ja’, zei hij met die rij tanden.
‘Da’s niet om te lachen.’
‘Nee’, zei hij lachend, en ernstig toen: ‘Nee. Is zij schade?’
‘Behoorlijk schade’, knikte ze instemmend.
‘Hier.’ Hij pakte een wit pakje uit zijn binnenzak en stopte dit in haar handen. ‘Voor mevrouw schade.’
Ze opende het touwtje dat de envelop dicht hield en zag een aantal briefjes van vijftig en honderd euro zij aan zij in gelid.
‘Dat verlicht de schade misschien’, mompelde ze.
‘Sorry’, zei de man. ‘Heel veel sorry. Please. Geef aan mevrouw schade.’
‘Zal ik doen. Dank u wel; dit is heel genereus van u.’
Ze toonde hem haar breedste glimlach als afscheid, maar hij bleef staan. Toen haar kaken pijn begonnen te doen, vroeg ze:
‘Is er verder nog iets?’
Hij stak zijn hand weer in zijn binnenzak. Misschien zou er nog wat schadegeld voor de rest van het personeel komen, bedacht ze zich, maar in plaats hiervan haalde hij een kaartje tevoorschijn waarop zijn naam en telefoonnummer stond.
‘Ik zoek boek, oud boek van dziadek’, zei de man.
‘Die schrijver ken ik niet.’
Hij grijnsde om haar opmerking.
‘Dziadek ik vader...’ hij maakte de overtreffende trap armbeweging nogmaals.
‘Grootvader?’, probeerde ze.
‘Ja, grootvader. Zoek oud boek, Pools boek.’ Hij pakte zijn mobiel tevoorschijn en keek door de fotostream heen totdat hij vond wat hij zocht. ‘Hier. Boek van dziadek. Als jij vindt, mij bellen, ja?’ Hij tikte een paar keer op het kaartje dat tussen hen in op het bureaublad lag. ‘Niet veel waard, sentiments, you know.’
Ze knikte.
‘I’ll call’, zei ze toen tegen hem.
‘Don’t forget: monies for sick friend.’
‘Okee. Dank u.’
Ze glimlachte hem ten tweede male ten afscheid toe, en hoewel haar glimlach zijn rij tanden niet kon evenaren, ging hij ditmaal wel weg.
‘Vreemde man’, zei ze tegen haarzelf, ‘en zo gul.’
5.
‘Mijn hemel...’ Lotte stond bij de open balkondeur en keek naar de buren schuin tegenover aan de andere kant van de straat. ‘Dat nieuwe stel dat hier is komen wonen...’, begon ze.
‘Is er een nieuw stel komen wonen?’, onderbrak Jasmijn haar.
‘Ja, naast die macho. Het is een lesbo stel, dus ze hadden meteen mijn aandacht.’
Jasmijn ging naast haar staan om te zien wie ze bedoelde.
‘Kijk, die vrouw met de tas van de Praxis is de nieuwe bewoonster. Die achter haar loopt is haar vriendin.’
‘Weet je dit zeker of is dit weer éen van jouw speculaties?’
‘Maakt het iets uit? Speculeren is leuker dan weten.’
‘Maar wat is er met dat stel?’
‘Heb je die vriendin gezien? Als ze naar de naam Karel luistert, zou het mij niet verbazen.’ Ze nam een slok van haar whiskey zonder haar ogen van de twee af te laten. ‘En ze draagt nog lippenstift ook; volgens mij om aan anderen te laten zien welke kant boven hoort.’
‘Da’s niet aardig’, zei Jasmijn die desondanks moest grinniken.
‘Mijn lezeressen houden ervan. Ga je mee buiten zitten? Het is de eerste lekkere avond van het jaar. Ik maak wel een drankje voor je.’
Jasmijn plofte neer op het zachte kussen van een stoel en zette haar voeten tegen de reling van het balkon. De scherpe avondzon keek haar aan langs de duinen heen. Ze sloot de ogen en voelde de warmte van deze lentedag. Ze opende éen oog toen Lotte tegen haar bovenarm tikte en een glas drinken gaf.
‘Lekker zo.’ Ze knikte louter op de opmerking van haar vrouw en hield de ogen gesloten. ‘Het was wel lief van je om dat geld van die Poolse aanvaller aan Marleen te geven. Dom maar lief.’
‘Het is niet alsof wij het nodig hebben’, zei ze, ‘en Marleen kan het goed gebruiken voor de winkel. Ik vind het dapper als je in deze tijd nog een tweedehands boekwinkel draaiende probeert te houden, terwijl bijna niemand meer in staat is om 140 karakters of meer te lezen.’
‘Je gaat toch niet de barricade op vanavond?’
‘Nee, dit is het enige dat ik kwijt wilde.’ Ze nam een slokje van haar glas en zette het op het hangtafeltje neer. ‘En ik heb gelijk.’
‘Dat heb je zeker, maar of ons balkon nu de juiste plek is om dit soort problemen op te lossen...’
‘Is het een probleem?’
‘Niet voor mij; ik heb genoeg lezers, dus mij zul je niet horen.’ Ook zij sloot de ogen. Ze hield haar glas rustend op haar buik tussen haar handen in. ‘Waarom heeft die knaap überhaupt dat geld gebracht? Niemand van jullie heeft hem gezien of herkend...’
‘Of kan zijn naam uitspreken’, vulde Jasmijn aan.
‘Ook dat. Hoe gaat het met het Pools leren?’
‘Chodzi.’
‘Gezondheid.’
‘Het moet serendipiteit zijn. Mijn idee om Pools te gaan leren en aangevallen worden door een Pool heeft wel iets.’
‘Misschien is hij van de Poolse maffia en willen zij niet dat je hun taal leert’, opperde Lotte. ‘Het is een gesloten gemeenschap waar buitenstaanders niet aan deel mogen nemen. Oh, hallo: daar heb je de nicht van de overkant.’
Jasmijn opende een moment de ogen. Een blonde man liep in een uiterst strakke korte broek naar zijn auto. Hij was éen van de weinige bewoners die zij herkende.
‘Hij is getrouwd’, zei ze.
‘Wij toch ook? En dat maakt nog steeds geen hetero van me.’
‘Daar is geen speld tussen te krijgen.’
‘Het is vast een verstandshuwelijk, hoewel, als ik die blonde bom zie waarmee hij getrouwd is, zit het verstand niet in het hoofd.’
‘Bij hem of bij haar?’
‘Beiden.’
Hun blikken volgden de blonde man die over het parkeerterrein liep en in de bar aan de andere zijde van de straat verdween. Even later kwam hij met een glas bier en in het gezelschap van een andere man het terras op.
‘Da’s z’n clandestiene vriendje’, merkte Lotte op. ‘Dat is de dominante; onze blonde is het hondje.’
‘Een hondje dat bier drinkt?’, vroeg Jasmijn.
‘Hij moet toch iets drinken.’
‘Je zou verwachten dat een nicht een cocktail drinkt.’
‘Met een kersje erin. Nee, dit is een afleidingsmanoeuvre. Maar daar trappen wij niet in.’ Ze draaide haar hoofd een kwartslag. ‘En daar komt Karel weer.’ Beide keken naar de vrouw die in een witte Volkswagen busje stapte en weg reed. ‘Zeker een paar boodschappen halen bij de Praxis’, merkte Lotte op, keek weer naar de blonde buurman op het terras en sloot de ogen. ‘Overigens’, zei ze, ‘ik was vanmiddag op Facebook en ging op zoek naar iemand met dezelfde achternaam als jij.’
‘Hoezo?’
‘Misschien dat je nog ergens familie hebt zitten.’
‘Voor zover ik weet, zijn mijn ouders onbekend en mijn pleegouders verdwenen en wil ik niets met de instanties te maken hebben die mij hebben geholpen, zoals dat eufemistisch heet, noch met mijn zogenaamde familie. Da’s de compacte versie van mijn leven tot nu toe.’
Ze hadden dit gesprek eerder gehad, maar Lotte kennende liet deze het er niet bij zitten. Ze wilde weten of ergens in Nederland een verloren nicht of tante van Jasmijn ronddoolde die op zoek naar haar was.
‘Laat mij maar effies gaan en doen wat ik wil doen’, pleitte ze.
‘Maar waarom wil je dit weten?’
Er was ergernis in Jasmijn’s stem gekropen. Zonder haar ogen te openen gaf Lotte haar een kneepje in de bovenarm.
‘Pure nieuwsgierigheid’, zei ze. ‘Je weet toch hoe ik ben?’
Jasmijn knikte. De wind was lauw, Lotte op dreef, en na een paar dagen waarin ze zich wat minder had gevoeld, was ze nu eindelijk weer blij met het leven.