Feuilleton
De afgelopen maanden hebben liefhebbers van mijn vertelsels gevraagd waarom ik geen boeken meer uitbreng. Da's heel eenvoudig: dat gedoe van reclame maken, de pers aanschrijven en al het verdere gelazer dat met publicaties gepaard gaat, werd mij te veel. Ik ben een schrijfster die wil schrijven en niet iemand van wie verwacht wordt dat ze er allerlei andere dingen omheen gaat doen. Dat vreet namelijk aan mijn schrijftijd.
Om de lezende mens tegemoet te komen, heb ik besloten om mijn (kortere) verhalen in feuilletonvorm elke donderdag op deze site te zetten, te beginnen met éen van mijn recentste novellen. Op deze manier kun je ze toch lezen en kan ik verder gaan met wat ik het liefst doe, namelijk schrijven.
Feuilleton Numeralia, sept 2025
Een weekenduitje met de jongens en meisjes van de afdeling waar je werkt. Weinigen hebben daar zin in, zeker als je na een werkweek nog twee dagen extra met die mensen opgescheept moet zitten. Maar goed, voor de goede orde enzo, en je bent er effies uit op kosten van de zaak. Da's altijd een pre.
Dit is de redenatie die Lisa er op na houdt om de zaterdag en zondag zonder kleerscheuren door te kunnen komen.
Numeralia
1.
‘Heb je er zin in?’, vroeg Katie.
‘Wil je dat nou werkelijk weten?’ Na de bevestigende knik vervolgde Lisa: ‘Laat ik ‘t zo stellen: zou jij twee dagen plus een overnachting, laten we die vooral niet vergeten, met je collegae wilt doorbrengen? En eerlijk nu.’
Ze keek of alles wat ze wilde meenemen ook daadwerkelijk in haar rugzak zat.
‘Ligt eraan waar we naartoe gaan’, antwoordde Katie. Een indirecte reactie was beter dan een overduidelijke “nee”.
‘Wat dacht je van Drenthe?’
‘Mhh...’ Ze grinnikte. ‘Leuke hunebedden. Wil je nog koffie?’
‘Nee, dank je. We gaan met de bus en ik heb geen flauw idee of er een toi in zit.’
Ze pakte een boek van het tafeltje naast het bed en legde dit bovenop haar kleding. Na wat duwen, paste het perfect.
Katie zette haar mok koffie op de vloer en hielp mee de rugzak dicht te ritsen.
‘Iets lichters meenemen als leesvoer zou handiger zijn’, zei ze, de titel lezend voordat de rits het boek uit het zicht haalde, en pakte de mok weer op voor een slokje.
‘Het weegt niet veel’, loog Lisa. Het boek was even zwaar als de kleding eronder.
‘Ik bedoel licht als in leeswerk.’
‘Hoezo?’
‘Het is zelfs accountants toegestaan om iets anders te lezen dan wiskundige werken’, klonk het antwoord bijgestaan door een mokkende ondertoon.
‘Niet voor een nerd als ik.’ Lisa trok haar vriendin naar zich toe en kuste haar. ‘Let goed op jezelf.’
‘Let liever op m’n koffie.’ Ze schoof de beker tussen hen vandaan. Een golfje glipte over de rand en drupte naar de grond. Ze wreef het met haar sok in het tapijt. ‘Kom je na deze enerverende trip naar het oosten van het land terug hier of ga je door naar jouw eigen huis?’
‘Geen idee. Hier, denk ik. Alles wat ik heb, ligt al zo’n beetje hier.’
‘Misschien dat we na dit weekend over iets vaster kunnen beslissen...?’
Leunend tegen de kledingkast keek Katie naar haar vriendin die haar blik niet beantwoordde en in plaats daarvan vroeg:
‘Hoe bedoel je: vaster?’
‘Als in minder los. Minder vrijblijvend. Iets permanenter. Jij en ik.’
‘Okee...’, zei Lisa uitgestreken. Zo ver had ze nog niet nagedacht.
‘Je kunt ook nu al nee zeggen. Dan hoef ik in elk geval geen mooie volzinnen te bedenken waarmee ik jou overmorgen wil overdonderen.’
‘Nee, ’t is geen nee.’ Ze ging op de rand van het bed zitten om haar sportschoenen aan te trekken en vroeg: ‘Maar zou jij 24 uur per dag met zo’n vrouw als ik opgescheept willen zitten?’
‘Zo’n heerlijk wijf als jij met wie ik kan lachen, die heerlijk kookt en stiekeme bipsboertjes laat als ik de kamer uit ben?’
Lisa grinnikte en zei:
‘Dat stiekeme zijn we al lang gepasseerd in onze relatie. Ik bedoelde meer in de vorm van: zo’n wiskundig saai monster als ik.’
‘Sinds jij in m’n leven bent, klopt mijn huishoudboekje. Alleen daarom al zou mijn moeder weg van je zijn.’
‘Dus we moeten samen blijven vanwege jouw moeder’, concludeerde Lisa.
‘Weer eens wat anders dan vanwege de kinderen.’
‘Ik kan ook met jouw moeder trouwen.’
‘Dat maakt van mijn geliefde mijn stiefmoeder en van mijn moeder mijn schoonzus in de tweede graad aan vader’s kant.’
‘Families zijn zooo bewerkelijk.’
Lisa had haar schoenen dicht geknoopt, pakte Katie’s handen en liet zich van het bed omhoog trekken. Buiten claxonneerde een auto twee maal.
‘Rickie is t’r.’
Ze pakte haar rugzak bij de bovenlus vast en trok het achter zich aan. Katie kon best eens gelijk hebben wat het boek betrof.
‘Moet je nou de nacht doorbrengen in een slaapzaal waar je met al je collegae in stapelbedden ligt?’, vroeg Katie.
‘Ja, met de jongens in de ene zaal, en de meisjes in de andere.’ Lisa trok haar Rooswijk shirt aan en griste haar jasje van de rugleuning van de bank.
‘En jij in de zevende hemel’, vulde Katie grinnikend aan.
‘Heb je m’n collegae wel eens gezien? Maar om je uit de droom te helpen: ik deel een kamer met Rickie.’
‘Da’s een mooie wiskunde waardige verdeling: de lesbo en de nicht van het bedrijf bij elkaar op een kamer zodat er geen geruchten ontstaan.’
‘We hopen juist dat dat wel het geval is. Ciao, schat, ik zie je zondag weer.’
Ze namen afscheid van elkaar. Katie sloot de deur achter haar en liep naar het raam. Rickie wuifde naar boven. Ze zwaaide terug. Lisa wierp haar voor het instappen een handkus toe. De auto trok op en verdween uit zicht.
Ze draaide de luxaflex dicht.
2.
‘Heb je er zin in?’, vroeg Rickie.
‘Dat schijnt de vraag van de dag te zijn.’
‘Oeee, dit ligt gevoelig, merk ik.’
‘Nah, maar heb jij ooit in jouw ergste nachtmerries er ooit van gedroomd dat je ooit in een situatie terecht kwam waarbij je met een zooitje collegae, met wie je buiten het werk niets te maken wilt hebben, twee dagen in een hotel opgesloten wordt? En, om het verhaal volledig te maken: er wordt dan ook nog van je verwacht dat je plezier hebt. Ooit?’
‘Ahh, val ik ook onder de noemer “zooitje collegae”?’
‘Lieve schat, jij bent de enige op het werk die me niet mateloos irriteert.’
‘Ik ben blij dat je met zo’n heerlijk positief gevoel dit weekend in gaat. Hee, als jij Jack Nicholson bent, speel ik jouw barman.’ Hij wierp haar een zijdelingse blik. ‘“The Shining”’, legde hij uit bij het zien van haar verbaasde blik. ‘Al eens gezien?’
‘Een stukje. Het was zo ontzettend lang en kon me niet boeien.’
‘Je bent in slaap gevallen tijdens “The Shining”?’, riep Rickie verrast, deze conclusie trekkend uit haar woorden.
‘Er zat geen logica in.’
‘Onbegrijpelijk... Denk maar zo, Lies: een paar flessen wijn en een zak kaaskoekjes en het zal mij een rotzorg zijn met wie ik opgesloten zit.’
‘Zelfs als het Jack Nicholson is?’
‘Voor hem heb ik een fles Stroh rum bij me.’
‘Fantastisch. Daarom vind ik gilnichten zo leuk: die denken aan dat soort dingen.’
‘Natuurlijk. Want alle nichten hebben een moeder complex en zijn daarom gefixeerd op het goed draaiende houden van het huishouden’, mokte hij op z’n nichterigs.
‘Je weet dat ik het schertsend bedoel.’
‘Ik niet.’ Hij grinnikte. ‘Of toch wel. Dus dezelfde vraag maar nu met Stroh rum in gedachten: heb je er zin in?’
‘Reken maar.’
Ze reden Wijk aan Zee uit. Het was druk op de Zeestraat. De werkzaamheden aan de afvoer onder de overweg duurde al weken en intussen werd er maar van éen rijstrook gebruik gemaakt.
Eenmaal hier voorbij en weer vaart makend, zei Rickie:
‘Zonder nichterig te willen klinken: je hebt een leuk koppie haar. Kort, maar leuk.’
‘Zeker kort’, beaamde Lisa.
‘Maar leuk’, herhaalde hij, keek opzij en vroeg: ‘Was dat niet de bedoeling dan?’
‘Jawel. Iets korter, zei ik tegen de kapster, maar toen ik thuis kwam zag het er zo lullig uit, dat ik dacht Kim Jong-un in de spiegel te zien. Dus maar zelf de schaar erin gezet.’
‘Ah, hahaa, vandaar dat het piekend is.’
‘Punkend, is het woord dat je bedoelt, punkend.’
‘Klootzak.’
‘Dank je.’
‘Nee, niet jij: die hufter in de BMW die voor ons langs schiet.’
‘BMW en hufter zijn synoniem. Zoek het maar op in de dikke Van Dale.’
‘Gevolgd door BMW en klootzak.’
‘Zwarte Volkswagens met dat jonge grut erin vallen onder de noemer klootzak. Moeten we hier niet linksaf?’
‘Oh, fuk.’ Rickie zag een gaatje, gaf een ruk aan het stuur en schoof behendig tussen twee autos in. De BMW rijder moest eveneens linksaf en probeerde zijn voorwielen tussen Rickie’s auto en de wagen voor hem te duwen.
‘Dach’tnie, klojo’, mompelde hij, gas gevend en het minieme gaatje nog miniemer makend.
‘Whoow, Rick...’ Lisa stak haar neus in de lucht en snoof hoorbaar ‘...dus dit is de geur van testosteron dat het mannetjesdier loslaat om hufters op hun plaats te zetten.’
‘Oh yeah, baby.’ Ricky ketste zijn vlakke hand tegen de hare en negeerde het boze getoeter van de BMW. ‘Heb jij drop bij je?’
‘Wacht effies.’
Ze pakte haar rugzak van de achterbank en rommelde er doorheen. Langs het boek heen glipte een grote witte bal naar buiten, stuiterde van haar knie naar de vloer en rolde tussen haar voeten.
‘Gaan we softball spelen?’, vroeg Rickie verrast.
‘Je weet maar nooit.’ Ze pakte de bal van de vloer en stopte het terug. ‘Da’s mijn motto in het leven.’
‘De mijne is: alles is voorspelbaar.’
‘Alles is saai.’
‘Da’s een goede tweede.’
‘Eigenlijk meer een gedeelde eerste.’
Bij station Beverwijk draaiden ze de grote parkeerplaats op waar Rickie de auto zo dicht mogelijk bij het station zette om het lopen tot een miniem te beperken. Hun bus zou ergens hier moeten zijn.
‘Oh God’, mompelde hij plots. ‘Johan en Sjaak zijn er al. Ik hoopte dat corona twee nieuwe slachtoffers had gemaakt, maar helaas.’
‘Je moet je gewoon niet met hen bemoeien’, zei Lisa.
‘Dat zouden ze andersom eens moeten doen.’ Hij pakte zijn rolkoffer uit de kofferbak en keek haar aan. ‘Heb jij geen tas bij je?’, vroeg hij toen.
‘Alles zit in m’n rugzak.’
‘Waar is jouw kleding dan?’
‘In m’n rugzak.’
‘Uhhh...’ Hij wees naar zijn rolkoffer die tot de nok toe gevuld was ‘...ik bedoel maar.’
‘Jezis, Rick, we zijn er éen nacht. Wat heb je in hemelsnaam allemaal bij je?’
‘Kleding. Misschien kom ik wat talent tegen en een nicht moet daar altijd op voorbereid zijn.’
‘Precies zoals mijn motto dus: je weet maar nooit.’
Hij biepte de auto op slot, voelde aan de portier of het werkelijk dicht was en gezamenlijk liepen ze naar het station.
‘Trouwens’, vervolgde ze: ‘talent in Drenthe?’
‘Een leuke boer’n jong’n, wietgewel?’
‘In Drenthe?’, herhaalde ze.
‘Hee, schoonheden’, groette Sjaak. ‘Lekker bij elkaar op een kamer?’
‘Kan de éen wat van de ander leren.’ Johan grinnikte om zijn eigen opmerking.
‘Rick kan me tenminste nog iets leren’, zei Lisa in het voorbij gaan. ‘Dat is meer dan ik ooit van jullie verwacht.’
‘Oeee, wat zijn we scherp vanmorgen. Advies, Lies: met de rug naar de muur liggen. Met dat haar lijk je op een jongen.’
‘Is ze dat niet dan?’
‘Mannetje-vrouwtje.’
‘Laat gaan’, zei Rickie toen ze haar mond opende om iets terug te zeggen. ‘Het zijn lullas.’
‘Zeker BMW rijders.’
‘Met hun salaris?’
Lachend liepen ze verder.
3.
Vlak voor de lunch kwam de bus in Drenthe aan. Ze waren nergens gestopt voor koffie en na het aanvankelijke schoolreisjesgevoel, zakte het aanvankelijke vreugde gevoel met elke nieuw afgelegde kilometer verder weg.
Lisa had Rickie naar de andere kant van het gangpad verbannen en strekte haar benen over beide zittingen uit. Haar jasje was tot een kussen gepropt en ze bracht de reis soezelend door, wiegend op het ritme van de zacht schommelende bus. Aan de overkant speelde Rickie een spelletje op zijn iPhone en op de achterbank zaten Sjaak en Johan tegenover elkaar in een hoek en schoten M&Ms naar elkaars open mond.
‘Waar gaan we eigenlijk naartoe?’, riep Johan op een gegeven moment door de bus. De M&Ms waren op.
‘Wat dacht je van Drenthe?’, riep Lisa terug zonder de ogen te openen.
‘Drenthe is groot’, merkte Sjaak op.
‘Je hebt goed opgelet op school.’
‘Jammer dat er niks is blijven hangen.’
Lisa grinnikte om Rickie’s opmerking.
‘We gaan naar Schipborg’, riep Karel, de afdelingschef. Hij zat op het stoeltje naast de chauffeur met wie hij zich beter wist te onderhouden dan met zijn personeel. Het feit dat de chauffeur een zwijgzame man was, hielp Karel enorm in zijn bewondering voor hem.
‘Schiphol?’, herhaalde Sjaak en keek vragend naar Johan.
‘Dat is een grote vlakte waar vliegtuigjes komen en gaan’, zei Lisa, ‘en speciaal voor jullie twee staat er een vlucht naar Kameroen te wachten. Zorg dat je ‘m haalt.’
‘Kameroen?’
‘Ook groot, Sjaak’, verzekerde zij hem.
‘Ik weet wel wat Kameroen is’, zei hij snibbig nu ook Johan grinnikte.
‘SchipBORG’, herhaalde Karel duidelijk.
‘Zusterstad van Kameroen.’
‘Ja, dankje, Lies; dat begrijpen we nu wel.’
‘Het was dus ook niet voor jou bedoeld, chef.’
‘Ons hotel ligt vlak bij Zeegse’, vervolgde Karel, haar negerend. ‘Dat is pakweg een kilometer van Schipborg vandaan. Na de lunch gaan we daar naartoe. Het leuke is, dit voor de wandelaars onder ons...’ hij draaide zich om iedereen te kunnen zien ‘...is dat het Pieterpad langs Schipborg loopt.’
‘Is dat niet waar ze zielige zeedieren helpen?’, vroeg een bezorgde collega.
‘Dat is Pieterburen.’
‘In Groningen’, vulde Sjaak aan voor wie geografie duidelijk een ding was.
‘Ook groot, maar minder groot dan Kameroen.’
‘Ha.Ha. Lies’, grauwde hij haar toe.
‘En wat gaan we daar doen?’, vroeg Rickie.
‘Dat merk je wel als we er zijn.’
‘Oh jeez: dus we gaan een vertrouwensband scheppen tussen ons allemaal’, concludeerde Lisa. ‘Oefeningen doen in samenwerken, je kent dat wel: achterover vallen en erop vertrouwen dat een collega jou opvangt.’
‘In dat geval: kom je bij ons in de groep, Lies?’, vroeg Johan in zijn liefste stem.
‘Heel aardig van je, maar ik moet er voor bedanken. Ik wil m’n allergie niet voeden.’
‘Jullie horen in het hotel pas wat we gaan doen’, eindigde Karel zijn onderbroken verhaal in een nufterige stem en ging weer recht zitten, pissig dat Lisa het plan had weggegeven.
Samenwerken werd op zijn afdeling wel gedaan, zelfs hij moest dit toegeven, maar het samenzijn van deze mensen op éen afdeling gaf dagelijks onderlinge wrijvingen. Dit weekend was bedoeld als een stap om van de kleine groepjes een grote, hechte groep te maken. Ergens, diep in zijn binnenste, wist hij dat dit onbegonnen werk was. Maar hij had er een volledig betaald weekendje van de directie aan overgehouden en als zij wilden dat hij deze testjes met het personeel uitvoerde, zei hij er geen nee tegen. Dat weekendje weg van vrouw en kinderen was daarbij een bonus.
‘Weet je nog van die knaap die twee ochtenden langskwam om ons te leren open tegen elkaar te zijn?’, vroeg Miranda.
Ze zat op haar knieën op haar zitting en keek over de rugleuning naar Lisa. Net zoals Karel had zij uitgekeken naar een weekend weg van huis, weg van man en kinderen en de afwas.
‘Was dat met die lul met die kreten?’, vroeg Rickie.
‘Hatchaa!’, riep iemand voorin de bus.
‘Wat een zak was dat’, zei Sjaak. Voor eens stemde iedereen unaniem met hem in.
‘Hij deed me aan die voetballer denken’, zei Miranda. ‘Eentje van vroeger, die met dat haar.’
‘Coen Moulijn?’, vroeg Rickie half schertsend. Met Miranda wist je nooit welke kant ze op wilde. Johan liet zijn vingers boven zijn kuifje wapperen als een lok in de wind.
‘Nee nee, en niet onze Coen afzeiken anders krijgen we mot, Rickie.’
‘Wat ga je doen: op ‘m zitten?’ Sjaak grinnikte om zijn eigen opmerking.
‘Misschien vindt ie dat nog lekker ook.’
‘Sjaak, Johan: laat het niveau niet verder zakken, graag’, riep Karel hen toe.
‘Was er een niveau dan?’, riep Lisa vragend terug.
Zwijgend tuurde Karel naar buiten. De chauffeur glimlachte. Hij was gewend schoolklasjes te vervoeren en kantoorlui op een dagje uit waren altijd de ergste schoolkinderen.
4.
Na de lunch in het hotel drukte Karel hen op het hart dat ze zich uiterlijk om half 3 beneden in de aula moesten verzamelen. De zomer stond voor de deur en het was tot ver in de avond licht. Daar moesten ze gebruik van maken.
‘Carpe diem’, zei hij als groet en trok zich terug naar zijn eigen kamer.
‘Dat zeg je toch als je vroeg opstaat?’, vroeg Rickie nadat hij de kreet overdacht had.
‘’t Is Karel: vooraan in de rij van hielenlikkers, achteraan toen het gezonde verstand werd uitgedeeld’, was Lisa’s antwoord.
Naast elkaar liepen ze door de gang naar hun kamer. Ze viel direct op bed en sloeg haar boek open. Rickie duwde tegen het raam en voelde een fris briesje naar binnen sijpelen. Leunend tegen de sponning keek hij met een gebogen hoofd naar de titel van haar boek.
‘Allejezus, Lies: “A History of Mathematics”? In het Nederlands begrijp ik er al geen moer van, laat staan in een andere taal.’
‘Daarom lees ik ’t en niet jij.’
‘En daar ben ik je heel dankbaar voor.’
Het lage nachttafeltje naast zijn bed had en miniem laatje met daaronder een rekje waarop een bijbel verstopt lag. Hij sloeg het boek open en haalde een rode pen tevoorschijn. In grote letters schreef hij “Fabels” bovenaan de eerste pagina en smeet het boek terug in de la. De Stroh rum eruit pakkend, vroeg hij:
‘Neut?’
‘Moet je dat nog vragen?’
Hij verdween naar de badkamer en kwam terug met twee plastic bekertjes waaromheen cellofaan gewikkeld zat. Hij sjorde het eraf en vulde de bekertjes tot de helft.
‘Cola erbij?’, vroeg hij.
‘Heb je geen Up?’
‘Uh-huh. Bij rum hoort coke.’ In de minibar stond Pepsi. Hij vulde de bekers bij en hield de zijne naar haar op. ‘Santé, Lies.’
‘Zum Wohl, Ricketik.’
Ze ging naast hem staan. De kamer gaf uitzicht op een uitgestrekte weide met achteraan, heel ver weg, een rijtje bomen. Voor deze bomen waren witte vlekken te zien van schapen die daar het gras kort graasden.
‘Ik moet toegeven dat het rustgevend is’, bekende ze na een paar zwijgzame minuten.
‘Zekers’, beaamde Rickie. ‘En saai als de klote.’ Hij trok een pakje shag uit zijn tas. ‘Zin in?’ Uit het pakje kwam een joint tevoorschijn.
‘Als dit me helpt deze dag door te komen...’
‘Dit is zulk goed spul dat het je zelfs helpt vanavond die dikke pil in éen ruk uit te lezen.’
Ze openden het raam zo wijd mogelijk en Rickie stak het sigaretje aan. Hij inhaleerde diep voordat hij de rook kans gaf te ontsnappen. Lisa volgde zijn voorbeeld en liet haar armen ontspannen uit het raam hangen om het ritme van de bries te voelen.
‘Weet je dat dit een goed moment in mijn leven is?’ Hij pakte de joint van haar over en staarde naar de witte vlekken. ‘Na het overlijden van Bas was alles zwaar klote.’
‘Begrijpelijk.’
Ze streek haar hand troostend over zijn rug.
‘Er was een moment dat ik dacht er zelf ook maar een eind aan te maken. Een wereld zonder Bas kon ik niet aan.’
‘Ik ben blij dat je er nog bent.’
‘Ja.’ Hij knikte afwezig. Toen: ‘Weet je hoe dat komt? Mijn psycholoog vertelde mij dat ik onder de mensen moest komen, me met het klootjesvolk moest gaan bemoeien, lulkoek verkopen en praatje pot houden. Aangezien er geen volk zo kloteriger is als kantoorlui, ging ik weer aan het werk.’
‘Dat klinkt opbeurend’, zei Lisa grinnikend, het sigaretje van hem overpakkend.
‘Maar serieus, Lies’, vervolgde hij: ‘Terug naar de werkvloer was de juiste optie, merkte ik achteraf. Want voordat ik die eerste dag naar binnen ging, bleef ik voor de deur staan. Zal ik wel, zal ik niet...? Ik wilde weg, terug naar huis en heel de wereld kon de tering krijgen. Weet je wat de doorslag gaf dat ik toch naar binnen ging?’
‘Nou?’
‘Ik hoorde aan de andere kant van de deur Karel iets zeggen in de geest van: Het systeem werkt momenteel niet naar behoren. Daaroverheen kwam jij met de voor mij onsterfelijke zinsnede: Het systeem is kut. Ik hoorde mezelf grinniken en voelde me ineens heel vrolijk worden, puur door die ene opmerking van jou. Zoveel venijn op zo’n rustige toon gezegd, maakte m’n dag draagbaar.’ Hij keek opzij en zag haar glimlach. ‘Weet je, Lies: soms is het leven heel eenvoudig.’
5.
‘Mooi, we zijn volledig.’ Karel keek naar Rickie en Lisa die de aula binnen wandelden. Het was zeven over half drie.
‘Bijna op tijd’, merkte Sjaak op.
Ze glipten langs Karel heen en namen tussen de groep plaats.
‘Jullie weten dat er in het hotel niet gerookt mag worden?’, zei hij streng, luid snuivend met zijn neus in de lucht.
‘En dat is maar goed ook’, beaamde Lisa. ‘Een smerige gewoonte, roken.’
‘Hebben jullie pretsigaretjes gerookt?’
Zijn strenge blik ging van de een naar de ander.
‘Met ons salaris kunnen we geeneens vloei veroorloven’, antwoordde Rickie.
‘Natuurlijk niet, chef’, riep Lisa verongelijkt uit, overdreven aan haar kleding ruikend. ‘We deelden de lift met twee van die wiet gebruikers. Die penetrante geur is niet te harden. Hier, kijk: dat stel bedoel ik.’
Ze wees naar twee oudere dames die achter de groep langs liepen in mini-pasjes waarmee ze hopelijk voor de avond de buitenlucht zouden bereiken. Ieders aandacht was op hen gericht. Éen van de vrouwen keek op en wuifde naar Lisa. Ze had geen idee wie die jonge vrouw was, maar deze zwaaide zo lief naar haar.
‘Ze gebruiken dat wel eens tegen reuma’, merkte Miranda op, ‘wiet.’
‘Dat heb ik ook gehoord’, zei Johan en voegde grinnikend toe: ‘Ik las dat die ouwe wijffies zelfs dealer worden in het bejaardenhuis.’
‘Dat is shockerend’, zei Lisa toonloos, een geeuw onderdrukkend. De wiet had haar loom gemaakt.
‘Er zijn wel ergere dingen in de wereld dan wiet uitdelen in een bejaardenhuis.’
‘Dat maakt mij niet uit’, zei ze, ‘maar het is voor mijn systeem shockerend dat jij kunt lezen.’
‘Oh, ha-ha, Lies, heel grappig’, zei Johan toonloos.
‘Mijn tante heeft knieproblemen’, begon Arnold, de boekhouder van de afdeling. Hij ging naast Miranda staan. ‘Zij heeft een wandelstok met een rubber doppie aan de bovenkant. Als je dat eraf haalt, zit er wiet onder.’
‘Da’s best inventief’, moest Lisa toegeven.
‘Dat mens loopt tegenwoordig vlotter dan ze dertig jaar geleden deed.’
‘Jongens, kunnen we het centraal houden?’, vroeg Karel.
‘Bejaardentehuizen heb je toch niet meer?’, vroeg Rickie. ‘Ik dacht dat ze tegenwoordig verzorgingshuizen heten.’
‘Of wietplantages’, zei Sjaak, en grinnikte met Lisa’s aanstekelijke lach mee.
‘Jongens: centraal…’
‘Trouwens, Lies…’ Miranda glipte langs Arnold heen naar Lisa toe ‘…het is leuk wat je met jouw haar hebt gedaan. Het staat je goed.’
‘Wat we vanmiddag gaan doen, is het volgende.’
‘Dank je.’
‘Denk je dat het mij zou staan, zo’n kort koppie?’
‘Waarom niet? Gewoon proberen.’
‘Dames…’
‘Denk je?’
‘Zie ‘t maar zo: als het niks is, is het toch zo weer aangegroeid.’
‘Dames’, probeerde Karel nogmaals.
‘Mijn zwager heeft twee jaar geleden zijn hoofd kaalgeschoren’, mengde Sjaak zich in het gesprek. ‘’t Is nooit meer terug gegroeid.’
‘Bij mannen is dat hormonaal’, verzekerde Miranda hem.
‘Dat is toch alleen iets van vrouwen, eens per maand?’
‘Dames en heer, kan die weer?’
‘Rijmen en dichten…’, zei Rickie zacht.
‘Zonder je wiet op te lichten’, vulde Lisa voor hem aan.
‘We vertrekken zometeen in de richting van Zeegse. Daar houden we onze eerste oefening.’
‘Op het Pieterpad?’, vroeg Miranda.
‘Nee.’
‘Gaan we naar Pieterburen? Ik wil de zeehondjes wel eens zien.’
‘In Zeegse’, vervolgde Karel, Johan negerend, ‘lopen we een stuk het bos in…’
‘Over het Pieterpad.’ Sjaak en Miranda knikten alwetend naar elkaar.
‘…voor een oefening gevolgd door een spel.’
‘Is er een bos?’, vroeg Rickie. Het sigaretje had ook hem loom gemaakt en zijn gedachten liepen een paar passen achter die van de rest aan.
‘Ik heb vaak spelletjes gespeeld in een bos’, vertrouwde Lisa hem toe. ‘Heel aangenaam.’
‘Oeee, vertel.’
‘Het vervoermiddel dat we naar Zeegse gebruiken’, vervolgde Karel onverstoord, ‘staan hier buiten op de parkeerplaats. Tandems.’
‘Tandems?’ Sjaak lachte vol ongeloof.
‘We verdelen ons in groepjes van twee…’
‘Ja, logisch’, mompelde Miranda.
‘…en fietsen via een omweg naar Zeegse.’
‘Waarom niet rechtstreeks?’, vroeg Rickie.
‘Omdat dit een onderdeel van de oefening is, schat’, antwoordde Lisa. ‘De laatste die van de tandem afdondert, heeft gewonnen.’
‘Het is geen wedstrijd’, herinnerde Karel iedereen eraan.
‘Jij en ik op een tandem?’, stelde Rickie voor.
‘Uiteraard. En op een natuurlijke manier verdwalen.’
‘De paartjes zijn blind ingedeeld’, zei Karel. ‘We gaan eerst naar buiten, naar de tandems. Waarom heb jij een rugzak bij je?’
‘Wie, ik?’, vroeg Lisa, de armen door de lussen van haar rugzak wevend. Ze zorgde ervoor dat het flesje rum niet in contact kwam met de blikjes cola. Het getik zou Karel wel eens uit zijn inertie kunnen trekken.
‘Ja, jij.’
‘Je hoeft niet zo pinnig te doen. Tijd van de maand, je kent dat wel. Of niet. Reken er maar op dat mijn kruis gaat afzien op het zadel.’
‘Dat hoeven we allemaal niet te weten.’
‘Mijn vriendin gebruikt tampons’, zei Sjaak. ‘Die kun je makkelijk in een broekzak wegproppen.’
‘Werkelijk?’
‘Wist je dat niet dan?’
‘Dat van die tampons wel, maar dat jij een vriendin hebt. Haalt ze ook adem offe…?’
‘Ze heeft vast een ventiel aan de zijkant’, vertrouwde Miranda haar toe toen ze naar buiten liepen.
‘Al dat latex zal behoorlijk piepen.’
‘Vast niet meer dan anderhalve minuut.’
‘Dames en heren, jullie ook, dames’, zei Karel tegen de twee grinnikende vrouwen.
Hij stond naast een man wiens imposante borst uit zijn strakke t-shirt scheen te willen barsten. Wijdbeens, de duimen achter het elastiek van zijn sportbroek gestoken, en met een zonnebril op ging zijn blik over de mensen voor hem.
‘Dit is Francis. Hij gaat jullie op de scooter voor in een vast tempo. Het is zaak dat jullie hem bijhouden.’
‘Da’s een nicht’, concludeerde Rickie na éen blik op de bonk voor hen.
‘Waarom gaan wij dan ook niet op een scooter?’, vroeg Arnold.
Ook hij werd door Karel genegeerd.
‘Francis is de teamleider. Jullie volgen al zijn instructies op. Francis…?’
‘Met de naam Francis is hij zeker een nicht’, stemde Lisa met Rickie in.
‘Ik ben Francis, jullie teamleider.’
‘Dit gaat een lange dag worden’, zei Miranda zacht.
‘Jullie worden in groepjes van twee ingedeeld. Elk groepje pakt een tandem. We gaan naar Zeegse. De route duurt een half uur. In het bos bij Zeegse volgen oefeningen. Zijn jullie er klaar voor?’
‘Ja’, beaamde een aantal lauw.
‘Ik vroeg: zijn jullie er klaar voor?’, herhaalde hij, ditmaal in hoofdletters
‘Jaaaa’, zei hetzelfde groepje uitgestreken.
‘Goed. De paartjes zijn…’
Terwijl Francis aan de opsomming begon, draaide Karel zich om en liep terug naar het hotel.
‘Ga jij niet mee?’
Lisa’s vraag hield hem niet tegen. Over zijn schouder antwoordde hij:
‘Ik moet binnen het éen en ander regelen voor vanavond.’
‘Zoals?’
‘Dat zie je vanavond wel.’
‘Die gaat op z’n nest liggen rukken’, merkte Sjaak op toen Karel binnen was.
‘Ja, vast.’
‘Geloof me: getrouwd, drie kinderen. Deze kans krijgt hij niet zo gauw meer.’
‘Je hebt een punt.’
‘Karel zometeen ook.’
‘Doen jullie ook mee?’
Hoewel het als een vraag klonk, was Francis’ intonatie zodanig dat het als een order overkwam.
‘We wilden een punt stellen.’ Sjaak knikte hem toe. ‘Maar ga vooral door.’
‘Ja, graag’, viel Lisa hem bij. Ze had trek in een borrel en kon niet gauw genoeg weggaan.
‘De indeling is als volgt…’
Lisa’s gedachten golfden van de sprekende driedeurskast vandaan en keerden terug naar Katie. Ze had een vermoeden waarover deze wilde praten na het weekend, maar durfde er niet aan te denken. Mocht Katie met haar willen samenwonen, wat dan? Ze hield van haar maar ze hield ook van haar onafhankelijkheid, het hebben van een holletje waarin ze zich kon terugtrekken als de wereld om haar heen te opdringerig werd. In haar holletje had ze tenminste niemand om haar heen behalve de geesten van Thales van Miletus tot en met Shakuntala Devi. Alles dat hier buiten viel, bekeek ze met een argwanend oogje, zeker als het haar ruimte binnen wandelde.
Door een por van Miranda kwam ze terug in het hier en nu. Sjaak staarde haar aan.
‘Wat?’, vroeg ze zonder dat het een vraag was.
‘Lisa en Sjaak’, herhaalde Francis.
‘Er is geen Lisa en Sjaak en zal er nooit komen ook’, zei ze.
‘Nu wel.’ Hij wees naar de rij tandems. ‘Jij en Sjaak pakken een fiets en wachten bij de anderen.’
‘Ben je wel goed bij je hoofd?’, daagde ze de kledingkast uit.
Sjaak duwde haar tegen de schouder en glipte langs haar heen naar de tandems.
‘Raak me nog een keer aan en je zult via je achterhoofd moeten snuiten’, grauwde ze hem toe.
‘Daar is toch genoeg ruimte’, zei Rickie tegen haar. ‘Zie je straks.’
Sjaak haalde de tandem van de standaard en wachtte op haar.
‘Ik ga voorop’, zei hij zodra ze binnen hoorafstand was.
‘Je denkt toch niet dat ik met m’n gok zo vlak bij die kont van jou ga zitten?’
‘Dan ga ik achterop en stop m’n neus in de jouwe.’
Het was een voorstel waarover ze niet lang hoefde na te denken en besloot dat achterop de betere plek was voor haar. Sjaak kon dan ook meteen al het harde werk doen.
Francis stapte op de scooter. Door de lengte, breedte en de driedimensionaliteit van zijn doorgetrainde spieren, slokte zijn lichaam de scooter in zijn geheel op. Met de knieën naar buiten gedraaid, nam hij de complete breedte van de weg in beslag. Het motortje kreunde putputtepruttelend onder hem. Hij zwaaide zijn arm in de richting waar Zeegse lag en reed zonder omkijken weg, er vanuit gaande dat zij hem blindelings volgden.
Een tandem in bedwang krijgen was minder gemakkelijk dan verwacht. Een aantal collegae had de slag gauw te pakken en volgden Francis voordat hij helemaal uit zicht verdween. Sjaak wachtte op Lisa, de punt van een schoen rustend op de grond om het evenwicht te bewaren. De ruimte achter hem was krap en het kostte haar meer inspanning dan ze zich wenste om alleen al een been over de kettingkast te hijsen.
‘Klaar?’, vroeg hij, een blik over zijn schouder werpend.
‘Bijna.’
‘De anderen zijn al weg.’
‘Mooi, dan kan ik terug naar binnen.’
Eindelijk zat ze. Sjaak gaf een paar zetjes met zijn voet en de tandem kwam wiegend op gang. Lisa kreeg pas door dat de trappers achter meebewogen op het ritme van de voorste rijder toen deze langs haar kuiten schampten. Binnensmonds vloekend lukte het met haar voeten bij de derde omgang de trappers te pakken en gingen ze eindelijk goed op weg.
‘Zo slecht is het niet’, merkte Sjaak op.
‘De tandem bedoel je?’
‘Ja.’
‘Wel onwennig.’
Ze hadden er flink de vaart in. Sjaak zag de achterste fiets van de groep de bocht omgaan en zette er een tandje bij. In een mum van tijd bereikten ze het bos en namen de korte draai naar het onverharde pad. De combinatie snelheid en logheid van de tandem zorgde ervoor, dat ze de bocht niet zo haaks konden nemen als op een gewone fiets mogelijk was en langs Sjaak’s schouder heen zag Lisa het struikgewas met een noodvaart op hen afkomen. Met desperate behendigheid hield Sjaak de tandem op het pad. Ze werden geslagen door de uitstekende takken maar een frontale botsing bleef hen bespaard.
‘Wat een kloteding’, hoorde ze hem mompelen.
De struik had hun snelheid tot een slakkengang verminderd, juist op het punt waar het pad steeg. Zwaar trappend volgden ze het stijgende pad.
Bovenaan gekomen stonden hun collegae te wachten, tandems twee diep tegen een boom, en de groep in een halve cirkel om Francis heen. Wijdbeens en met de armen demonstratief over elkaar heen gevouwen, keek hij in de richting van de twee zwoegende fietsers.
‘Zo, zijn we er eindelijk?’, merkte hij op toen ze afstapten.
Lisa opende de mond om een weerwoord te geven, zag dat Francis’ aandacht alweer elders was, en besloot de wijste partij te kiezen door te blijven zwijgen.
‘We gaan beginnen met een behendigheidstest’, vervolgde hij.
Rickie sloop achter de halve maan langs naar Lisa en rustte zijn kin op haar schouder.
‘Gaan we er zo van tussen?’, vroeg hij zacht vanuit zijn mondhoek.
‘Uh-huh.’
‘Hoe?’
‘Effies bekijken waar er een gaatje is.’ Francis keek hun kant uit. ‘We zijn verloofd dus dit mag’, zei ze tegen hem, een hand om Rickie’s wang vouwend.
Francis mocht dan meer spieren dan hersens hebben maar zelfs hij zag van anderhalve kilometer afstand door een dikke mist heen dat Rickie zich met alles behalve een vrouw zou verloven. Hij liet zijn blik van hen vandaan gaan en baste:
‘We verdelen ons in groepen van twee…’
‘Hoe origineel’, mompelde Miranda.
‘…dus ga in groepjes van twee tegenover elkaar staan.’
Lisa en Rickie draaiden zich een kwartslag naar links op hetzelfde moment dat Sjaak en Johan zich naar rechts draaiden.
‘Kloot!’ Lisa stond tegenover Johan.
‘Twee en twee’, riep Francis iedereen toe, ‘niet twee en vier.’
‘Twee en twee is vier’, herinnerde Lisa hem eraan.
‘Gesproken als een echte boekhouder.’
‘Accountant.’
‘Miereneuker’, mompelde Johan.
‘Da’s nog altijd meer dan wat jij krijgt.’ Ze draaide zich zodat ze tegenover Rickie kwam te staan. ‘En nu?’
Francis deelde aan elk groepje twee touwen uit.
‘Vouw deze langs elkaar heen en houdt beide uiteinden van jouw eigen touw vast. Nu gaan jullie ervoor zorgen dat je met samenwerking loskomt.’
Miranda liet haar touw vallen. Het schoot tussen die van haar partner vandaan. Met een “ta-dah” raapte ze het van de grond.
‘Dames en heren’, begon Francis die zuchtend had aangezien dat deze groep niet wilde meewerken, ‘ik begrijp dat jullie hier geen zin in hebben. Ik heb ook betere dingen te doen dan een paar stedelingen uit de Randstad bezig te houden met spelletjes, maar daar word ik nu eenmaal voor betaald.’
‘Ik zou het ook niet gratis doen’, stemde Miranda in. ‘Maar dit is zo oer-lullig.’
‘Heb je een andere suggestie?’
‘Paintballen’, zei Sjaak toen Miranda naar zijn zin te lang nadacht.
‘Daar heb ik het materiaal niet voor.’
‘Skelteren.’
‘Ook niet.’
‘Zweefvliegen.’
‘Jagertje spelen.’ Francis was gestopt naar het luisteren van de suggesties die hem werden toegeschreeuwd en herhaalde: ‘Jagertje spelen.’
‘Ah. Lekker schieten op elkaar.’
‘Nee. Jagertje spelen is een volwassen versie van tikkertje. Jullie weten allemaal wat tikkertje is? Jagertje is hetzelfde maar dan anders.’
‘Ik begin het al te begrijpen’, zei Sjaak knikkend, zonder te weten waarover Francis het in hemelsnaam had.
‘Het zit zo: twee van jullie gaan op de tandem weg. Na vijf minuten gaat de rest van de groep de twee zoeken. Zo simpel is het.’
Lisa en Rickie wisselden onderling een snelle blik. Dit was de perfecte gelegenheid om een eigen draai aan deze dag te geven.
‘Jij en jij…’ de wijsvinger van Francis ging bijna beschuldigend van Lisa naar Sjaak ‘…zijn het prooi…’
‘Kut!’ Het kwam harder uit haar mond dan ze zelf verwachtte.
‘…dus pak de tandem. De vijf minuten gaan nu in.’
Treuzelend bleef ze wachten. Rickie duwde haar in de richting van Sjaak die met snelle passen naar de tandem liep. Al weglopend wierp ze een donkere blik over haar schouder en zag de brede grijns op het gezicht van de spelleider. Hij zwaaide toen hij haar blik opving en wees demonstratief op zijn linkerpols.
Sjaak had intussen de fiets gedraaid en wachtte op haar.
‘Wat een klotestreek.’ Ze ging achter hem zitten. ‘Gaan we het saboteren?’
‘We gaan doen wat we moeten doen. Des te sneller zijn we van dit gezeik af.’
‘Kutzooi.’
‘Blijf je zo heel de weg?’
Het pad dat ze een half uur geleden hadden beklommen, gaf hun tandem extra vaart nu ze het afdaalden. Sjaak kneep uit alle macht in de remmen om niet uit de bocht te vliegen.
‘Waar gaan we naartoe?’, vroeg ze toen ze weer vaart maakten.
‘Weet ik veel. Ik kom hier ook voor het eerst.’
‘Verderop is er weer een bos, geloof ik.’
‘Klopt. Ik zag het op de heenweg. Misschien kunnen we daar de fiets wegpleuren en het op een lopen zetten.’
‘Lopen?’
‘Heb jij een beter idee dan?’
‘Je hoeft niet zo’n toon tegen mij op te zetten, pik. Ik verzin deze rotzooi niet’, grauwde ze terug.
‘Het is zaterdag. Ik zie jou heel de werkweek al en nu op m’n vrije dag zit ik weer met jou opgescheept. M’n ballen zitten klem op dit kutzadel en m’n kont brandt. Denk je nou werkelijk dat ik geen reden heb op te snauwen?’
‘Okee.’
Hij had een punt, zeker op dit zadel.
Ze peddelden in de richting van het bos, passeerden een boerderij en sloegen rechtsaf.
‘Jezus, wat een woeft. Ben jij dat?’
Ze trok het hoofd naar achteren om de afstand tussen haar neus en Sjaak’s kont zo breed mogelijk te maken.
‘Dat is de geur van het frisse buitenleven. Je moet een weten wat die boeren allemaal op hun spruitjes spuiten.’
‘Wil ik dat weten?’
‘Die weeige lucht die je nu ruikt, is daar onderdeel van.’
‘Geen idee; ik eet biologische groeten.’
‘Natuurlijk’, concludeerde Sjaak. Lisa grinnikte om zijn reactie. ‘Zie je ze al?’
Ze draaide zich en tuurde over haar schouder naar de lange weg achter hen. Heel in de verte zag ze iets glinsteren. Cowboys hadden dat ook; die zagen in de bergen de glinstering van de zon op het lood van de geweren van de boeven.
‘En?’, vroeg Sjaak.
‘Yep. Ver weg nog.’
‘Achter die bosjes gaan we van de weg af. Als zij het blijven volgen, raken we ze kwijt.’
Ze naderden de bosjes met een sneltreinvaart, stuurden naar rechts en ploegden hobbelend voort over een grasveld. Hun snelheid verminderde aanzienlijk. Lisa hield met open mond haar tanden uiteen om geen vullingen te hoeven verliezen, zo hard klakten haar kaken op elkaar. Sjaak riep iets maar ze verstond hem niet.
‘Achter dat hunebed!’, herhaalde hij luid toen haar reactie uitbleef.
‘’kee’, riep ze terug.
Ze hoorde hem “tering” uitroepen na een verraderlijke diepe kuil en hoopte dat ze de hunebed bereikten voordat hun collegae in zicht kwamen. Ondanks dat ze geen zin in dit spel had, was de adrenaline nu zodanig hoog dat ze de anderen wilde voorblijven. Eenmaal dichter bij de steenmassa werd de grond vlakker en beter berijdbaar. Sjaak gaf een zwaai aan het stuur om achter de hunebed te komen. Door deze plotse wending, gleed het achterwiel weg en verloren de twee de controle over het stuur. Het voorwiel kwam tegen een Obelixsteen terecht. Sjaak rolde van de hunebed vandaan terwijl Lisa door een gapend gat tussen de stenen tuimelde.
Het was meteen stil om hen heen, louter een wiel dat even voortsputterde voordat ook dit stopte.
Sjaak was de eerste die zijn lijf bijeen raapte en stond voorzichtig op. Hij voelde of zijn lichaamsdelen nog zaten op de plekken waar zij eerder die dag waren gesignaleerd en draaide zijn nek van links naar rechts en terug.
‘Lies!’, riep hij, verdwaasd om zich heen kijkend. ‘Gaat ’t?’
Hij wachtte op antwoord. Toen dit uitbleef, ging hij op de hunebed af en stak een arm door de opening. Zijn hand ging tastend op zoek.
‘Lies? Lisa…?’
6.
Lisa opende de ogen. Het gevaar was geweken en ze voelde dat ze er heelhuids vanaf was gekomen. Haar bril glinsterde vlakbij in het gras. Ze zette het op en opende haar rugzak. Zowel de rum als de blikjes cola waren ongedeerd, alsook de softbal bal. Daarvan was ze zich heel bewust van geweest bij het doorrollen na de val. Ze vroeg zich af hoe het met Sjaak was en keek om haar heen. Hij was nergens te bekennen. Ook de tandem was verdwenen. De vuile flikker was er zonder haar vandoor gegaan. Opstaand merkte ze dat haar linkerschouder stijf aanvoelde maar dat was het enige. Het was eeuwen geleden dat ze van een fiets was gevallen. Dat was toen ze als twaalfjarige een bocht omging, niet zo roekeloos zoals hier met Sjaak, maar na een regenbui de avond ervoor had de nachtelijke vries de straten onzichtbaar glad gepolijst. De fiets glipte onder haar vandaan en ze schoof vijf meter over het wegdek. De jongen van de Coöp had dit een vermakelijke onderbreking van zijn werkzaamheden gevonden en lachte hartelijk toen ze mank lopend, fiets aan de hand, het laatste stukje naar de winkel aflegde. Ook toen had haar schouder haar parten gespeeld.
Zich voorover buigend om haar rugzak te pakken, viel haar oog op tekens in de grote steen. Het was onduidelijk geschrijf, maar ze herkende het meteen als cijfers. Ze liet haar vingers over de inkepingen gaan. De uithollingen voelden bijna sensueel aan. Het waren geen cijfers zoals men die nu had, maar driehoeken op stokjes en open driehoekjes die op hun zij lagen. Dit was graffiti uit een ver verleden. Ze schoof haar bril strakker aan en bekeek de tekens van dichtbij. Ze herkende:
éen …… zesentwintig.
Dus dit vertaalde naar: éen nul zesentwintig, of precies zoals het geschreven stond en betekende de opening niets meer dan een opening. In de tijd dat deze cijfers waren gekerfd, was de nul nog niet bekend en gebruikte men een open ruimte.
Ze glimlachte: graffiti was nog nooit zo mooi geweest. Misschien geen Diophantus maar nog altijd spannender dan een tag op een bus.
Misschien dat ze de steen mee naar huis kon nemen om ernaar te kijken en haar vingers over de uithollingen te laten gaan. Dit was drieduizend jaar oud; drieduizend tussenliggende jaren waarin de wereld een hele andere was geworden.
Ze pakte haar mobiel en belde al lopende Rickie. Er was geen bereik. Ze liep in een bosrijk gebied met hoge bomen, volle bomen, van die zomerse bomen waaronder het lekker luieren was. Alleen funest voor een G5 signaal.
Er hing een serene stilte in de lucht dat niet werd onderbroken door gezoef van treinen noch geronk van autos. Geen opgevoerde brommers, geen bellende fietsers, niets dan rust. Ze draaide langzaam om haar as, luisterend, en liet haar ogen het werk doen. Er was niets dat op de nabijheid van mensen duidde.
Zonnestralen daalden flikkerend door het bladerdak op haar neer. Het was warm, lekker warm; zo’n vroege morgenwarmte van een zomer in juli. De rits van de rugzak opentrekkend, pakte ze het flesje rum eruit en nam een slok. De warmte van buiten gleed met de slok mee naar binnen.
Ze had er geen idee van in welk deel van het bos ze zich bevond. Haar telefoon kon haar niet helpen. Omdat er geen bereik was, hadden de apps er de geest aan gegeven. Knap onnozel als je een kaart wilde raadplegen met een “u bevindt zich hier” aanwijzing erop.
Met stijve benen van het fietsen, liep ze almaar verder. Er waren veel vogels die een kakefonie van getjilp voortbrachten en insecten kwamen luid zoemend voorbij. Een hagedis zwierde als een dronkeman voor haar langs van de ene struik naar de ander. Ze maakte een sprongetje toen ze het diertje zag, hoewel het verdween voordat ze zich ten volle realiseerde wat het was.
Op een kruising van paden was de zanderige klei ingetrapt, iets dat op de nabijheid van mensen kon duiden. Eindelijk. Ze wilde een telefoonmast vinden, een taxi bellen en naar huis gaan, of ten minste naar het hotel. Een lekker warm bad en deze dag afvinken.
Ze legde het hoofd in haar nek en tuurde door het dikke gebladerte naar de felblauwe lucht erachter. De omringende bomen waren hoog, hoger dan ze ooit had gezien in Nederland. Ze herkende geen van de bomen, op eikenbomen na. Er waren tegenwoordig nauwelijks nog eikenbomen in bossen te vinden. Hier, echter, was een flink aantal dat aan een inglorieus eind als bijzettafeltje was ontsnapt.
Vliegen zoemden, muggen hingen als een groep tieners met lui hangende ledematen doelloos boven een bosje. Een andere hagedis stak zigzaggend over en hoewel ze nog steeds niet aan dit dier in een Drents landschap gewend was, schrok ze er minder van dan bij de eerste.
Zonder er erg in te hebben, was ze van het pad afgedwaald. Tegen de tijd dat ze dit doorhad, zag ze langs de boomstammen heen een vaag silhouet van het dak van een huis. Ze werd meteen levendig: mensen betekenden een vorm van civilisatie, in elk geval op z’n minst een plek om wifi te ontvangen. Zonder haar blik van het huis af te wenden, laveerde zij tussen de bomen door erop af.
Het huis had een rieten dak dat er heel charmant uitzag in het door het bladerdak heen schakerende zonlicht. Met afwachtende passen liep ze om het huis en botste bijna tegen een man aan die met zijn armen op een stok steunde. Hij staarde over de velden die uitgestrekt voor hem lagen. Hij was een lange, stevige man met lang blond haar, en gekleed in een geblokt hemd boven een ruim zittende broek. Waarschijnlijk was hij een ontsnapte hippie uit de jaren ’60 die hier zijn heil had gevonden.
Ze kuchte om zijn aandacht te trekken. Hij was te groot om aan het schrikken te maken als zij plots voor hem opdook. Hij keek haar over zijn schouder aan, knikte, en staarde wederom naar het landschap.
‘Hai’, groette Lisa. Ze liep langzaam op hem af. ‘Ik ben de weg kwijt geraakt en heb geen bereik op m’n mobiel. Heb jij misschien een telefoon waarmee ik een taxi kan bellen?’
Hij antwoordde haar maar ze begreep niet waarover hij het had aangezien hij in een taal sprak die zij niet kende. Drents, waarschijnlijk.
‘Jaaa, dank je’, mompelde ze. ‘Maar heb je een telefoon die ik kan gebruiken?’
De man trok de schouders op. Ze besloot om zelf op zoek te gaan en liep op het huis af met de bedoeling er naar binnen te gaan. Met haar hand tegen het hout van de deur aan, keek ze omhoog en zag twee hoofden die erboven waren vastgenageld. Bliksemsnel nam ze een paar snelle stappen terug en botste ditmaal met haar rug tegen de man.
‘Twee reizigers’, zei hij. Het was merkwaardig hoe ze door deze schoktherapie hem plots kon verstaan. ‘Werden een beetje te vrijpostig met de vrouw’, vervolgde hij, de schouders ophalend.
‘Dat hadden ze niet moeten doen’, mompelde ze, hopende meelevend over te komen.
‘Dat hadden ze zeker niet moeten doen.’ Hij lachte hartelijk. ‘En dat doen ze ook niet meer. Wie ben jij?’
‘Ik ben Lisa.’
‘Li-sa? Wat een grappige naam. Hadden jouw ouders letters te weinig?’
Zijn lach was hard en weerkaatste tegen de boomstammen. Ze begreep nu waarom de hagedissen het hier op een lopen zetten.
‘En wat doe jij Li-sa?’
‘Ik ben accountant voor een firma in de stad.’
‘Noop. Geen idee waarover je het hebt.’
‘Ik, eh, doe berekeningen voor een bedrijf in de stad.’
‘Noop. Ik begrijp je nog steeds niet.’
‘Ik ben een Mathematiker.’ Misschien was de Duitse omschrijving duidelijker voor een Drent.
‘Een magiër?’, herhaalde hij. ‘Jij bent zeker de priester uit Gallië waarop we hebben gewacht. Welkom, waarde heer.’ De hand die haar pols omcirkelde, reikte tot aan haar elleboog. ‘lk ben Ammiana Noceni, de boer.’
‘En wat doe jij?’, vroeg ze, haar arm wapperend om het bloed weer aan het stromen te krijgen.
‘Ik boer.’
Hij nam haar mee naar binnen. Het was een grote kamer met een sluimerend vuurtje in het midden ervan en een verhoogde rand langs een muur waarover een kleurige lap stof hing. Hij zei haar te gaan zitten en duwde een bronzen beker in haar hand. Ze nam een slok en zei:
‘Ik ben geen—zooo, dit is sterk spul.’ Ze kuchte een paar keer. Ammiana sloeg een aantal maal op haar rug. Ze herstelde van haar kuch alsook van een aankomende hernia. ‘Ik ben geen priester’, zei ze tussen het kuchen door.
‘Dan moet ik je ombrengen’, zei hij. ‘Opdrinken.’
‘Ik ben wel priester’, zei ze snel. ‘Natuurlijk ben ik de priester.’
‘Ik wist het.’ Hij lachte hartelijk. ‘We zijn al gewaarschuwd dat de priester uit Gallië een ondeugend gevoel voor humor heeft. En jij hebt die hooghartigheid die alle druïden hebben. Dat komt omdat jij de kennis hebt.’
‘Een priester is een druïde?’, concludeerde Lisa voorzichtig. ‘Oh ja, natuurlijk: het is zomer en alle hippies worden zweverig zodra ze een hunebed zien.’
‘Zweverig?’, herhaalde Ammiana.
‘Ja joh, je kent dat wel: stenen cirkels, zonnewende…’
Hij keek haar lang aan om uiteindelijk te concluderen:
‘Je praat een hoop larie. Maar je bent een goede man. Graupian heeft ons over jou verteld.’
‘Graupian?’
‘Onze druïde. Weet je zeker dat je een priester bent?’
‘Oh, Graupian!’, herhaalde ze, met een vlakke hand tegen haar hoofd aan slaand. ‘Sorry. Het accent bracht me in de war.’
‘Mhh. Graupian vertelde over jouw reis van Gallië naar de Zuid-West eilanden. Je bent een dappere priester, Li-sa.’
‘Ik ben heel dapper’, beaamde ze met meer stelligheid dan ze voelde. ‘Een dappere priester. Priesters moeten dapper zijn. Wanneer kan ik Graupian ontmoeten?’
Die Graupian knaap leek het verstandige deel aan deze zijde van Drenthe te zijn. Als een druïde mensen kan wijsmaken dat hij bepaalde krachten bezit dan heeft ie z’n zaakjes goed op orde. En misschien had hij een telefoon die zij kon gebruiken.
Wat doet een priester eigenlijk? Dat was zo’n beetje wat druïden ook deden, maar ze had er geen idee van wat die knapen eigenlijk uithaalden. Maretak snoeien was het enige dat haar vanuit stripverhalen was bijgebleven.
Ze liep naar buiten, terug het zonlicht in, trok haar jasje uit en pakte haar iPhone tevoorschijn. Ze zette het aan en wachtte. Het kwam tot leven maar dat was alles. De telefoon zelf werkte nog steeds niet.
Ze ging op de houten bank langs de muur zitten en staarde voor zich uit. Wat ze van druïden wist, was dat ze heel lang geleden leefden. De echte druïden dan wel; niet die gasten van tegenwoordig die doordeweeks als bouwvakker hun geld verdienden, naar de naam Koos luisterden en in het weekend een toga aantrokken om de zon te aanbidden.
Met een blik langs haar schouder bekeek ze de hoofden boven de deur. Ze zagen er echt uit. Ammiana moest zich goed in zijn rol hebben ingeleefd. Hij zag er daadwerkelijk uit als een Germaan met dat lange blonde haar en het ronde huis met dat sterke drankje dat hij uit een metalen vaas schonk.
Terwijl haar hersens zich hiermee bezig hielden, kwam de boer uit het huis en keek nogmaals de velden af.
‘Je zult zo de vrouw ontmoeten’, zei hij zonder zich om te draaien.
Hij had de armen gevouwen en Lisa zag strakke biceps onder het geblokte hemd. Zelf viel haar niets op toen ze in dezelfde richting over het veld keek. Maar dan had hij zo’n dertig tot veertig centimeter hoogte voordeel over haar.
‘Wat ik wilde vragen’, begon ze, wijzend naar de hoofden boven de deur: ‘Hoe heb je ze zo realistisch uitziend gekregen?’
‘Door ze van het lichaam van de eigenaars te scheiden.’
‘Ze zijn niet echt, toch?’, probeerde ze met een voorzichtig lachje, hopende dat hij met haar zou meelachen.
‘Ze zijn niet van steen’, zei hij schouderophalend.
‘Maar dat is toch illegaal?’ De woorden kwamen bijna stotterend tevoorschijn.
‘Wat is illegaal?’
‘Dat. Die hoofden boven de deur.’
‘Nee. Wat is illegaal? Is dat een Gallisch woord?’
‘Je weet niet wat illegaal betekent?’, vroeg ze verrast.
Hij schudde het hoofd. Hij moest hier wel heel lang leven als hij niet bekend was met advocaten.
‘Illegaal is iets dat je niet mag doen. De wet staat het niet toe.’
‘Ik ben mijn eigen wet en ik sta het toe. Kijk.’ Hij wees een richting aan over het veld. Ditmaal viel Lisa wel het stipje achterin op. ‘Dat is Maïve met de ossen. Ze is het veld aan het ploegen voor de winter gewassen.’
‘Is dat niet iets dat jij zou moeten doen?’
Haar achterhaalde notie van hoffelijkheid verbaasde haarzelf. Maar dit leek een typisch Drentse omgeving te zijn waarin vrouwen thuis truien voor de mannen breiden die in het veld het gewas aan het binnenhalen waren.
Ammiana trok de schouders op. Dit was een beweging die hij makkelijk maakte.
‘Het zijn haar ossen’, zei hij. ‘Dit zijn haar velden en haar huis. Ik decoreer het louter.’
Hij knipoogde grinnikend naar de hoofden.
Maïve bereikte hen sneller dan Lisa verwachtte. Het stipje werd een herkenbare vorm die eruitzag alsof het door twee ossen werd voortgetrokken. Zodra zij in zicht kwam, wierp ze een wantrouwige blik naar Lisa.
‘Wie’s de kleine?’, vroeg ze haar man zonder de ogen van de bezoeker af te halen. Mensen die zij niet kende, vertrouwde zij niet.
‘Hij’s de priester uit Gallië’, zei Ammiana. Hij pakte de teugels van haar over en leidde de ossen van het huis vandaan. ‘Hij heet Li-sa.’
‘Li-sa’, herhaalde Maïve. ‘Een vreemde naam voor zo’n hoge functie. Kom binnen.’
Ze droeg een lange rode jurk van ruw katoen met een wit-rood geblokte cape erover. Het zag eruit alsof ze met een dekbed aan een dag in het veld had doorgebracht. Lisa volgde haar naar binnen en nam de beker drank aan. Het vuur was hoger gepord en kraakte er lustig op los. Een stoofpot hing er pruttelend boven. Ammiana had zijn werk als huisman goed volbracht.
7.
Na het eten nam Ammiana haar mee naar het dorp. Het was een wandeling van drie kilometer en hoewel Lisa moe was van het fietsen en het dolen door het bos, sloeg ze de invitatie niet af. Misschien kon ze daar een G5 verbinding vinden of in elk geval iemand met een auto. Niet iedereen hier zou toch zo’n afgeschut leven leiden als Ammiana en zijn vrouw? Althans, dat hoopte ze.
In de buurt van de eerste huizen bereikte het geluid van mensen hen. Het gaf misschien een bepaalde kwaliteit aan het leven om buiten te wonen maar voor haar was het een kwaliteit die haar onbekend was. Zij was iemand die van alle gemakken hield.
Wandelend over de ingetrapte kleipaden door het dorp, draaide een aantal gezichten zich naar hen, en bekeken vooral de nieuwkomer met die vreemde kleding aan.
Ze volgde Ammiana naar éen van de grotere huizen. Hij beukte zijn vuist op de houten deur en riep:
‘Masopa! Ik heb de priester van Gallië meegebracht.’ In een terzijde zei hij tegen Lisa: ‘Hier woont Masopa, onze dorpsoudste.’
‘Is er iemand hier die misschien gewoon Harry heet?’, vroeg ze zich hardop af.
De deur werd opengeduwd en een man met gebleekt blond-rood haar keek van de éen naar de ander. Hij zag er niet oud uit. Misschien hield dorpsoudste niet zozeer de oudste man in, maar degene die het wijst was.
‘’t Is een kleintje’, was het eerste dat de man met de gebleekte haren opmerkte, na een blik over Lisa te hebben geworpen. Hij sloeg een cape om zijn schouders, kwam naar buiten en nam de twee mee naar een ander huis, dichter bij de rand van het dorp.
‘Graupian!’, zei hij luid. ‘De priester’s hier.’
‘Welke?’, vroeg een niet al barse stem van binnen het huis.
‘Die ene van…’
‘Gallië’, zei Ammiana nogmaals.
‘…Gallië.’
‘Kom binnen, kom binnen.’
Omdat hij dorpsoudste was, stapte Masopa als eerste het huis in. Binnen was het warm en gemoedelijk. Het vuur brandde helder en in een grote ronde pot erboven borrelde soep.
Graupian zat aan een tafel waarop stenen tabletten in een nette rij naast elkaar lagen. Hij stond op en strekte beide handen verwelkomend naar de priester uit Gallië.
‘Jeetje, jij bent een kleintje’, merkte hij op, Lisa’s hand in de zijne opbergend. ‘Kom binnen, ga zitten, ga zitten. We hebben veel te bespreken voordat het officiële deel begint. Je kunt gaan’, zei hij tegen Masopa en Ammiana. Beiden verdwenen zonder verder iets te zeggen. ‘Zeg eens: hoe gaat het?’
‘’t Gaat wel’, zei Lisa. Ze probeerde haar iPhone maar kreeg ook hier geen verbinding. ‘Een beetje de weg kwijt, maar als ik jouw telefoon kan gebruiken om een taxi te bellen, zal ik je verder niet tot last zijn.’
‘Uh-huh, mmh mhh’, zei Graupian knikkend, gevolgd door: ‘Telefoon?’ Hij sprak het woord uit met dezelfde toon die Ammiana gebruikte toen hij het woord “illegaal” herhaalde. ‘Ben je Grieks? Ik dacht dat je uit Gallië kwam.’
‘Je hebt er toch wel eentje, een telefoon?’
‘Heb ik dat?’
Graupian’s wenkbrauwen gingen vragend omhoog. Met de handen in de zij keek hij de kamer door. Als een priester sprak dan luisterde je, zelfs als je de baas was van het dorp was. Hij gaf de juiste indruk van iemand die naar iets op zoek was, mompelde als hij een object zag dat voor een telefoon kon doorgaan—wat dat dan ook voor ding was.
Intussen dwaalde Lisa’s aandacht naar de stenen tabletten. Ze zag dezelfde soort tekens die zij op de steen in het bos had opgemerkt. Ze probeerde het te lezen. Vanwege de openingen tussen de tekens vond ze het moeilijk om te gissen wat een natuurlijke opening was of dat het een nul voorstelde. Dus het was tweeënveertig of vierhonderdtwee.
‘Wat vind je er van?’, vroeg Graupian toen hij de priester zijn tabletten zag lezen. Dit was in elk geval iets waarmee hij bekend was.
Ze liet haar vingers over de cijfers gaan, hield van het gevoel van deze verse cijfers getekend in klei. Ze keek op en zag dat Graupian haar met interesse bekeek, zich afvragend wat een priester uit Gallië van zijn berekeningen dacht. Zijn oude ogen waren evenzo gretig als die van een schooljongen. Lisa glimlachte.
‘Waarom vereenvoudig je het niet door nul te gebruiken?’, vroeg ze toen.
‘Nul?’, herhaalde hij.
‘Ja, zoals dit…’
Ze plaatste duim en wijsvinger van beide handen tegen elkaar en vormde een kronkelige O. Graupian nam een stap naar achteren.
‘Ik weet dat je een wijs man bent, een priester en al die dingen’, zei hij, ‘maar stop dat ding weg.’
‘Het is een nul’, zei Lisa met een korte lach. ‘Niks bijzonders.’
‘Misschien niet in Gallië’, zei Graupian, en bedacht zich plots dat het toch al van die slechte mensen waren daar, ‘maar hier is het de cirkel van eeuwigheid. Als de zon hoog in de hemel staat en de stralen vallen door deze cirkel, zul je het hiernamaals nooit bereiken.’
‘Wat?’ Ze lachte vol ongeloof.
‘Ja, neem me maar in de maling met al je priester hocus pocus, maar wij arme mensen hier weten niet hoe we aan de cirkel kunnen ontsnappen.’
‘Het is een nul.’
‘Wat is die nul waarover je het telkens hebt?’
‘Nul, je weet wel: nul.’
‘Nul?’
‘Zero.’
‘Zer-O?’
Graupian trok de schouders op en hoopte dat de druïden en andere priesters hier gauw zouden zijn. Hij had nooit verwacht dat hij druïden als verstandige mensen zou beschouwen, maar nu hij deze priester uit Gallië had ontmoet… Ineens verwonderde hij zich over iets:
‘Wat is er eigenlijk met Alaunus gebeurd?’
Een bericht over zijn mogelijke heengaan had hem niet bereikt.
‘Wie?’, vroeg Lisa.
‘Alaunus’, herhaalde hij, ‘jouw voorganger.’
Bedenkelijk fronsde hij en nam de priester goed in zich op. Lisa voelde zich ongemakkelijk worden onder zijn blik.
‘Oh, Alaunus’, zei ze uitgestreken. ‘Het is jouw uitspraak…’
Ze maakte het teken van nul, de eeuwige cirkel. Graupian deed een stapje naar achter.
‘Ik spreek dit soort taal’, zei ze. ‘Het is Gallisch. Jij spreekt—niet Gallisch.’
Ze was er niet zeker van waar ze was. Drenthe, okee, maar of de mensen hier dit ook door hadden, was nog maar de vraag.
‘Wij Noorderlingen spreken onze eigen taal en zijn daar trots op.’
Graupian rechtte zijn fiere rug en leek in zowel status als lengte te groeien.
‘Ohhh: Noorderlingen!’, herhaalde Lisa.
‘Wat “Oh, Noorderlingen”’, herhaalde hij op zijn beurt.
‘Beter dan O Kelten, toch?’
Ze maakte het teken met haar vingers. Toen Graupian een stap terug nam, wist ze dat ze iets machtigs had.
Plots kwamen een aantal mensen de kamer binnen, waaronder Masopa.
‘De druïden komen eraan voor het festival’, zei hij. De man naast hem nam Lisa op.
‘Wie’s de grasspriet?’
‘Dat is Li-sa, de priester uit Gallië’, zei Graupian.
‘Wat is er met Alaunus gebeurd?’
Graupian trok de schouders op. Hij had er geen idee van.
‘Alaunus heeft een leerling gestuurd’, legde Masopa uit.
‘Voorzichtig’, waarschuwde de chef van de het dorp: ‘Li-sa heeft magische krachten. Hij bezit de donker kant van Corann.’
‘Hij?’, werd er in spottende toon herhaald.
Beide mannen staarden Graupian aan die een nul vormde met zijn duimen en wijsvingers, en dit net zo snel losliet als het was gevormd. De twee mannen namen een stapje terug.
‘Li-sa?’, vroeg de onbekende man aan Graupian, over zijn schouder wijzend naar de nieuwe priester in het dorp.
‘Wie ben jij?’, vroeg Lisa.
Sinds zij de kracht van de nul had gevonden, was zij weer haar assertieve zelf geworden. Misschien kon ze hen ook duidelijk maken, dat die “hij” waarover zij het hadden een “zij” was.
‘Ik ben Cethin, mijn beste.’ Hij draaide zich om de priester te zien. ‘Mijn chef zegt dat jij bepaalde krachten hebt…?’
Lisa vormde een grote nul en hield deze voor hem op. Alle drie namen een stapje terug.
‘Dat is een geducht wapen’, concludeerde Cethin. ‘Haal het weg, alsjeblieft.’
Ze deed wat men van haar verlangde.
Graupian ging terug naar de tafel en liet zijn ogen over de tabletten gaan. Hierna keek hij naar Lisa.
‘Wat maak jij ervan?’, wilde hij nog steeds weten.
De priester uit Gallië begreep dat ze niet meer het teken van nul kon maken omdat er te weinig ruimte in de kamer was om nog een stap terug te doen. Uit het raam starend en zich afvragend hoe ze een nul kon toevoegen zonder iedereen de stuipen op het lijf te jagen, zag ze mannen met lange baarden en in witte pijen gestoken in de richting van Graupian’s huis lopen. Dit moesten de druïden en priesters zijn. Ze pakte het smalle stokje van tussen de tabletten vandaan en tekende een wybertje tussen de vier en de twee. Samen met Graupian bogen Masopa en Cethin zich over de tablet om het van dichtbij te aanschouwen. Hun hoofden gingen van links naar rechts, iedereen pogend de blik van de ander op te vangen. Uiteindelijk vroeg Graupian:
‘Wat is dat dan?’
Lisa plaatste duimen en wijsvingers te zamen en na een scherpe inademing van de drie, vouwde zij haar vingers zo dicht mogelijk bij elkaar zodat de wybertjes vorm bleef bestaan zonder dat het op een nul leek, die vervloekte cirkel van het leven. Op dat precieze moment kwamen de druïden de kamer binnen en iedereen verwelkomde elkaar, klaar voor het festival dat de volgende dag zou plaatsvinden. Lisa stond op. Aangezien zij een priester was, vond ze dat zij zich tussen hen moest mengen. De hoop om een telefoon te vinden, liet zij varen. Deze mensen gingen zo in hun rol van Noorderling op, dat zij hun aardse genoegens hadden opgegeven. Misschien dat ze straks een lift kon krijgen als de druïden naar huis vertrokken.
‘Wie’s de kleine?’, vroeg iemand van hen aan Graupian.
‘Dat is Li-sa, de leerling van Alaunus van Gallië.’
‘Kon Alaunus zelf niet komen?’, vroeg dezelfde druïde aan Lisa.
‘Hij had belangrijkere dingen die gedaan moesten worden’, antwoordde ze.
‘Zoals?’
‘Alaunus mist nooit een festival’, zei een andere druïde.
Ze wachtten in stilte op haar reactie.
‘Zijn vrouw verwacht een kind’, zei ze uiteindelijk.
Haar opmerking deed hen in lachen uitbarsten. Dit verstomde toen getoeter het dorp bereikte. De drie Noorderlingen sprongen overeind.
‘De Vikingen’, zei Graupian tegen niemand in het bijzonder.
‘Oh, kloot: niet weer’, zei de kleinste druïde.
Uit ervaring wist hij dat de Vikingen plunderen en verkrachten heel serieus namen, net nu het hem weer lukte om rechtop te lopen.
‘Jij gaat met ons mee’, zei Graupian tegen Lisa. ‘En maak dat speciale teken met jouw handen.’
‘Dat zal ze leren’, merkte Masopa op.
‘Priesters krijgen geen babies’, riep een druïde naar Lisa.
‘Hun vrouwen wel’, riep ze terug, met de drie mannen naar buiten lopend.
‘Ze mogen niet trouwen.’
De druïde wilde het laatste woord hebben. Lisa eveneens.
‘Gooi ‘m voor de rechtbank’, zei ze, de schouders optrekkend.
Er was veel van het priesterschap dat zij niet wist, en wilde dat graag zo houden. Dit was niet iets dat voor haar was weggelegd.
Lopende door het dorp voegden meer mannen zich bij de groep. Ze liepen een eind door het bos. Erachter, daar waar de bomen schaarser werden, was het vlakke land. Het gras was verdord en de grond vertoonde scheuren waar de klei was ingedroogd. Aan de verre kant van deze vlakte lag een meer. Ze stopten waar het water begon. Ze vroeg zich af of dit het Paterswoldemeer was. Voordat ze deze vraag kon stellen, duwde Ammiana haar in de rug. Hij knikte in de richting Graupian, Masopa en Cethin die naar een terp liepen. Beiden volgden hen. Vanaf de terp zag ze dat achter het water geen land te bekennen was. Dus dit was niet het Paterswoldemeer. Wat ze wel zag, waren drie grote boten met machtige masten die verderop in het water gemeerd lagen.
Vijf mannen liepen naar de waterlinie. De rest bleef in ongeordende formatie wachten. Een kleine boot kwam vanaf een grote naar de kust geroeid. Vier mannen deden het werk, drie stonden rechtop in de boot, voor zich uit starend. Als dit Vikingen moesten voorstellen, zagen ze er niet erg imposant uit, was Lisa’s eerste indruk. De man in het midden was de opvallendste; iemand die de moeite had genomen zich in zijn rol in te leven met zijn baard en een lang gewaad rond zijn schouders. Helaas geen vlechten. Stripboeken uit het verleden hadden bij haar de verwachting gewekt dat Vikingen altijd vlechten droegen. Dit maakte het voor haar onbegrijpelijk waarom ze hun vijanden zoveel angst aanjoegen want er was niets indrukwekkends aan een man die op je af rende met heen en weer zwierende vlechtjes. Op school werd je een nicht genoemd; in de wereld van de Noorderlingen onbevreesd.
De ontblootte bovenlichamen van de roeiers glansden van zweet. De drie mannen in de boot stonden met een fiere blik en rechte rug. Lisa vroeg zich of hoe ze het voor elkaar kregen om te blijven staan in een roeiboot die schommelde op de kappende golfjes voor de kust. Ze moesten welhaast stalen spieren in hun knijpende billen hebben om dit vol te houden.
De man in het midden keek met gevouwen armen naar de mensen aan de wal. Zijn blik was niet alleen fier maar tevens provocerend, alsof hij de wachtende mensen uitdaagde tot de aanval over te gaan. Eenmaal dichterbij zag ze dat zijn baard kort was, bruin en krullend, en zijn volle kapsel als een golf om zijn gelaat viel om in de nek abrupt tot een halt te komen. De jongeman achter hem in een tuniek van wit en goud had een engelachtige uitdrukking op zijn smetteloze huid. De onschuld in hem werd geaccentueerd door zijn goudkleurige krullende lokken die een halo vormden in het licht van de zon. De derde man was ouder dan de andere twee en had beide armen om papierrollen heen geslagen. Hij was de enige onder hen die zich bewoog, van links naar rechts kijkend, de omgeving in zich opnemend.
‘Weet je zeker dat het Vikingen zijn?’, vroeg Graupian aan Masopa zonder de ogen van de naderende roeiboot af te halen.
‘Weet ik veel.’ Masopa keek om zich heen, zoekend naar iemand die hij de schuld kon geven. De aandacht weer terug bij de chef, zei hij: ‘Vikingen zouden meer mensen hebben gestuurd.’
‘Misschien proberen ze stiekem binnen te komen’, suggereerde Lisa, ‘als een Trojaans paard.’
De haar omringende mannen wierpen haar vragende maar vooral sarcastische blikken toe, in elk geval blikken die niet veel goeds voorspelden. Ammiana legde een hand op haar schouder. Hij was een grote man en alleen al hierdoor eiste hij respect op. Welk commentaar er ook opkwam in hun hersens om naar dat opdondertje van een priester te werpen, verdween zodra die beschermende hand op haar schouder belandde.
Voor Lisa was het scenario een andere: Ammiana’s hand bedekte haar gehele schouder en plot kwamen die hoofden boven de deur in haar herinnering. Ook dat had die hand op zijn geweten.
De roeiboot bereikte het ondiepe water en de roeiers sprongen eruit, gezamenlijk de boot aan land trekkend. Terwijl zij hiermee bezig waren, stapte de man met de krulbaard in het water. Zijn stoffen schoenen sploenkten door de branding, het strand op, gevolgd door de blonde jongeman. Scheermesjes kraakten onder zijn natte schoeisel. Toen de boot eindelijk op het droge was, liet de oudere man zich eruit helpen. Hij hield zijn armen in de lucht om de papyri te beschermen. Zijn opinies mochten niet nat worden. Drie roeiers liepen met hem mee; de vierde bleef bij de boot.
De krulbaard ging over het zand naar Graupian en de overige notabelen. Hij stopte vlak voor hen, keek eerst naar zijn schoenen waaraan zand kleefde voordat hij zijn rug rechtte en de mannen aankeek. Hij zei:
‘Mijn naam is Homerus.’
Bij het horen van deze naam rechtte ook Lisa de rug. Haar nek strekte zich toen zij met een jubelende stem riep:
‘De beroemde Griekse blinde dichter uit Iona, van het eiland Chios?’
Homerus en de blonde knul wisselden een blik.
‘Wat zei die nou?’, vroeg de oudere man aan de jongere, die de schouders verbaasd optrok. ‘Aan jou heb ik ook geen zak’, mompelde hij en richtte zich tot Lisa om licht geïrriteerd te roepen: ’Wat bedoel je met “blinde”, Vieroog?’
‘Hij heeft jouw openingszin gestolen’, fluisterde de blonde hem toe. ‘Je weet wel, die van de Griekse dichter uit…’
‘Okee, okee, ik weet ’t’, zei Homerus ongeduldig, de hand van de jongeman van zijn arm af slaand.
‘Maak je geen zorgen om hem’, zei Graupian met een blik naar Lisa. ‘Hij komt uit Gallië.’
‘Gallië?’, herhaalde de bezoeker glimlachend. Dat verklaarde veel.
‘Welkom, Homerus.’
Graupian stak zijn hand uit naar de nieuwkomer. De mannen begroetten elkaar met een handgreep om elkaars polsen.
‘Mijn naam is Homerus’, herhaalde de dichter na een boze blik over Lisa, ‘en dit is mijn uhm protegé…’ voegde hij met een kuchje toe, zijn arm in een zwaai naar de blonde toe ‘…Elpidios. Eutropios is mijn schriftgeleerde.’
Graupian introduceerde zijn belangrijkste mannen en vlak hierna wandelde de groep terug naar het dorp.
De druïden en priesters waren er, en nu was de Griekse dichter onverwacht eveneens aangekomen.
Graupian en Masopa liepen elk aan een zijde van Homerus, Cethin bij de blonde en Lisa volgde met de oudere schrijver. Ammiana bleef achter hen.
Eutropios vertelde haar dat hij niet alleen de schrijver was, maar ook de dokter op het schip. Misschien had hij een mobiel en het nummer van een taxi, bedacht ze zich. Toen zij hem dit vroeg, nam hij haar van boven naar beneden op en kwam tot de conclusie dat Gallië de dorpsgek in een priestergewaad had gestuurd. Hij besloot te doen alsof ze elkaar nooit ontmoet hadden.