Numeralia
1.
‘Heb je er zin in?’, vroeg Katie.
‘Wil je dat nou werkelijk weten?’ Na de bevestigende knik vervolgde Lisa: ‘Laat ik ‘t zo stellen: zou jij twee dagen plus een overnachting, laten we die vooral niet vergeten, met je collegae wilt doorbrengen? En eerlijk nu.’
Ze keek of alles wat ze wilde meenemen ook daadwerkelijk in haar rugzak zat.
‘Ligt eraan waar we naartoe gaan’, antwoordde Katie. Een indirecte reactie was beter dan een overduidelijke “nee”.
‘Wat dacht je van Drenthe?’
‘Mhh...’ Ze grinnikte. ‘Leuke hunebedden. Wil je nog koffie?’
‘Nee, dank je. We gaan met de bus en ik heb geen flauw idee of er een toi in zit.’
Ze pakte een boek van het tafeltje naast het bed en legde dit bovenop haar kleding. Na wat duwen, paste het perfect.
Katie zette haar mok koffie op de vloer en hielp mee de rugzak dicht te ritsen.
‘Iets lichters meenemen als leesvoer zou handiger zijn’, zei ze, de titel lezend voordat de rits het boek uit het zicht haalde, en pakte de mok weer op voor een slokje.
‘Het weegt niet veel’, loog Lisa. Het boek was even zwaar als de kleding eronder.
‘Ik bedoel licht als in leeswerk.’
‘Hoezo?’
‘Het is zelfs accountants toegestaan om iets anders te lezen dan wiskundige werken’, klonk het antwoord bijgestaan door een mokkende ondertoon.
‘Niet voor een nerd als ik.’ Lisa trok haar vriendin naar zich toe en kuste haar. ‘Let goed op jezelf.’
‘Let liever op m’n koffie.’ Ze schoof de beker tussen hen vandaan. Een golfje glipte over de rand en drupte naar de grond. Ze wreef het met haar sok in het tapijt. ‘Kom je na deze enerverende trip naar het oosten van het land terug hier of ga je door naar jouw eigen huis?’
‘Geen idee. Hier, denk ik. Alles wat ik heb, ligt al zo’n beetje hier.’
‘Misschien dat we na dit weekend over iets vaster kunnen beslissen...?’
Leunend tegen de kledingkast keek Katie naar haar vriendin die haar blik niet beantwoordde en in plaats daarvan vroeg:
‘Hoe bedoel je: vaster?’
‘Als in minder los. Minder vrijblijvend. Iets permanenter. Jij en ik.’
‘Okee...’, zei Lisa uitgestreken. Zo ver had ze nog niet nagedacht.
‘Je kunt ook nu al nee zeggen. Dan hoef ik in elk geval geen mooie volzinnen te bedenken waarmee ik jou overmorgen wil overdonderen.’
‘Nee, ’t is geen nee.’ Ze ging op de rand van het bed zitten om haar sportschoenen aan te trekken en vroeg: ‘Maar zou jij 24 uur per dag met zo’n vrouw als ik opgescheept willen zitten?’
‘Zo’n heerlijk wijf als jij met wie ik kan lachen, die heerlijk kookt en stiekeme bipsboertjes laat als ik de kamer uit ben?’
Lisa grinnikte en zei:
‘Dat stiekeme zijn we al lang gepasseerd in onze relatie. Ik bedoelde meer in de vorm van: zo’n wiskundig saai monster als ik.’
‘Sinds jij in m’n leven bent, klopt mijn huishoudboekje. Alleen daarom al zou mijn moeder weg van je zijn.’
‘Dus we moeten samen blijven vanwege jouw moeder’, concludeerde Lisa.
‘Weer eens wat anders dan vanwege de kinderen.’
‘Ik kan ook met jouw moeder trouwen.’
‘Dat maakt van mijn geliefde mijn stiefmoeder en van mijn moeder mijn schoonzus in de tweede graad aan vader’s kant.’
‘Families zijn zooo bewerkelijk.’
Lisa had haar schoenen dicht geknoopt, pakte Katie’s handen en liet zich van het bed omhoog trekken. Buiten claxonneerde een auto twee maal.
‘Rickie is t’r.’
Ze pakte haar rugzak bij de bovenlus vast en trok het achter zich aan. Katie kon best eens gelijk hebben wat het boek betrof.
‘Moet je nou de nacht doorbrengen in een slaapzaal waar je met al je collegae in stapelbedden ligt?’, vroeg Katie.
‘Ja, met de jongens in de ene zaal, en de meisjes in de andere.’ Lisa trok haar Rooswijk shirt aan en griste haar jasje van de rugleuning van de bank.
‘En jij in de zevende hemel’, vulde Katie grinnikend aan.
‘Heb je m’n collegae wel eens gezien? Maar om je uit de droom te helpen: ik deel een kamer met Rickie.’
‘Da’s een mooie wiskunde waardige verdeling: de lesbo en de nicht van het bedrijf bij elkaar op een kamer zodat er geen geruchten ontstaan.’
‘We hopen juist dat dat wel het geval is. Ciao, schat, ik zie je zondag weer.’
Ze namen afscheid van elkaar. Katie sloot de deur achter haar en liep naar het raam. Rickie wuifde naar boven. Ze zwaaide terug. Lisa wierp haar voor het instappen een handkus toe. De auto trok op en verdween uit zicht.
Ze draaide de luxaflex dicht.
2.
‘Heb je er zin in?’, vroeg Rickie.
‘Dat schijnt de vraag van de dag te zijn.’
‘Oeee, dit ligt gevoelig, merk ik.’
‘Nah, maar heb jij ooit in jouw ergste nachtmerries er ooit van gedroomd dat je ooit in een situatie terecht kwam waarbij je met een zooitje collegae, met wie je buiten het werk niets te maken wilt hebben, twee dagen in een hotel opgesloten wordt? En, om het verhaal volledig te maken: er wordt dan ook nog van je verwacht dat je plezier hebt. Ooit?’
‘Ahh, val ik ook onder de noemer “zooitje collegae”?’
‘Lieve schat, jij bent de enige op het werk die me niet mateloos irriteert.’
‘Ik ben blij dat je met zo’n heerlijk positief gevoel dit weekend in gaat. Hee, als jij Jack Nicholson bent, speel ik jouw barman.’ Hij wierp haar een zijdelingse blik. ‘“The Shining”’, legde hij uit bij het zien van haar verbaasde blik. ‘Al eens gezien?’
‘Een stukje. Het was zo ontzettend lang en kon me niet boeien.’
‘Je bent in slaap gevallen tijdens “The Shining”?’, riep Rickie verrast, deze conclusie trekkend uit haar woorden.
‘Er zat geen logica in.’
‘Onbegrijpelijk... Denk maar zo, Lies: een paar flessen wijn en een zak kaaskoekjes en het zal mij een rotzorg zijn met wie ik opgesloten zit.’
‘Zelfs als het Jack Nicholson is?’
‘Voor hem heb ik een fles Stroh rum bij me.’
‘Fantastisch. Daarom vind ik gilnichten zo leuk: die denken aan dat soort dingen.’
‘Natuurlijk. Want alle nichten hebben een moeder complex en zijn daarom gefixeerd op het goed draaiende houden van het huishouden’, mokte hij op z’n nichterigs.
‘Je weet dat ik het schertsend bedoel.’
‘Ik niet.’ Hij grinnikte. ‘Of toch wel. Dus dezelfde vraag maar nu met Stroh rum in gedachten: heb je er zin in?’
‘Reken maar.’
Ze reden Wijk aan Zee uit. Het was druk op de Zeestraat. De werkzaamheden aan de afvoer onder de overweg duurde al weken en intussen werd er maar van éen rijstrook gebruik gemaakt.
Eenmaal hier voorbij en weer vaart makend, zei Rickie:
‘Zonder nichterig te willen klinken: je hebt een leuk koppie haar. Kort, maar leuk.’
‘Zeker kort’, beaamde Lisa.
‘Maar leuk’, herhaalde hij, keek opzij en vroeg: ‘Was dat niet de bedoeling dan?’
‘Jawel. Iets korter, zei ik tegen de kapster, maar toen ik thuis kwam zag het er zo lullig uit, dat ik dacht Kim Jong-un in de spiegel te zien. Dus maar zelf de schaar erin gezet.’
‘Ah, hahaa, vandaar dat het piekend is.’
‘Punkend, is het woord dat je bedoelt, punkend.’
‘Klootzak.’
‘Dank je.’
‘Nee, niet jij: die hufter in de BMW die voor ons langs schiet.’
‘BMW en hufter zijn synoniem. Zoek het maar op in de dikke Van Dale.’
‘Gevolgd door BMW en klootzak.’
‘Zwarte Volkswagens met dat jonge grut erin vallen onder de noemer klootzak. Moeten we hier niet linksaf?’
‘Oh, fuk.’ Rickie zag een gaatje, gaf een ruk aan het stuur en schoof behendig tussen twee autos in. De BMW rijder moest eveneens linksaf en probeerde zijn voorwielen tussen Rickie’s auto en de wagen voor hem te duwen.
‘Dach’tnie, klojo’, mompelde hij, gas gevend en het minieme gaatje nog miniemer makend.
‘Whoow, Rick...’ Lisa stak haar neus in de lucht en snoof hoorbaar ‘...dus dit is de geur van testosteron dat het mannetjesdier loslaat om hufters op hun plaats te zetten.’
‘Oh yeah, baby.’ Ricky ketste zijn vlakke hand tegen de hare en negeerde het boze getoeter van de BMW. ‘Heb jij drop bij je?’
‘Wacht effies.’
Ze pakte haar rugzak van de achterbank en rommelde er doorheen. Langs het boek heen glipte een grote witte bal naar buiten, stuiterde van haar knie naar de vloer en rolde tussen haar voeten.
‘Gaan we softball spelen?’, vroeg Rickie verrast.
‘Je weet maar nooit.’ Ze pakte de bal van de vloer en stopte het terug. ‘Da’s mijn motto in het leven.’
‘De mijne is: alles is voorspelbaar.’
‘Alles is saai.’
‘Da’s een goede tweede.’
‘Eigenlijk meer een gedeelde eerste.’
Bij station Beverwijk draaiden ze de grote parkeerplaats op waar Rickie de auto zo dicht mogelijk bij het station zette om het lopen tot een miniem te beperken. Hun bus zou ergens hier moeten zijn.
‘Oh God’, mompelde hij plots. ‘Johan en Sjaak zijn er al. Ik hoopte dat corona twee nieuwe slachtoffers had gemaakt, maar helaas.’
‘Je moet je gewoon niet met hen bemoeien’, zei Lisa.
‘Dat zouden ze andersom eens moeten doen.’ Hij pakte zijn rolkoffer uit de kofferbak en keek haar aan. ‘Heb jij geen tas bij je?’, vroeg hij toen.
‘Alles zit in m’n rugzak.’
‘Waar is jouw kleding dan?’
‘In m’n rugzak.’
‘Uhhh...’ Hij wees naar zijn rolkoffer die tot de nok toe gevuld was ‘...ik bedoel maar.’
‘Jezis, Rick, we zijn er éen nacht. Wat heb je in hemelsnaam allemaal bij je?’
‘Kleding. Misschien kom ik wat talent tegen en een nicht moet daar altijd op voorbereid zijn.’
‘Precies zoals mijn motto dus: je weet maar nooit.’
Hij biepte de auto op slot, voelde aan de portier of het werkelijk dicht was en gezamenlijk liepen ze naar het station.
‘Trouwens’, vervolgde ze: ‘talent in Drenthe?’
‘Een leuke boer’n jong’n, wietgewel?’
‘In Drenthe?’, herhaalde ze.
‘Hee, schoonheden’, groette Sjaak. ‘Lekker bij elkaar op een kamer?’
‘Kan de éen wat van de ander leren.’ Johan grinnikte om zijn eigen opmerking.
‘Rick kan me tenminste nog iets leren’, zei Lisa in het voorbij gaan. ‘Dat is meer dan ik ooit van jullie verwacht.’
‘Oeee, wat zijn we scherp vanmorgen. Advies, Lies: met de rug naar de muur liggen. Met dat haar lijk je op een jongen.’
‘Is ze dat niet dan?’
‘Mannetje-vrouwtje.’
‘Laat gaan’, zei Rickie toen ze haar mond opende om iets terug te zeggen. ‘Het zijn lullas.’
‘Zeker BMW rijders.’
‘Met hun salaris?’
Lachend liepen ze verder.
3.
Vlak voor de lunch kwam de bus in Drenthe aan. Ze waren nergens gestopt voor koffie en na het aanvankelijke schoolreisjesgevoel, zakte het aanvankelijke vreugde gevoel met elke nieuw afgelegde kilometer verder weg.
Lisa had Rickie naar de andere kant van het gangpad verbannen en strekte haar benen over beide zittingen uit. Haar jasje was tot een kussen gepropt en ze bracht de reis soezelend door, wiegend op het ritme van de zacht schommelende bus. Aan de overkant speelde Rickie een spelletje op zijn iPhone en op de achterbank zaten Sjaak en Johan tegenover elkaar in een hoek en schoten M&Ms naar elkaars open mond.
‘Waar gaan we eigenlijk naartoe?’, riep Johan op een gegeven moment door de bus. De M&Ms waren op.
‘Wat dacht je van Drenthe?’, riep Lisa terug zonder de ogen te openen.
‘Drenthe is groot’, merkte Sjaak op.
‘Je hebt goed opgelet op school.’
‘Jammer dat er niks is blijven hangen.’
Lisa grinnikte om Rickie’s opmerking.
‘We gaan naar Schipborg’, riep Karel, de afdelingschef. Hij zat op het stoeltje naast de chauffeur met wie hij zich beter wist te onderhouden dan met zijn personeel. Het feit dat de chauffeur een zwijgzame man was, hielp Karel enorm in zijn bewondering voor hem.
‘Schiphol?’, herhaalde Sjaak en keek vragend naar Johan.
‘Dat is een grote vlakte waar vliegtuigjes komen en gaan’, zei Lisa, ‘en speciaal voor jullie twee staat er een vlucht naar Kameroen te wachten. Zorg dat je ‘m haalt.’
‘Kameroen?’
‘Ook groot, Sjaak’, verzekerde zij hem.
‘Ik weet wel wat Kameroen is’, zei hij snibbig nu ook Johan grinnikte.
‘SchipBORG’, herhaalde Karel duidelijk.
‘Zusterstad van Kameroen.’
‘Ja, dankje, Lies; dat begrijpen we nu wel.’
‘Het was dus ook niet voor jou bedoeld, chef.’
‘Ons hotel ligt vlak bij Zeegse’, vervolgde Karel, haar negerend. ‘Dat is pakweg een kilometer van Schipborg vandaan. Na de lunch gaan we daar naartoe. Het leuke is, dit voor de wandelaars onder ons...’ hij draaide zich om iedereen te kunnen zien ‘...is dat het Pieterpad langs Schipborg loopt.’
‘Is dat niet waar ze zielige zeedieren helpen?’, vroeg een bezorgde collega.
‘Dat is Pieterburen.’
‘In Groningen’, vulde Sjaak aan voor wie geografie duidelijk een ding was.
‘Ook groot, maar minder groot dan Kameroen.’
‘Ha.Ha. Lies’, grauwde hij haar toe.
‘En wat gaan we daar doen?’, vroeg Rickie.
‘Dat merk je wel als we er zijn.’
‘Oh jeez: dus we gaan een vertrouwensband scheppen tussen ons allemaal’, concludeerde Lisa. ‘Oefeningen doen in samenwerken, je kent dat wel: achterover vallen en erop vertrouwen dat een collega jou opvangt.’
‘In dat geval: kom je bij ons in de groep, Lies?’, vroeg Johan in zijn liefste stem.
‘Heel aardig van je, maar ik moet er voor bedanken. Ik wil m’n allergie niet voeden.’
‘Jullie horen in het hotel pas wat we gaan doen’, eindigde Karel zijn onderbroken verhaal in een nufterige stem en ging weer recht zitten, pissig dat Lisa het plan had weggegeven.
Samenwerken werd op zijn afdeling wel gedaan, zelfs hij moest dit toegeven, maar het samenzijn van deze mensen op éen afdeling gaf dagelijks onderlinge wrijvingen. Dit weekend was bedoeld als een stap om van de kleine groepjes een grote, hechte groep te maken. Ergens, diep in zijn binnenste, wist hij dat dit onbegonnen werk was. Maar hij had er een volledig betaald weekendje van de directie aan overgehouden en als zij wilden dat hij deze testjes met het personeel uitvoerde, zei hij er geen nee tegen. Dat weekendje weg van vrouw en kinderen was daarbij een bonus.
‘Weet je nog van die knaap die twee ochtenden langskwam om ons te leren open tegen elkaar te zijn?’, vroeg Miranda.
Ze zat op haar knieën op haar zitting en keek over de rugleuning naar Lisa. Net zoals Karel had zij uitgekeken naar een weekend weg van huis, weg van man en kinderen en de afwas.
‘Was dat met die lul met die kreten?’, vroeg Rickie.
‘Hatchaa!’, riep iemand voorin de bus.
‘Wat een zak was dat’, zei Sjaak. Voor eens stemde iedereen unaniem met hem in.
‘Hij deed me aan die voetballer denken’, zei Miranda. ‘Eentje van vroeger, die met dat haar.’
‘Coen Moulijn?’, vroeg Rickie half schertsend. Met Miranda wist je nooit welke kant ze op wilde. Johan liet zijn vingers boven zijn kuifje wapperen als een lok in de wind.
‘Nee nee, en niet onze Coen afzeiken anders krijgen we mot, Rickie.’
‘Wat ga je doen: op ‘m zitten?’ Sjaak grinnikte om zijn eigen opmerking.
‘Misschien vindt ie dat nog lekker ook.’
‘Sjaak, Johan: laat het niveau niet verder zakken, graag’, riep Karel hen toe.
‘Was er een niveau dan?’, riep Lisa vragend terug.
Zwijgend tuurde Karel naar buiten. De chauffeur glimlachte. Hij was gewend schoolklasjes te vervoeren en kantoorlui op een dagje uit waren altijd de ergste schoolkinderen.
4.
Na de lunch in het hotel drukte Karel hen op het hart dat ze zich uiterlijk om half 3 beneden in de aula moesten verzamelen. De zomer stond voor de deur en het was tot ver in de avond licht. Daar moesten ze gebruik van maken.
‘Carpe diem’, zei hij als groet en trok zich terug naar zijn eigen kamer.
‘Dat zeg je toch als je vroeg opstaat?’, vroeg Rickie nadat hij de kreet overdacht had.
‘’t Is Karel: vooraan in de rij van hielenlikkers, achteraan toen het gezonde verstand werd uitgedeeld’, was Lisa’s antwoord.
Naast elkaar liepen ze door de gang naar hun kamer. Ze viel direct op bed en sloeg haar boek open. Rickie duwde tegen het raam en voelde een fris briesje naar binnen sijpelen. Leunend tegen de sponning keek hij met een gebogen hoofd naar de titel van haar boek.
‘Allejezus, Lies: “A History of Mathematics”? In het Nederlands begrijp ik er al geen moer van, laat staan in een andere taal.’
‘Daarom lees ik ’t en niet jij.’
‘En daar ben ik je heel dankbaar voor.’
Het lage nachttafeltje naast zijn bed had en miniem laatje met daaronder een rekje waarop een bijbel verstopt lag. Hij sloeg het boek open en haalde een rode pen tevoorschijn. In grote letters schreef hij “Fabels” bovenaan de eerste pagina en smeet het boek terug in de la. De Stroh rum eruit pakkend, vroeg hij:
‘Neut?’
‘Moet je dat nog vragen?’
Hij verdween naar de badkamer en kwam terug met twee plastic bekertjes waaromheen cellofaan gewikkeld zat. Hij sjorde het eraf en vulde de bekertjes tot de helft.
‘Cola erbij?’, vroeg hij.
‘Heb je geen Up?’
‘Uh-huh. Bij rum hoort coke.’ In de minibar stond Pepsi. Hij vulde de bekers bij en hield de zijne naar haar op. ‘Santé, Lies.’
‘Zum Wohl, Ricketik.’
Ze ging naast hem staan. De kamer gaf uitzicht op een uitgestrekte weide met achteraan, heel ver weg, een rijtje bomen. Voor deze bomen waren witte vlekken te zien van schapen die daar het gras kort graasden.
‘Ik moet toegeven dat het rustgevend is’, bekende ze na een paar zwijgzame minuten.
‘Zekers’, beaamde Rickie. ‘En saai als de klote.’ Hij trok een pakje shag uit zijn tas. ‘Zin in?’ Uit het pakje kwam een joint tevoorschijn.
‘Als dit me helpt deze dag door te komen...’
‘Dit is zulk goed spul dat het je zelfs helpt vanavond die dikke pil in éen ruk uit te lezen.’
Ze openden het raam zo wijd mogelijk en Rickie stak het sigaretje aan. Hij inhaleerde diep voordat hij de rook kans gaf te ontsnappen. Lisa volgde zijn voorbeeld en liet haar armen ontspannen uit het raam hangen om het ritme van de bries te voelen.
‘Weet je dat dit een goed moment in mijn leven is?’ Hij pakte de joint van haar over en staarde naar de witte vlekken. ‘Na het overlijden van Bas was alles zwaar klote.’
‘Begrijpelijk.’
Ze streek haar hand troostend over zijn rug.
‘Er was een moment dat ik dacht er zelf ook maar een eind aan te maken. Een wereld zonder Bas kon ik niet aan.’
‘Ik ben blij dat je er nog bent.’
‘Ja.’ Hij knikte afwezig. Toen: ‘Weet je hoe dat komt? Mijn psycholoog vertelde mij dat ik onder de mensen moest komen, me met het klootjesvolk moest gaan bemoeien, lulkoek verkopen en praatje pot houden. Aangezien er geen volk zo kloteriger is als kantoorlui, ging ik weer aan het werk.’
‘Dat klinkt opbeurend’, zei Lisa grinnikend, het sigaretje van hem overpakkend.
‘Maar serieus, Lies’, vervolgde hij: ‘Terug naar de werkvloer was de juiste optie, merkte ik achteraf. Want voordat ik die eerste dag naar binnen ging, bleef ik voor de deur staan. Zal ik wel, zal ik niet...? Ik wilde weg, terug naar huis en heel de wereld kon de tering krijgen. Weet je wat de doorslag gaf dat ik toch naar binnen ging?’
‘Nou?’
‘Ik hoorde aan de andere kant van de deur Karel iets zeggen in de geest van: Het systeem werkt momenteel niet naar behoren. Daaroverheen kwam jij met de voor mij onsterfelijke zinsnede: Het systeem is kut. Ik hoorde mezelf grinniken en voelde me ineens heel vrolijk worden, puur door die ene opmerking van jou. Zoveel venijn op zo’n rustige toon gezegd, maakte m’n dag draagbaar.’ Hij keek opzij en zag haar glimlach. ‘Weet je, Lies: soms is het leven heel eenvoudig.’
5.
‘Mooi, we zijn volledig.’ Karel keek naar Rickie en Lisa die de aula binnen wandelden. Het was zeven over half drie.
‘Bijna op tijd’, merkte Sjaak op.
Ze glipten langs Karel heen en namen tussen de groep plaats.
‘Jullie weten dat er in het hotel niet gerookt mag worden?’, zei hij streng, luid snuivend met zijn neus in de lucht.
‘En dat is maar goed ook’, beaamde Lisa. ‘Een smerige gewoonte, roken.’
‘Hebben jullie pretsigaretjes gerookt?’
Zijn strenge blik ging van de een naar de ander.
‘Met ons salaris kunnen we geeneens vloei veroorloven’, antwoordde Rickie.
‘Natuurlijk niet, chef’, riep Lisa verongelijkt uit, overdreven aan haar kleding ruikend. ‘We deelden de lift met twee van die wiet gebruikers. Die penetrante geur is niet te harden. Hier, kijk: dat stel bedoel ik.’
Ze wees naar twee oudere dames die achter de groep langs liepen in mini-pasjes waarmee ze hopelijk voor de avond de buitenlucht zouden bereiken. Ieders aandacht was op hen gericht. Éen van de vrouwen keek op en wuifde naar Lisa. Ze had geen idee wie die jonge vrouw was, maar deze zwaaide zo lief naar haar.
‘Ze gebruiken dat wel eens tegen reuma’, merkte Miranda op, ‘wiet.’
‘Dat heb ik ook gehoord’, zei Johan en voegde grinnikend toe: ‘Ik las dat die ouwe wijffies zelfs dealer worden in het bejaardenhuis.’
‘Dat is shockerend’, zei Lisa toonloos, een geeuw onderdrukkend. De wiet had haar loom gemaakt.
‘Er zijn wel ergere dingen in de wereld dan wiet uitdelen in een bejaardenhuis.’
‘Dat maakt mij niet uit’, zei ze, ‘maar het is voor mijn systeem shockerend dat jij kunt lezen.’
‘Oh, ha-ha, Lies, heel grappig’, zei Johan toonloos.
‘Mijn tante heeft knieproblemen’, begon Arnold, de boekhouder van de afdeling. Hij ging naast Miranda staan. ‘Zij heeft een wandelstok met een rubber doppie aan de bovenkant. Als je dat eraf haalt, zit er wiet onder.’
‘Da’s best inventief’, moest Lisa toegeven.
‘Dat mens loopt tegenwoordig vlotter dan ze dertig jaar geleden deed.’
‘Jongens, kunnen we het centraal houden?’, vroeg Karel.
‘Bejaardentehuizen heb je toch niet meer?’, vroeg Rickie. ‘Ik dacht dat ze tegenwoordig verzorgingshuizen heten.’
‘Of wietplantages’, zei Sjaak, en grinnikte met Lisa’s aanstekelijke lach mee.
‘Jongens: centraal…’
‘Trouwens, Lies…’ Miranda glipte langs Arnold heen naar Lisa toe ‘…het is leuk wat je met jouw haar hebt gedaan. Het staat je goed.’
‘Wat we vanmiddag gaan doen, is het volgende.’
‘Dank je.’
‘Denk je dat het mij zou staan, zo’n kort koppie?’
‘Waarom niet? Gewoon proberen.’
‘Dames…’
‘Denk je?’
‘Zie ‘t maar zo: als het niks is, is het toch zo weer aangegroeid.’
‘Dames’, probeerde Karel nogmaals.
‘Mijn zwager heeft twee jaar geleden zijn hoofd kaalgeschoren’, mengde Sjaak zich in het gesprek. ‘’t Is nooit meer terug gegroeid.’
‘Bij mannen is dat hormonaal’, verzekerde Miranda hem.
‘Dat is toch alleen iets van vrouwen, eens per maand?’
‘Dames en heer, kan die weer?’
‘Rijmen en dichten…’, zei Rickie zacht.
‘Zonder je wiet op te lichten’, vulde Lisa voor hem aan.
‘We vertrekken zometeen in de richting van Zeegse. Daar houden we onze eerste oefening.’
‘Op het Pieterpad?’, vroeg Miranda.
‘Nee.’
‘Gaan we naar Pieterburen? Ik wil de zeehondjes wel eens zien.’
‘In Zeegse’, vervolgde Karel, Johan negerend, ‘lopen we een stuk het bos in…’
‘Over het Pieterpad.’ Sjaak en Miranda knikten alwetend naar elkaar.
‘…voor een oefening gevolgd door een spel.’
‘Is er een bos?’, vroeg Rickie. Het sigaretje had ook hem loom gemaakt en zijn gedachten liepen een paar passen achter die van de rest aan.
‘Ik heb vaak spelletjes gespeeld in een bos’, vertrouwde Lisa hem toe. ‘Heel aangenaam.’
‘Oeee, vertel.’
‘Het vervoermiddel dat we naar Zeegse gebruiken’, vervolgde Karel onverstoord, ‘staan hier buiten op de parkeerplaats. Tandems.’
‘Tandems?’ Sjaak lachte vol ongeloof.
‘We verdelen ons in groepjes van twee…’
‘Ja, logisch’, mompelde Miranda.
‘…en fietsen via een omweg naar Zeegse.’
‘Waarom niet rechtstreeks?’, vroeg Rickie.
‘Omdat dit een onderdeel van de oefening is, schat’, antwoordde Lisa. ‘De laatste die van de tandem afdondert, heeft gewonnen.’
‘Het is geen wedstrijd’, herinnerde Karel iedereen eraan.
‘Jij en ik op een tandem?’, stelde Rickie voor.
‘Uiteraard. En op een natuurlijke manier verdwalen.’
‘De paartjes zijn blind ingedeeld’, zei Karel. ‘We gaan eerst naar buiten, naar de tandems. Waarom heb jij een rugzak bij je?’
‘Wie, ik?’, vroeg Lisa, de armen door de lussen van haar rugzak wevend. Ze zorgde ervoor dat het flesje rum niet in contact kwam met de blikjes cola. Het getik zou Karel wel eens uit zijn inertie kunnen trekken.
‘Ja, jij.’
‘Je hoeft niet zo pinnig te doen. Tijd van de maand, je kent dat wel. Of niet. Reken er maar op dat mijn kruis gaat afzien op het zadel.’
‘Dat hoeven we allemaal niet te weten.’
‘Mijn vriendin gebruikt tampons’, zei Sjaak. ‘Die kun je makkelijk in een broekzak wegproppen.’
‘Werkelijk?’
‘Wist je dat niet dan?’
‘Dat van die tampons wel, maar dat jij een vriendin hebt. Haalt ze ook adem offe…?’
‘Ze heeft vast een ventiel aan de zijkant’, vertrouwde Miranda haar toe toen ze naar buiten liepen.
‘Al dat latex zal behoorlijk piepen.’
‘Vast niet meer dan anderhalve minuut.’
‘Dames en heren, jullie ook, dames’, zei Karel tegen de twee grinnikende vrouwen.
Hij stond naast een man wiens imposante borst uit zijn strakke t-shirt scheen te willen barsten. Wijdbeens, de duimen achter het elastiek van zijn sportbroek gestoken, en met een zonnebril op ging zijn blik over de mensen voor hem.
‘Dit is Francis. Hij gaat jullie op de scooter voor in een vast tempo. Het is zaak dat jullie hem bijhouden.’
‘Da’s een nicht’, concludeerde Rickie na éen blik op de bonk voor hen.
‘Waarom gaan wij dan ook niet op een scooter?’, vroeg Arnold.
Ook hij werd door Karel genegeerd.
‘Francis is de teamleider. Jullie volgen al zijn instructies op. Francis…?’
‘Met de naam Francis is hij zeker een nicht’, stemde Lisa met Rickie in.
‘Ik ben Francis, jullie teamleider.’
‘Dit gaat een lange dag worden’, zei Miranda zacht.
‘Jullie worden in groepjes van twee ingedeeld. Elk groepje pakt een tandem. We gaan naar Zeegse. De route duurt een half uur. In het bos bij Zeegse volgen oefeningen. Zijn jullie er klaar voor?’
‘Ja’, beaamde een aantal lauw.
‘Ik vroeg: zijn jullie er klaar voor?’, herhaalde hij, ditmaal in hoofdletters
‘Jaaaa’, zei hetzelfde groepje uitgestreken.
‘Goed. De paartjes zijn…’
Terwijl Francis aan de opsomming begon, draaide Karel zich om en liep terug naar het hotel.
‘Ga jij niet mee?’
Lisa’s vraag hield hem niet tegen. Over zijn schouder antwoordde hij:
‘Ik moet binnen het éen en ander regelen voor vanavond.’
‘Zoals?’
‘Dat zie je vanavond wel.’
‘Die gaat op z’n nest liggen rukken’, merkte Sjaak op toen Karel binnen was.
‘Ja, vast.’
‘Geloof me: getrouwd, drie kinderen. Deze kans krijgt hij niet zo gauw meer.’
‘Je hebt een punt.’
‘Karel zometeen ook.’
‘Doen jullie ook mee?’
Hoewel het als een vraag klonk, was Francis’ intonatie zodanig dat het als een order overkwam.
‘We wilden een punt stellen.’ Sjaak knikte hem toe. ‘Maar ga vooral door.’
‘Ja, graag’, viel Lisa hem bij. Ze had trek in een borrel en kon niet gauw genoeg weggaan.
‘De indeling is als volgt…’
Lisa’s gedachten golfden van de sprekende driedeurskast vandaan en keerden terug naar Katie. Ze had een vermoeden waarover deze wilde praten na het weekend, maar durfde er niet aan te denken. Mocht Katie met haar willen samenwonen, wat dan? Ze hield van haar maar ze hield ook van haar onafhankelijkheid, het hebben van een holletje waarin ze zich kon terugtrekken als de wereld om haar heen te opdringerig werd. In haar holletje had ze tenminste niemand om haar heen behalve de geesten van Thales van Miletus tot en met Shakuntala Devi. Alles dat hier buiten viel, bekeek ze met een argwanend oogje, zeker als het haar ruimte binnen wandelde.
Door een por van Miranda kwam ze terug in het hier en nu. Sjaak staarde haar aan.
‘Wat?’, vroeg ze zonder dat het een vraag was.
‘Lisa en Sjaak’, herhaalde Francis.
‘Er is geen Lisa en Sjaak en zal er nooit komen ook’, zei ze.
‘Nu wel.’ Hij wees naar de rij tandems. ‘Jij en Sjaak pakken een fiets en wachten bij de anderen.’
‘Ben je wel goed bij je hoofd?’, daagde ze de kledingkast uit.
Sjaak duwde haar tegen de schouder en glipte langs haar heen naar de tandems.
‘Raak me nog een keer aan en je zult via je achterhoofd moeten snuiten’, grauwde ze hem toe.
‘Daar is toch genoeg ruimte’, zei Rickie tegen haar. ‘Zie je straks.’
Sjaak haalde de tandem van de standaard en wachtte op haar.
‘Ik ga voorop’, zei hij zodra ze binnen hoorafstand was.
‘Je denkt toch niet dat ik met m’n gok zo vlak bij die kont van jou ga zitten?’
‘Dan ga ik achterop en stop m’n neus in de jouwe.’
Het was een voorstel waarover ze niet lang hoefde na te denken en besloot dat achterop de betere plek was voor haar. Sjaak kon dan ook meteen al het harde werk doen.
Francis stapte op de scooter. Door de lengte, breedte en de driedimensionaliteit van zijn doorgetrainde spieren, slokte zijn lichaam de scooter in zijn geheel op. Met de knieën naar buiten gedraaid, nam hij de complete breedte van de weg in beslag. Het motortje kreunde putputtepruttelend onder hem. Hij zwaaide zijn arm in de richting waar Zeegse lag en reed zonder omkijken weg, er vanuit gaande dat zij hem blindelings volgden.
Een tandem in bedwang krijgen was minder gemakkelijk dan verwacht. Een aantal collegae had de slag gauw te pakken en volgden Francis voordat hij helemaal uit zicht verdween. Sjaak wachtte op Lisa, de punt van een schoen rustend op de grond om het evenwicht te bewaren. De ruimte achter hem was krap en het kostte haar meer inspanning dan ze zich wenste om alleen al een been over de kettingkast te hijsen.
‘Klaar?’, vroeg hij, een blik over zijn schouder werpend.
‘Bijna.’
‘De anderen zijn al weg.’
‘Mooi, dan kan ik terug naar binnen.’
Eindelijk zat ze. Sjaak gaf een paar zetjes met zijn voet en de tandem kwam wiegend op gang. Lisa kreeg pas door dat de trappers achter meebewogen op het ritme van de voorste rijder toen deze langs haar kuiten schampten. Binnensmonds vloekend lukte het met haar voeten bij de derde omgang de trappers te pakken en gingen ze eindelijk goed op weg.
‘Zo slecht is het niet’, merkte Sjaak op.
‘De tandem bedoel je?’
‘Ja.’
‘Wel onwennig.’
Ze hadden er flink de vaart in. Sjaak zag de achterste fiets van de groep de bocht omgaan en zette er een tandje bij. In een mum van tijd bereikten ze het bos en namen de korte draai naar het onverharde pad. De combinatie snelheid en logheid van de tandem zorgde ervoor, dat ze de bocht niet zo haaks konden nemen als op een gewone fiets mogelijk was en langs Sjaak’s schouder heen zag Lisa het struikgewas met een noodvaart op hen afkomen. Met desperate behendigheid hield Sjaak de tandem op het pad. Ze werden geslagen door de uitstekende takken maar een frontale botsing bleef hen bespaard.
‘Wat een kloteding’, hoorde ze hem mompelen.
De struik had hun snelheid tot een slakkengang verminderd, juist op het punt waar het pad steeg. Zwaar trappend volgden ze het stijgende pad.
Bovenaan gekomen stonden hun collegae te wachten, tandems twee diep tegen een boom, en de groep in een halve cirkel om Francis heen. Wijdbeens en met de armen demonstratief over elkaar heen gevouwen, keek hij in de richting van de twee zwoegende fietsers.
‘Zo, zijn we er eindelijk?’, merkte hij op toen ze afstapten.
Lisa opende de mond om een weerwoord te geven, zag dat Francis’ aandacht alweer elders was, en besloot de wijste partij te kiezen door te blijven zwijgen.
‘We gaan beginnen met een behendigheidstest’, vervolgde hij.
Rickie sloop achter de halve maan langs naar Lisa en rustte zijn kin op haar schouder.
‘Gaan we er zo van tussen?’, vroeg hij zacht vanuit zijn mondhoek.
‘Uh-huh.’
‘Hoe?’
‘Effies bekijken waar er een gaatje is.’ Francis keek hun kant uit. ‘We zijn verloofd dus dit mag’, zei ze tegen hem, een hand om Rickie’s wang vouwend.
Francis mocht dan meer spieren dan hersens hebben maar zelfs hij zag van anderhalve kilometer afstand door een dikke mist heen dat Rickie zich met alles behalve een vrouw zou verloven. Hij liet zijn blik van hen vandaan gaan en baste:
‘We verdelen ons in groepen van twee…’
‘Hoe origineel’, mompelde Miranda.
‘…dus ga in groepjes van twee tegenover elkaar staan.’
Lisa en Rickie draaiden zich een kwartslag naar links op hetzelfde moment dat Sjaak en Johan zich naar rechts draaiden.
‘Kloot!’ Lisa stond tegenover Johan.
‘Twee en twee’, riep Francis iedereen toe, ‘niet twee en vier.’
‘Twee en twee is vier’, herinnerde Lisa hem eraan.
‘Gesproken als een echte boekhouder.’
‘Accountant.’
‘Miereneuker’, mompelde Johan.
‘Da’s nog altijd meer dan wat jij krijgt.’ Ze draaide zich zodat ze tegenover Rickie kwam te staan. ‘En nu?’
Francis deelde aan elk groepje twee touwen uit.
‘Vouw deze langs elkaar heen en houdt beide uiteinden van jouw eigen touw vast. Nu gaan jullie ervoor zorgen dat je met samenwerking loskomt.’
Miranda liet haar touw vallen. Het schoot tussen die van haar partner vandaan. Met een “ta-dah” raapte ze het van de grond.
‘Dames en heren’, begon Francis die zuchtend had aangezien dat deze groep niet wilde meewerken, ‘ik begrijp dat jullie hier geen zin in hebben. Ik heb ook betere dingen te doen dan een paar stedelingen uit de Randstad bezig te houden met spelletjes, maar daar word ik nu eenmaal voor betaald.’
‘Ik zou het ook niet gratis doen’, stemde Miranda in. ‘Maar dit is zo oer-lullig.’
‘Heb je een andere suggestie?’
‘Paintballen’, zei Sjaak toen Miranda naar zijn zin te lang nadacht.
‘Daar heb ik het materiaal niet voor.’
‘Skelteren.’
‘Ook niet.’
‘Zweefvliegen.’
‘Jagertje spelen.’ Francis was gestopt naar het luisteren van de suggesties die hem werden toegeschreeuwd en herhaalde: ‘Jagertje spelen.’
‘Ah. Lekker schieten op elkaar.’
‘Nee. Jagertje spelen is een volwassen versie van tikkertje. Jullie weten allemaal wat tikkertje is? Jagertje is hetzelfde maar dan anders.’
‘Ik begin het al te begrijpen’, zei Sjaak knikkend, zonder te weten waarover Francis het in hemelsnaam had.
‘Het zit zo: twee van jullie gaan op de tandem weg. Na vijf minuten gaat de rest van de groep de twee zoeken. Zo simpel is het.’
Lisa en Rickie wisselden onderling een snelle blik. Dit was de perfecte gelegenheid om een eigen draai aan deze dag te geven.
‘Jij en jij…’ de wijsvinger van Francis ging bijna beschuldigend van Lisa naar Sjaak ‘…zijn het prooi…’
‘Kut!’ Het kwam harder uit haar mond dan ze zelf verwachtte.
‘…dus pak de tandem. De vijf minuten gaan nu in.’
Treuzelend bleef ze wachten. Rickie duwde haar in de richting van Sjaak die met snelle passen naar de tandem liep. Al weglopend wierp ze een donkere blik over haar schouder en zag de brede grijns op het gezicht van de spelleider. Hij zwaaide toen hij haar blik opving en wees demonstratief op zijn linkerpols.
Sjaak had intussen de fiets gedraaid en wachtte op haar.
‘Wat een klotestreek.’ Ze ging achter hem zitten. ‘Gaan we het saboteren?’
‘We gaan doen wat we moeten doen. Des te sneller zijn we van dit gezeik af.’
‘Kutzooi.’
‘Blijf je zo heel de weg?’
Het pad dat ze een half uur geleden hadden beklommen, gaf hun tandem extra vaart nu ze het afdaalden. Sjaak kneep uit alle macht in de remmen om niet uit de bocht te vliegen.
‘Waar gaan we naartoe?’, vroeg ze toen ze weer vaart maakten.
‘Weet ik veel. Ik kom hier ook voor het eerst.’
‘Verderop is er weer een bos, geloof ik.’
‘Klopt. Ik zag het op de heenweg. Misschien kunnen we daar de fiets wegpleuren en het op een lopen zetten.’
‘Lopen?’
‘Heb jij een beter idee dan?’
‘Je hoeft niet zo’n toon tegen mij op te zetten, pik. Ik verzin deze rotzooi niet’, grauwde ze terug.
‘Het is zaterdag. Ik zie jou heel de werkweek al en nu op m’n vrije dag zit ik weer met jou opgescheept. M’n ballen zitten klem op dit kutzadel en m’n kont brandt. Denk je nou werkelijk dat ik geen reden heb op te snauwen?’
‘Okee.’
Hij had een punt, zeker op dit zadel.
Ze peddelden in de richting van het bos, passeerden een boerderij en sloegen rechtsaf.
‘Jezus, wat een woeft. Ben jij dat?’
Ze trok het hoofd naar achteren om de afstand tussen haar neus en Sjaak’s kont zo breed mogelijk te maken.
‘Dat is de geur van het frisse buitenleven. Je moet een weten wat die boeren allemaal op hun spruitjes spuiten.’
‘Wil ik dat weten?’
‘Die weeige lucht die je nu ruikt, is daar onderdeel van.’
‘Geen idee; ik eet biologische groeten.’
‘Natuurlijk’, concludeerde Sjaak. Lisa grinnikte om zijn reactie. ‘Zie je ze al?’
Ze draaide zich en tuurde over haar schouder naar de lange weg achter hen. Heel in de verte zag ze iets glinsteren. Cowboys hadden dat ook; die zagen in de bergen de glinstering van de zon op het lood van de geweren van de boeven.
‘En?’, vroeg Sjaak.
‘Yep. Ver weg nog.’
‘Achter die bosjes gaan we van de weg af. Als zij het blijven volgen, raken we ze kwijt.’
Ze naderden de bosjes met een sneltreinvaart, stuurden naar rechts en ploegden hobbelend voort over een grasveld. Hun snelheid verminderde aanzienlijk. Lisa hield met open mond haar tanden uiteen om geen vullingen te hoeven verliezen, zo hard klakten haar kaken op elkaar. Sjaak riep iets maar ze verstond hem niet.
‘Achter dat hunebed!’, herhaalde hij luid toen haar reactie uitbleef.
‘’kee’, riep ze terug.
Ze hoorde hem “tering” uitroepen na een verraderlijke diepe kuil en hoopte dat ze de hunebed bereikten voordat hun collegae in zicht kwamen. Ondanks dat ze geen zin in dit spel had, was de adrenaline nu zodanig hoog dat ze de anderen wilde voorblijven. Eenmaal dichter bij de steenmassa werd de grond vlakker en beter berijdbaar. Sjaak gaf een zwaai aan het stuur om achter de hunebed te komen. Door deze plotse wending, gleed het achterwiel weg en verloren de twee de controle over het stuur. Het voorwiel kwam tegen een Obelixsteen terecht. Sjaak rolde van de hunebed vandaan terwijl Lisa door een gapend gat tussen de stenen tuimelde.
Het was meteen stil om hen heen, louter een wiel dat even voortsputterde voordat ook dit stopte.
Sjaak was de eerste die zijn lijf bijeen raapte en stond voorzichtig op. Hij voelde of zijn lichaamsdelen nog zaten op de plekken waar zij eerder die dag waren gesignaleerd en draaide zijn nek van links naar rechts en terug.
‘Lies!’, riep hij, verdwaasd om zich heen kijkend. ‘Gaat ’t?’
Hij wachtte op antwoord. Toen dit uitbleef, ging hij op de hunebed af en stak een arm door de opening. Zijn hand ging tastend op zoek.
‘Lies? Lisa…?’
6.
Lisa opende de ogen. Het gevaar was geweken en ze voelde dat ze er heelhuids vanaf was gekomen. Haar bril glinsterde vlakbij in het gras. Ze zette het op en opende haar rugzak. Zowel de rum als de blikjes cola waren ongedeerd, alsook de softbal bal. Daarvan was ze zich heel bewust van geweest bij het doorrollen na de val. Ze vroeg zich af hoe het met Sjaak was en keek om haar heen. Hij was nergens te bekennen. Ook de tandem was verdwenen. De vuile flikker was er zonder haar vandoor gegaan. Opstaand merkte ze dat haar linkerschouder stijf aanvoelde maar dat was het enige. Het was eeuwen geleden dat ze van een fiets was gevallen. Dat was toen ze als twaalfjarige een bocht omging, niet zo roekeloos zoals hier met Sjaak, maar na een regenbui de avond ervoor had de nachtelijke vries de straten onzichtbaar glad gepolijst. De fiets glipte onder haar vandaan en ze schoof vijf meter over het wegdek. De jongen van de Coöp had dit een vermakelijke onderbreking van zijn werkzaamheden gevonden en lachte hartelijk toen ze mank lopend, fiets aan de hand, het laatste stukje naar de winkel aflegde. Ook toen had haar schouder haar parten gespeeld.
Zich voorover buigend om haar rugzak te pakken, viel haar oog op tekens in de grote steen. Het was onduidelijk geschrijf, maar ze herkende het meteen als cijfers. Ze liet haar vingers over de inkepingen gaan. De uithollingen voelden bijna sensueel aan. Het waren geen cijfers zoals men die nu had, maar driehoeken op stokjes en open driehoekjes die op hun zij lagen. Dit was graffiti uit een ver verleden. Ze schoof haar bril strakker aan en bekeek de tekens van dichtbij. Ze herkende:
éen …… zesentwintig.
Dus dit vertaalde naar: éen nul zesentwintig, of precies zoals het geschreven stond en betekende de opening niets meer dan een opening. In de tijd dat deze cijfers waren gekerfd, was de nul nog niet bekend en gebruikte men een open ruimte.
Ze glimlachte: graffiti was nog nooit zo mooi geweest. Misschien geen Diophantus maar nog altijd spannender dan een tag op een bus.
Misschien dat ze de steen mee naar huis kon nemen om ernaar te kijken en haar vingers over de uithollingen te laten gaan. Dit was drieduizend jaar oud; drieduizend tussenliggende jaren waarin de wereld een hele andere was geworden.
Ze pakte haar mobiel en belde al lopende Rickie. Er was geen bereik. Ze liep in een bosrijk gebied met hoge bomen, volle bomen, van die zomerse bomen waaronder het lekker luieren was. Alleen funest voor een G5 signaal.
Er hing een serene stilte in de lucht dat niet werd onderbroken door gezoef van treinen noch geronk van autos. Geen opgevoerde brommers, geen bellende fietsers, niets dan rust. Ze draaide langzaam om haar as, luisterend, en liet haar ogen het werk doen. Er was niets dat op de nabijheid van mensen duidde.
Zonnestralen daalden flikkerend door het bladerdak op haar neer. Het was warm, lekker warm; zo’n vroege morgenwarmte van een zomer in juli. De rits van de rugzak opentrekkend, pakte ze het flesje rum eruit en nam een slok. De warmte van buiten gleed met de slok mee naar binnen.
Ze had er geen idee van in welk deel van het bos ze zich bevond. Haar telefoon kon haar niet helpen. Omdat er geen bereik was, hadden de apps er de geest aan gegeven. Knap onnozel als je een kaart wilde raadplegen met een “u bevindt zich hier” aanwijzing erop.
Met stijve benen van het fietsen, liep ze almaar verder. Er waren veel vogels die een kakefonie van getjilp voortbrachten en insecten kwamen luid zoemend voorbij. Een hagedis zwierde als een dronkeman voor haar langs van de ene struik naar de ander. Ze maakte een sprongetje toen ze het diertje zag, hoewel het verdween voordat ze zich ten volle realiseerde wat het was.
Op een kruising van paden was de zanderige klei ingetrapt, iets dat op de nabijheid van mensen kon duiden. Eindelijk. Ze wilde een telefoonmast vinden, een taxi bellen en naar huis gaan, of ten minste naar het hotel. Een lekker warm bad en deze dag afvinken.
Ze legde het hoofd in haar nek en tuurde door het dikke gebladerte naar de felblauwe lucht erachter. De omringende bomen waren hoog, hoger dan ze ooit had gezien in Nederland. Ze herkende geen van de bomen, op eikenbomen na. Er waren tegenwoordig nauwelijks nog eikenbomen in bossen te vinden. Hier, echter, was een flink aantal dat aan een inglorieus eind als bijzettafeltje was ontsnapt.
Vliegen zoemden, muggen hingen als een groep tieners met lui hangende ledematen doelloos boven een bosje. Een andere hagedis stak zigzaggend over en hoewel ze nog steeds niet aan dit dier in een Drents landschap gewend was, schrok ze er minder van dan bij de eerste.
Zonder er erg in te hebben, was ze van het pad afgedwaald. Tegen de tijd dat ze dit doorhad, zag ze langs de boomstammen heen een vaag silhouet van het dak van een huis. Ze werd meteen levendig: mensen betekenden een vorm van civilisatie, in elk geval op z’n minst een plek om wifi te ontvangen. Zonder haar blik van het huis af te wenden, laveerde zij tussen de bomen door erop af.
Het huis had een rieten dak dat er heel charmant uitzag in het door het bladerdak heen schakerende zonlicht. Met afwachtende passen liep ze om het huis en botste bijna tegen een man aan die met zijn armen op een stok steunde. Hij staarde over de velden die uitgestrekt voor hem lagen. Hij was een lange, stevige man met lang blond haar, en gekleed in een geblokt hemd boven een ruim zittende broek. Waarschijnlijk was hij een ontsnapte hippie uit de jaren ’60 die hier zijn heil had gevonden.
Ze kuchte om zijn aandacht te trekken. Hij was te groot om aan het schrikken te maken als zij plots voor hem opdook. Hij keek haar over zijn schouder aan, knikte, en staarde wederom naar het landschap.
‘Hai’, groette Lisa. Ze liep langzaam op hem af. ‘Ik ben de weg kwijt geraakt en heb geen bereik op m’n mobiel. Heb jij misschien een telefoon waarmee ik een taxi kan bellen?’
Hij antwoordde haar maar ze begreep niet waarover hij het had aangezien hij in een taal sprak die zij niet kende. Drents, waarschijnlijk.
‘Jaaa, dank je’, mompelde ze. ‘Maar heb je een telefoon die ik kan gebruiken?’
De man trok de schouders op. Ze besloot om zelf op zoek te gaan en liep op het huis af met de bedoeling er naar binnen te gaan. Met haar hand tegen het hout van de deur aan, keek ze omhoog en zag twee hoofden die erboven waren vastgenageld. Bliksemsnel nam ze een paar snelle stappen terug en botste ditmaal met haar rug tegen de man.
‘Twee reizigers’, zei hij. Het was merkwaardig hoe ze door deze schoktherapie hem plots kon verstaan. ‘Werden een beetje te vrijpostig met de vrouw’, vervolgde hij, de schouders ophalend.
‘Dat hadden ze niet moeten doen’, mompelde ze, hopende meelevend over te komen.
‘Dat hadden ze zeker niet moeten doen.’ Hij lachte hartelijk. ‘En dat doen ze ook niet meer. Wie ben jij?’
‘Ik ben Lisa.’
‘Li-sa? Wat een grappige naam. Hadden jouw ouders letters te weinig?’
Zijn lach was hard en weerkaatste tegen de boomstammen. Ze begreep nu waarom de hagedissen het hier op een lopen zetten.
‘En wat doe jij Li-sa?’
‘Ik ben accountant voor een firma in de stad.’
‘Noop. Geen idee waarover je het hebt.’
‘Ik, eh, doe berekeningen voor een bedrijf in de stad.’
‘Noop. Ik begrijp je nog steeds niet.’
‘Ik ben een Mathematiker.’ Misschien was de Duitse omschrijving duidelijker voor een Drent.
‘Een magiër?’, herhaalde hij. ‘Jij bent zeker de priester uit Gallië waarop we hebben gewacht. Welkom, waarde heer.’ De hand die haar pols omcirkelde, reikte tot aan haar elleboog. ‘lk ben Ammiana Noceni, de boer.’
‘En wat doe jij?’, vroeg ze, haar arm wapperend om het bloed weer aan het stromen te krijgen.
‘Ik boer.’
Hij nam haar mee naar binnen. Het was een grote kamer met een sluimerend vuurtje in het midden ervan en een verhoogde rand langs een muur waarover een kleurige lap stof hing. Hij zei haar te gaan zitten en duwde een bronzen beker in haar hand. Ze nam een slok en zei:
‘Ik ben geen—zooo, dit is sterk spul.’ Ze kuchte een paar keer. Ammiana sloeg een aantal maal op haar rug. Ze herstelde van haar kuch alsook van een aankomende hernia. ‘Ik ben geen priester’, zei ze tussen het kuchen door.
‘Dan moet ik je ombrengen’, zei hij. ‘Opdrinken.’
‘Ik ben wel priester’, zei ze snel. ‘Natuurlijk ben ik de priester.’
‘Ik wist het.’ Hij lachte hartelijk. ‘We zijn al gewaarschuwd dat de priester uit Gallië een ondeugend gevoel voor humor heeft. En jij hebt die hooghartigheid die alle druïden hebben. Dat komt omdat jij de kennis hebt.’
‘Een priester is een druïde?’, concludeerde Lisa voorzichtig. ‘Oh ja, natuurlijk: het is zomer en alle hippies worden zweverig zodra ze een hunebed zien.’
‘Zweverig?’, herhaalde Ammiana.
‘Ja joh, je kent dat wel: stenen cirkels, zonnewende…’
Hij keek haar lang aan om uiteindelijk te concluderen:
‘Je praat een hoop larie. Maar je bent een goede man. Graupian heeft ons over jou verteld.’
‘Graupian?’
‘Onze druïde. Weet je zeker dat je een priester bent?’
‘Oh, Graupian!’, herhaalde ze, met een vlakke hand tegen haar hoofd aan slaand. ‘Sorry. Het accent bracht me in de war.’
‘Mhh. Graupian vertelde over jouw reis van Gallië naar de Zuid-West eilanden. Je bent een dappere priester, Li-sa.’
‘Ik ben heel dapper’, beaamde ze met meer stelligheid dan ze voelde. ‘Een dappere priester. Priesters moeten dapper zijn. Wanneer kan ik Graupian ontmoeten?’
Die Graupian knaap leek het verstandige deel aan deze zijde van Drenthe te zijn. Als een druïde mensen kan wijsmaken dat hij bepaalde krachten bezit dan heeft ie z’n zaakjes goed op orde. En misschien had hij een telefoon die zij kon gebruiken.
Wat doet een priester eigenlijk? Dat was zo’n beetje wat druïden ook deden, maar ze had er geen idee van wat die knapen eigenlijk uithaalden. Maretak snoeien was het enige dat haar vanuit stripverhalen was bijgebleven.
Ze liep naar buiten, terug het zonlicht in, trok haar jasje uit en pakte haar iPhone tevoorschijn. Ze zette het aan en wachtte. Het kwam tot leven maar dat was alles. De telefoon zelf werkte nog steeds niet.
Ze ging op de houten bank langs de muur zitten en staarde voor zich uit. Wat ze van druïden wist, was dat ze heel lang geleden leefden. De echte druïden dan wel; niet die gasten van tegenwoordig die doordeweeks als bouwvakker hun geld verdienden, naar de naam Koos luisterden en in het weekend een toga aantrokken om de zon te aanbidden.
Met een blik langs haar schouder bekeek ze de hoofden boven de deur. Ze zagen er echt uit. Ammiana moest zich goed in zijn rol hebben ingeleefd. Hij zag er daadwerkelijk uit als een Germaan met dat lange blonde haar en het ronde huis met dat sterke drankje dat hij uit een metalen vaas schonk.
Terwijl haar hersens zich hiermee bezig hielden, kwam de boer uit het huis en keek nogmaals de velden af.
‘Je zult zo de vrouw ontmoeten’, zei hij zonder zich om te draaien.
Hij had de armen gevouwen en Lisa zag strakke biceps onder het geblokte hemd. Zelf viel haar niets op toen ze in dezelfde richting over het veld keek. Maar dan had hij zo’n dertig tot veertig centimeter hoogte voordeel over haar.
‘Wat ik wilde vragen’, begon ze, wijzend naar de hoofden boven de deur: ‘Hoe heb je ze zo realistisch uitziend gekregen?’
‘Door ze van het lichaam van de eigenaars te scheiden.’
‘Ze zijn niet echt, toch?’, probeerde ze met een voorzichtig lachje, hopende dat hij met haar zou meelachen.
‘Ze zijn niet van steen’, zei hij schouderophalend.
‘Maar dat is toch illegaal?’ De woorden kwamen bijna stotterend tevoorschijn.
‘Wat is illegaal?’
‘Dat. Die hoofden boven de deur.’
‘Nee. Wat is illegaal? Is dat een Gallisch woord?’
‘Je weet niet wat illegaal betekent?’, vroeg ze verrast.
Hij schudde het hoofd. Hij moest hier wel heel lang leven als hij niet bekend was met advocaten.
‘Illegaal is iets dat je niet mag doen. De wet staat het niet toe.’
‘Ik ben mijn eigen wet en ik sta het toe. Kijk.’ Hij wees een richting aan over het veld. Ditmaal viel Lisa wel het stipje achterin op. ‘Dat is Maïve met de ossen. Ze is het veld aan het ploegen voor de winter gewassen.’
‘Is dat niet iets dat jij zou moeten doen?’
Haar achterhaalde notie van hoffelijkheid verbaasde haarzelf. Maar dit leek een typisch Drentse omgeving te zijn waarin vrouwen thuis truien voor de mannen breiden die in het veld het gewas aan het binnenhalen waren.
Ammiana trok de schouders op. Dit was een beweging die hij makkelijk maakte.
‘Het zijn haar ossen’, zei hij. ‘Dit zijn haar velden en haar huis. Ik decoreer het louter.’
Hij knipoogde grinnikend naar de hoofden.
Maïve bereikte hen sneller dan Lisa verwachtte. Het stipje werd een herkenbare vorm die eruitzag alsof het door twee ossen werd voortgetrokken. Zodra zij in zicht kwam, wierp ze een wantrouwige blik naar Lisa.
‘Wie’s de kleine?’, vroeg ze haar man zonder de ogen van de bezoeker af te halen. Mensen die zij niet kende, vertrouwde zij niet.
‘Hij’s de priester uit Gallië’, zei Ammiana. Hij pakte de teugels van haar over en leidde de ossen van het huis vandaan. ‘Hij heet Li-sa.’
‘Li-sa’, herhaalde Maïve. ‘Een vreemde naam voor zo’n hoge functie. Kom binnen.’
Ze droeg een lange rode jurk van ruw katoen met een wit-rood geblokte cape erover. Het zag eruit alsof ze met een dekbed aan een dag in het veld had doorgebracht. Lisa volgde haar naar binnen en nam de beker drank aan. Het vuur was hoger gepord en kraakte er lustig op los. Een stoofpot hing er pruttelend boven. Ammiana had zijn werk als huisman goed volbracht.
7.
Na het eten nam Ammiana haar mee naar het dorp. Het was een wandeling van drie kilometer en hoewel Lisa moe was van het fietsen en het dolen door het bos, sloeg ze de invitatie niet af. Misschien kon ze daar een G5 verbinding vinden of in elk geval iemand met een auto. Niet iedereen hier zou toch zo’n afgeschut leven leiden als Ammiana en zijn vrouw? Althans, dat hoopte ze.
In de buurt van de eerste huizen bereikte het geluid van mensen hen. Het gaf misschien een bepaalde kwaliteit aan het leven om buiten te wonen maar voor haar was het een kwaliteit die haar onbekend was. Zij was iemand die van alle gemakken hield.
Wandelend over de ingetrapte kleipaden door het dorp, draaide een aantal gezichten zich naar hen, en bekeken vooral de nieuwkomer met die vreemde kleding aan.
Ze volgde Ammiana naar éen van de grotere huizen. Hij beukte zijn vuist op de houten deur en riep:
‘Masopa! Ik heb de priester van Gallië meegebracht.’ In een terzijde zei hij tegen Lisa: ‘Hier woont Masopa, onze dorpsoudste.’
‘Is er iemand hier die misschien gewoon Harry heet?’, vroeg ze zich hardop af.
De deur werd opengeduwd en een man met gebleekt blond-rood haar keek van de éen naar de ander. Hij zag er niet oud uit. Misschien hield dorpsoudste niet zozeer de oudste man in, maar degene die het wijst was.
‘’t Is een kleintje’, was het eerste dat de man met de gebleekte haren opmerkte, na een blik over Lisa te hebben geworpen. Hij sloeg een cape om zijn schouders, kwam naar buiten en nam de twee mee naar een ander huis, dichter bij de rand van het dorp.
‘Graupian!’, zei hij luid. ‘De priester’s hier.’
‘Welke?’, vroeg een niet al barse stem van binnen het huis.
‘Die ene van…’
‘Gallië’, zei Ammiana nogmaals.
‘…Gallië.’
‘Kom binnen, kom binnen.’
Omdat hij dorpsoudste was, stapte Masopa als eerste het huis in. Binnen was het warm en gemoedelijk. Het vuur brandde helder en in een grote ronde pot erboven borrelde soep.
Graupian zat aan een tafel waarop stenen tabletten in een nette rij naast elkaar lagen. Hij stond op en strekte beide handen verwelkomend naar de priester uit Gallië.
‘Jeetje, jij bent een kleintje’, merkte hij op, Lisa’s hand in de zijne opbergend. ‘Kom binnen, ga zitten, ga zitten. We hebben veel te bespreken voordat het officiële deel begint. Je kunt gaan’, zei hij tegen Masopa en Ammiana. Beiden verdwenen zonder verder iets te zeggen. ‘Zeg eens: hoe gaat het?’
‘’t Gaat wel’, zei Lisa. Ze probeerde haar iPhone maar kreeg ook hier geen verbinding. ‘Een beetje de weg kwijt, maar als ik jouw telefoon kan gebruiken om een taxi te bellen, zal ik je verder niet tot last zijn.’
‘Uh-huh, mmh mhh’, zei Graupian knikkend, gevolgd door: ‘Telefoon?’ Hij sprak het woord uit met dezelfde toon die Ammiana gebruikte toen hij het woord “illegaal” herhaalde. ‘Ben je Grieks? Ik dacht dat je uit Gallië kwam.’
‘Je hebt er toch wel eentje, een telefoon?’
‘Heb ik dat?’
Graupian’s wenkbrauwen gingen vragend omhoog. Met de handen in de zij keek hij de kamer door. Als een priester sprak dan luisterde je, zelfs als je de baas was van het dorp was. Hij gaf de juiste indruk van iemand die naar iets op zoek was, mompelde als hij een object zag dat voor een telefoon kon doorgaan—wat dat dan ook voor ding was.
Intussen dwaalde Lisa’s aandacht naar de stenen tabletten. Ze zag dezelfde soort tekens die zij op de steen in het bos had opgemerkt. Ze probeerde het te lezen. Vanwege de openingen tussen de tekens vond ze het moeilijk om te gissen wat een natuurlijke opening was of dat het een nul voorstelde. Dus het was tweeënveertig of vierhonderdtwee.
‘Wat vind je er van?’, vroeg Graupian toen hij de priester zijn tabletten zag lezen. Dit was in elk geval iets waarmee hij bekend was.
Ze liet haar vingers over de cijfers gaan, hield van het gevoel van deze verse cijfers getekend in klei. Ze keek op en zag dat Graupian haar met interesse bekeek, zich afvragend wat een priester uit Gallië van zijn berekeningen dacht. Zijn oude ogen waren evenzo gretig als die van een schooljongen. Lisa glimlachte.
‘Waarom vereenvoudig je het niet door nul te gebruiken?’, vroeg ze toen.
‘Nul?’, herhaalde hij.
‘Ja, zoals dit…’
Ze plaatste duim en wijsvinger van beide handen tegen elkaar en vormde een kronkelige O. Graupian nam een stap naar achteren.
‘Ik weet dat je een wijs man bent, een priester en al die dingen’, zei hij, ‘maar stop dat ding weg.’
‘Het is een nul’, zei Lisa met een korte lach. ‘Niks bijzonders.’
‘Misschien niet in Gallië’, zei Graupian, en bedacht zich plots dat het toch al van die slechte mensen waren daar, ‘maar hier is het de cirkel van eeuwigheid. Als de zon hoog in de hemel staat en de stralen vallen door deze cirkel, zul je het hiernamaals nooit bereiken.’
‘Wat?’ Ze lachte vol ongeloof.
‘Ja, neem me maar in de maling met al je priester hocus pocus, maar wij arme mensen hier weten niet hoe we aan de cirkel kunnen ontsnappen.’
‘Het is een nul.’
‘Wat is die nul waarover je het telkens hebt?’
‘Nul, je weet wel: nul.’
‘Nul?’
‘Zero.’
‘Zer-O?’
Graupian trok de schouders op en hoopte dat de druïden en andere priesters hier gauw zouden zijn. Hij had nooit verwacht dat hij druïden als verstandige mensen zou beschouwen, maar nu hij deze priester uit Gallië had ontmoet… Ineens verwonderde hij zich over iets:
‘Wat is er eigenlijk met Alaunus gebeurd?’
Een bericht over zijn mogelijke heengaan had hem niet bereikt.
‘Wie?’, vroeg Lisa.
‘Alaunus’, herhaalde hij, ‘jouw voorganger.’
Bedenkelijk fronsde hij en nam de priester goed in zich op. Lisa voelde zich ongemakkelijk worden onder zijn blik.
‘Oh, Alaunus’, zei ze uitgestreken. ‘Het is jouw uitspraak…’
Ze maakte het teken van nul, de eeuwige cirkel. Graupian deed een stapje naar achter.
‘Ik spreek dit soort taal’, zei ze. ‘Het is Gallisch. Jij spreekt—niet Gallisch.’
Ze was er niet zeker van waar ze was. Drenthe, okee, maar of de mensen hier dit ook door hadden, was nog maar de vraag.
‘Wij Noorderlingen spreken onze eigen taal en zijn daar trots op.’
Graupian rechtte zijn fiere rug en leek in zowel status als lengte te groeien.
‘Ohhh: Noorderlingen!’, herhaalde Lisa.
‘Wat “Oh, Noorderlingen”’, herhaalde hij op zijn beurt.
‘Beter dan O Kelten, toch?’
Ze maakte het teken met haar vingers. Toen Graupian een stap terug nam, wist ze dat ze iets machtigs had.
Plots kwamen een aantal mensen de kamer binnen, waaronder Masopa.
‘De druïden komen eraan voor het festival’, zei hij. De man naast hem nam Lisa op.
‘Wie’s de grasspriet?’
‘Dat is Li-sa, de priester uit Gallië’, zei Graupian.
‘Wat is er met Alaunus gebeurd?’
Graupian trok de schouders op. Hij had er geen idee van.
‘Alaunus heeft een leerling gestuurd’, legde Masopa uit.
‘Voorzichtig’, waarschuwde de chef van de het dorp: ‘Li-sa heeft magische krachten. Hij bezit de donker kant van Corann.’
‘Hij?’, werd er in spottende toon herhaald.
Beide mannen staarden Graupian aan die een nul vormde met zijn duimen en wijsvingers, en dit net zo snel losliet als het was gevormd. De twee mannen namen een stapje terug.
‘Li-sa?’, vroeg de onbekende man aan Graupian, over zijn schouder wijzend naar de nieuwe priester in het dorp.
‘Wie ben jij?’, vroeg Lisa.
Sinds zij de kracht van de nul had gevonden, was zij weer haar assertieve zelf geworden. Misschien kon ze hen ook duidelijk maken, dat die “hij” waarover zij het hadden een “zij” was.
‘Ik ben Cethin, mijn beste.’ Hij draaide zich om de priester te zien. ‘Mijn chef zegt dat jij bepaalde krachten hebt…?’
Lisa vormde een grote nul en hield deze voor hem op. Alle drie namen een stapje terug.
‘Dat is een geducht wapen’, concludeerde Cethin. ‘Haal het weg, alsjeblieft.’
Ze deed wat men van haar verlangde.
Graupian ging terug naar de tafel en liet zijn ogen over de tabletten gaan. Hierna keek hij naar Lisa.
‘Wat maak jij ervan?’, wilde hij nog steeds weten.
De priester uit Gallië begreep dat ze niet meer het teken van nul kon maken omdat er te weinig ruimte in de kamer was om nog een stap terug te doen. Uit het raam starend en zich afvragend hoe ze een nul kon toevoegen zonder iedereen de stuipen op het lijf te jagen, zag ze mannen met lange baarden en in witte pijen gestoken in de richting van Graupian’s huis lopen. Dit moesten de druïden en priesters zijn. Ze pakte het smalle stokje van tussen de tabletten vandaan en tekende een wybertje tussen de vier en de twee. Samen met Graupian bogen Masopa en Cethin zich over de tablet om het van dichtbij te aanschouwen. Hun hoofden gingen van links naar rechts, iedereen pogend de blik van de ander op te vangen. Uiteindelijk vroeg Graupian:
‘Wat is dat dan?’
Lisa plaatste duimen en wijsvingers te zamen en na een scherpe inademing van de drie, vouwde zij haar vingers zo dicht mogelijk bij elkaar zodat de wybertjes vorm bleef bestaan zonder dat het op een nul leek, die vervloekte cirkel van het leven. Op dat precieze moment kwamen de druïden de kamer binnen en iedereen verwelkomde elkaar, klaar voor het festival dat de volgende dag zou plaatsvinden. Lisa stond op. Aangezien zij een priester was, vond ze dat zij zich tussen hen moest mengen. De hoop om een telefoon te vinden, liet zij varen. Deze mensen gingen zo in hun rol van Noorderling op, dat zij hun aardse genoegens hadden opgegeven. Misschien dat ze straks een lift kon krijgen als de druïden naar huis vertrokken.
‘Wie’s de kleine?’, vroeg iemand van hen aan Graupian.
‘Dat is Li-sa, de leerling van Alaunus van Gallië.’
‘Kon Alaunus zelf niet komen?’, vroeg dezelfde druïde aan Lisa.
‘Hij had belangrijkere dingen die gedaan moesten worden’, antwoordde ze.
‘Zoals?’
‘Alaunus mist nooit een festival’, zei een andere druïde.
Ze wachtten in stilte op haar reactie.
‘Zijn vrouw verwacht een kind’, zei ze uiteindelijk.
Haar opmerking deed hen in lachen uitbarsten. Dit verstomde toen getoeter het dorp bereikte. De drie Noorderlingen sprongen overeind.
‘De Vikingen’, zei Graupian tegen niemand in het bijzonder.
‘Oh, kloot: niet weer’, zei de kleinste druïde.
Uit ervaring wist hij dat de Vikingen plunderen en verkrachten heel serieus namen, net nu het hem weer lukte om rechtop te lopen.
‘Jij gaat met ons mee’, zei Graupian tegen Lisa. ‘En maak dat speciale teken met jouw handen.’
‘Dat zal ze leren’, merkte Masopa op.
‘Priesters krijgen geen babies’, riep een druïde naar Lisa.
‘Hun vrouwen wel’, riep ze terug, met de drie mannen naar buiten lopend.
‘Ze mogen niet trouwen.’
De druïde wilde het laatste woord hebben. Lisa eveneens.
‘Gooi ‘m voor de rechtbank’, zei ze, de schouders optrekkend.
Er was veel van het priesterschap dat zij niet wist, en wilde dat graag zo houden. Dit was niet iets dat voor haar was weggelegd.
Lopende door het dorp voegden meer mannen zich bij de groep. Ze liepen een eind door het bos. Erachter, daar waar de bomen schaarser werden, was het vlakke land. Het gras was verdord en de grond vertoonde scheuren waar de klei was ingedroogd. Aan de verre kant van deze vlakte lag een meer. Ze stopten waar het water begon. Ze vroeg zich af of dit het Paterswoldemeer was. Voordat ze deze vraag kon stellen, duwde Ammiana haar in de rug. Hij knikte in de richting Graupian, Masopa en Cethin die naar een terp liepen. Beiden volgden hen. Vanaf de terp zag ze dat achter het water geen land te bekennen was. Dus dit was niet het Paterswoldemeer. Wat ze wel zag, waren drie grote boten met machtige masten die verderop in het water gemeerd lagen.
Vijf mannen liepen naar de waterlinie. De rest bleef in ongeordende formatie wachten. Een kleine boot kwam vanaf een grote naar de kust geroeid. Vier mannen deden het werk, drie stonden rechtop in de boot, voor zich uit starend. Als dit Vikingen moesten voorstellen, zagen ze er niet erg imposant uit, was Lisa’s eerste indruk. De man in het midden was de opvallendste; iemand die de moeite had genomen zich in zijn rol in te leven met zijn baard en een lang gewaad rond zijn schouders. Helaas geen vlechten. Stripboeken uit het verleden hadden bij haar de verwachting gewekt dat Vikingen altijd vlechten droegen. Dit maakte het voor haar onbegrijpelijk waarom ze hun vijanden zoveel angst aanjoegen want er was niets indrukwekkends aan een man die op je af rende met heen en weer zwierende vlechtjes. Op school werd je een nicht genoemd; in de wereld van de Noorderlingen onbevreesd.
De ontblootte bovenlichamen van de roeiers glansden van zweet. De drie mannen in de boot stonden met een fiere blik en rechte rug. Lisa vroeg zich of hoe ze het voor elkaar kregen om te blijven staan in een roeiboot die schommelde op de kappende golfjes voor de kust. Ze moesten welhaast stalen spieren in hun knijpende billen hebben om dit vol te houden.
De man in het midden keek met gevouwen armen naar de mensen aan de wal. Zijn blik was niet alleen fier maar tevens provocerend, alsof hij de wachtende mensen uitdaagde tot de aanval over te gaan. Eenmaal dichterbij zag ze dat zijn baard kort was, bruin en krullend, en zijn volle kapsel als een golf om zijn gelaat viel om in de nek abrupt tot een halt te komen. De jongeman achter hem in een tuniek van wit en goud had een engelachtige uitdrukking op zijn smetteloze huid. De onschuld in hem werd geaccentueerd door zijn goudkleurige krullende lokken die een halo vormden in het licht van de zon. De derde man was ouder dan de andere twee en had beide armen om papierrollen heen geslagen. Hij was de enige onder hen die zich bewoog, van links naar rechts kijkend, de omgeving in zich opnemend.
‘Weet je zeker dat het Vikingen zijn?’, vroeg Graupian aan Masopa zonder de ogen van de naderende roeiboot af te halen.
‘Weet ik veel.’ Masopa keek om zich heen, zoekend naar iemand die hij de schuld kon geven. De aandacht weer terug bij de chef, zei hij: ‘Vikingen zouden meer mensen hebben gestuurd.’
‘Misschien proberen ze stiekem binnen te komen’, suggereerde Lisa, ‘als een Trojaans paard.’
De haar omringende mannen wierpen haar vragende maar vooral sarcastische blikken toe, in elk geval blikken die niet veel goeds voorspelden. Ammiana legde een hand op haar schouder. Hij was een grote man en alleen al hierdoor eiste hij respect op. Welk commentaar er ook opkwam in hun hersens om naar dat opdondertje van een priester te werpen, verdween zodra die beschermende hand op haar schouder belandde.
Voor Lisa was het scenario een andere: Ammiana’s hand bedekte haar gehele schouder en plot kwamen die hoofden boven de deur in haar herinnering. Ook dat had die hand op zijn geweten.
De roeiboot bereikte het ondiepe water en de roeiers sprongen eruit, gezamenlijk de boot aan land trekkend. Terwijl zij hiermee bezig waren, stapte de man met de krulbaard in het water. Zijn stoffen schoenen sploenkten door de branding, het strand op, gevolgd door de blonde jongeman. Scheermesjes kraakten onder zijn natte schoeisel. Toen de boot eindelijk op het droge was, liet de oudere man zich eruit helpen. Hij hield zijn armen in de lucht om de papyri te beschermen. Zijn opinies mochten niet nat worden. Drie roeiers liepen met hem mee; de vierde bleef bij de boot.
De krulbaard ging over het zand naar Graupian en de overige notabelen. Hij stopte vlak voor hen, keek eerst naar zijn schoenen waaraan zand kleefde voordat hij zijn rug rechtte en de mannen aankeek. Hij zei:
‘Mijn naam is Homerus.’
Bij het horen van deze naam rechtte ook Lisa de rug. Haar nek strekte zich toen zij met een jubelende stem riep:
‘De beroemde Griekse blinde dichter uit Iona, van het eiland Chios?’
Homerus en de blonde knul wisselden een blik.
‘Wat zei die nou?’, vroeg de oudere man aan de jongere, die de schouders verbaasd optrok. ‘Aan jou heb ik ook geen zak’, mompelde hij en richtte zich tot Lisa om licht geïrriteerd te roepen: ’Wat bedoel je met “blinde”, Vieroog?’
‘Hij heeft jouw openingszin gestolen’, fluisterde de blonde hem toe. ‘Je weet wel, die van de Griekse dichter uit…’
‘Okee, okee, ik weet ’t’, zei Homerus ongeduldig, de hand van de jongeman van zijn arm af slaand.
‘Maak je geen zorgen om hem’, zei Graupian met een blik naar Lisa. ‘Hij komt uit Gallië.’
‘Gallië?’, herhaalde de bezoeker glimlachend. Dat verklaarde veel.
‘Welkom, Homerus.’
Graupian stak zijn hand uit naar de nieuwkomer. De mannen begroetten elkaar met een handgreep om elkaars polsen.
‘Mijn naam is Homerus’, herhaalde de dichter na een boze blik over Lisa, ‘en dit is mijn uhm protegé…’ voegde hij met een kuchje toe, zijn arm in een zwaai naar de blonde toe ‘…Elpidios. Eutropios is mijn schriftgeleerde.’
Graupian introduceerde zijn belangrijkste mannen en vlak hierna wandelde de groep terug naar het dorp.
De druïden en priesters waren er, en nu was de Griekse dichter onverwacht eveneens aangekomen.
Graupian en Masopa liepen elk aan een zijde van Homerus, Cethin bij de blonde en Lisa volgde met de oudere schrijver. Ammiana bleef achter hen.
Eutropios vertelde haar dat hij niet alleen de schrijver was, maar ook de dokter op het schip. Misschien had hij een mobiel en het nummer van een taxi, bedacht ze zich. Toen zij hem dit vroeg, nam hij haar van boven naar beneden op en kwam tot de conclusie dat Gallië de dorpsgek in een priestergewaad had gestuurd. Hij besloot te doen alsof ze elkaar nooit ontmoet hadden.
8.
Diezelfde avond was er feest voor de nieuwkomers. De mannen van het dorp hadden voor deze keer niet een norse blik. De druïden hokten bij elkaar om sterke verhalen uit te wisselen over de magische krachten die zij bezaten, en om hun baarden en handbreedte te vergelijken.
Lisa realiseerde zich iets: deze gasten wisten hoe ze een feestje moesten bouwen. Alle dieren in het bos waren er vandoor gegaan, staart tussen de poten, wetende waar ze zouden belanden als ze onhandig genoeg waren om gevangen genomen te worden. Vaten mead werden geopend en wijn vloeide als een waterval van een hoge berg. Het duurde niet lang voordat het kotsen begon en ledematen vermoeid gedrapeerd werden over alles dat voorhanden was.
Ze zocht het gezelschap van Homerus en Eutropios op. Elpidios zat rechtop tegen een muur. Vanwege het feit dat zijn ogen gesloten waren en zijn hoofd onhandig naar éen kant hing, was het duidelijk dat hij niet zo alert was zoals hij eruit had gezien op de boot. De roeiers die hen aanvankelijk vergezelden, waren eerder op de avond al hun waardigheid verloren.
‘Zeg eens’, begon Lisa tegen Homerus: ‘Hoe ver ben je nu met Odysseus?’
‘Huh?’
De dichter verkleinde zijn ogen om dat opdondertje tegenover hem duidelijker te kunnen zien.
‘Odysseus. Uit Ithaca. Zoon van Laertes.’
De bijziende blik van Homerus ging van haar naar Eutropios. Het zwakke licht in de kamer hielp zijn zicht niet. Met soepele vingers ontrolde Eutropios een vel papyrus.
‘Jij bent de beroemde dichter, toch?’, vervolgde Lisa.
Homerus trok een gezicht van gepaste bescheidenheid.
‘Ik ben redelijk bekend in bepaalde plekken’, was het enige dat hij bereid was prijs te geven.
‘Ik ken al jouw epische gedichten: De reizen van Odysseus, Achilles en de Trojaanse oorlog…’
‘Ach ja: die Trojanen.’ Zijn handen maakten een wegwerp gebaar.
‘Odysseus en zijn twaalf schepen, Penelope, de Cyclopen, de Houder van de Wind, de Kannibalen van Laestrygones…’
Lisa stopte. Ze was weer een jonge meid, de regen sloeg tegen de ramen, haar moeder was aan het koken en de verleidelijke geuren bereikten haar kamer. Daar, met haar rug tegen de verwarming, zat zij te lezen en leefde in het boek, ging mee de zee op, langs de Sirenen.
Haar herinnering werd verstoord toen Homerus haar aanspoorde door te gaan met vertellen. Eutropios schreef duivelachtig snel op zijn papyrus.
‘Ik vond het prachtig toen Odysseus terugkwam en erachter probeerde te komen of Penelope hem trouw was gebleven’, vervolgde ze.
‘Vrouwen, he?’ Homerus rees zijn wenkbrauwen en klakte afkeurend met zijn tong. Met een zijdelingse blik naar Lisa vroeg hij: ‘En, was zij hem trouw gebleven?’
‘Weet je dat niet meer?’
‘Ik schrijf zovele gedichten.’ Zijn woorden klonken nonchalant.
‘Natuurlijk bleef zij hem trouw’, zei Lisa. ‘Hoewel veel mannen haar probeerden te verleiden met valse beloften en mooie verhalen. En niet vergeten dat ze tien jaar alleen was geweest; ze bleef hem trouw.’
‘Het lot heeft de mensheid een geduldige ziel gegeven.’
‘Da’s een goeie’, mompelde Eutropios, schrijvend.
Homerus boog zijn hoofd dichter naar dat van Lisa.
‘Vertel me meer over Odysseus’, zei hij.
‘Zou je het mij niet moeten vertellen?’, bracht zij er tegenin. ‘Jij hebt het geschreven.’
‘Ik wil in het diepste van jouw ziel komen om te achterhalen of jij werkelijk de kern van de woorden uit mijn epistels hebt begrepen.’
‘Jij bent echt goed’, fluisterde Eutropios voor zich uit. Als geen ander bewonderde hij de dichter.
Lisa vertelde over Odysseus. Ze prefereerde dit verhaal boven de Iliad, waar het om een zooi strijders en goden ging die op een strand vochten, rancunes koesterden, lange speeches hielden en pissig wegliepen.
Homerus luisterde aandachtig. Onderwijl ging achter hem de schrijfhand van Eutropios koortsachtig over het papyrus. Het licht was te zwak voor de dichter om goed te kunnen zien en de stem van Lisa te monotoon om plezierig genoemd te worden. Maar het verhaal dat zij hem vertelde, was wondermooi.
Door de jaren heen had hij vele verhalen vergaard, allen perfect op papier gezet door zijn schrijver. En hij had rond de eilanden bij zijn thuisland gezeild om deze verhalen te vertellen. Hij was een goede verteller. Dit had hem bekendheid gebracht. Maar hij had nooit verwacht dat deze bekendheid zo ver over de wereld was gedwarreld, dat zelfs een onnozele hals uit Gallië hiervan op de hoogte was. Wie had het kunnen voorspellen dat een iel mannetje met een extra paar ogen hem als de Griekse dichter herkende?
Toen Lisa eindelijk de kamer verliet nadat zij het verhaal van de Odysseus tot op de bodem toe had uitgeput, ging Eutropios naast Homerus zitten. Buiten begon het vroege ochtendlicht langs het gebladerte heen te schimmeren. Vogels kwetterden en het gesnurk van de hen omringende mannen was luid, hun lichaamsgeuren overweldigend. Homerus rekte zijn nek om in het vat te kunnen kijken, maar alle mead was op.
‘Als we er hier en hier en daar aan werken’, merkte Eutropios op, naar het papyrus wijzend, ‘zou het een goed verhaal kunnen worden.’
‘Het wordt zelfs een betere als ik het navertel’, zei Homerus. Hij stond op en rekte zijn stijve ledematen. ‘Laten we het tapje van de vieroog nogmaals gebruiken, luisteren wat eruit komt’, stelde hij voor. ‘Waar is Elpidios?’
De blonde jongeman was in een diepe slaap verzonken, de armen gevouwen, een grijns om zijn lippen. Homerus zuchtte. Waarom zij hem hadden meegenomen, zou hij nooit te weten komen.
Hij gaf de moeder van de knul de schuld.
9.
De zon scheen fel naar binnen door een opening in de deur, Lisa wekkend uit een rusteloze slaap. Haar tong voelde wollig aan. Ze was al deze drank niet gewend, dat potente van mead.
Ze veerde overeind en ging met haar handen over haar ledematen. Alles was nog aanwezig waar deze voor het laatste gesignaleerd waren.
Ergens gedurende de nacht kwam zij plots tot het besef dat zij bij een stam leefde. Dit had niets met de zomerzonnewende te maken en chef Graupian was in zijn dagelijkse leven niet bekend als Bobbie die doordeweeks melkboer was.
Wat voor haar, echter, van groter belang was, was erachter komen hoe ze hier verzeild was geraakt. En waarom.
Wiskunstenaar zijnde, probeerde ze altijd de logica te achterhalen in alles wat er gaande was en waarover zij vragen had. Binnen de lijntjes kleuren was binnen de wiskunde leven geworden. Maar waar de éen niet eens de zool van grote kunst benaderde, kon het ander in de regel met logica weg geredeneerd worden. Omdat alles in het universum zich aan een vastgesteld setje regels hield, was haar aanwezigheid in deze groep te verklaren met het logische aspect van het universum. Het was mogelijk dat haar eigen universum een multiversum bleek te zijn en dat ze op de éen of andere manier in de verkeerde was terecht gekomen, in de vijfde dimensie beland. Of was ze in een zwart gat gevallen en aan de andere kant ervan in een andere tijd uitgepoept. Maar wetenschappers beweerden dat ze dan in stukken uiteengereten zou zijn. Spaghettificatie was de favoriete beschrijving hiervan. Maar dan beweerden wetenschappers zoveel: wijn was slecht voor je, wel goed, maar toch ook weer slecht, net zoals koffie en thee en chocola en sex en cruesli en melkproducten… De lijst was zowel onzinnig als eindeloos als doelloos. Desondanks mochten de goede wetenschappers niet onder dezelfde noemer geschoven worden als diegenen die hun steriele labervaring verkondigden alsof dit het echte leven betrof.
Waar dit heen en weer geredeneer haar hielp met het feit dat zij zich vanaf het ene moment op het andere tussen mensen bevond die staartjes droegen en het Paterswoldemeer als zee zagen, kon ze niet verklaren.
Ze zette haar bril op, strikte haar schoenen dicht, pakte haar rugzak en ging naar buiten.
Haar maag was opstandig na al die drank. Ze wreef een hand over de gevoelige plek maar zelfs deze lichte druk was teveel.
De zon stond hoog aan de hemel en sijpelde door het bladerdak heen. Stemmen van anderen dobberden door de lucht haar richting uit om in het ijle licht uiteen te spatten, vlak voordat de woorden haar bereikten. Ze liep door het hoge gras naar het watertje, waste haar gezicht en ging onderuit in het gras zitten, voeten in het stroompje. De koelte deed haar goed.
Hoe lang zij daar zat, wist ze niet. Toen de zon de schaduw van haar vandaan joeg, was het tijd om weg te gaan. Ze wilde terug naar huis, naar de dingen die ze kende. Ze zou het zelfs op prijs stellen om zo iemand als Sjaak tegen te komen. Na een korte overdenking wat te doen, ging ze op zoek naar de boerderij van Ammiana. Dat was het eerste huis dat zij had gezien toen zij het bos uitkwam en in deze krankzinnige omgeving van zogenaamde druïden, dorpsoudsten en een soort van Homerus terecht kwam.
Wandelend door het dorp en voorbij de laatste huizen, zag ze van verre het dak van Ammiana’s onderkomen. Naderbij gekomen liep ze om het huis heen en keek naar binnen. Er was niemand. Maïve zou naar alle waarschijnlijkheid op het land aan het werk zijn. Het enige dat de mannen hier deden, was aan het water staan turen naar boten en zich ‘s avonds lens drinken, en elke scheet beschouwen als de start van een drinkgelag.
In de deuropening staand met de blik naar buiten gericht, keek ze in het rond. Ze probeerde zich te herinneren wat haar eerste aanblik was geweest vanuit het bos, kijkend naar dit huis. Dit gaf haar het gevoel alsof ze terug naar de baarmoeder ging, naar de plek van haar geboorte in dit tijdperk van grote mannen met vlechten en kleine vrouwen met sterke ossen.
Ze herinnerde zich dat Ammiana een stuk van de boerderij vandaan had gestaan en over het veld tuurde naar waar zijn vrouw met haar ossen aan het ploegen waren. Als eerste had ze zijn de rug gezien. Dit hield in dat zij vanuit het zuiden uit het bos moest zijn gekomen. Ze maakte een draai en zocht de weg die zij had te gaan. Het bos stond als een muur voor haar. Alle bomen leken op elkaar. Het landleven was wat haar betrof een goed iets, zolang het maar in kleine beetjes werd opgediend. Heb je éen boom gezien dan ken je de rest ook. Desalniettemin betrad ze het bos in een poging iets herkenbaars te zien, zoals de hunebed met de getallen erin gegraveerd.
Het was koel. De bomen waren bedekt door een ochtend stilte. De omringende rust bracht haar denken in een kabbelend vaarwater. Ze begon zich hier thuis te voelen en slenterde in een slakkengang verder, bijna vergetend waarom zij eigenlijk deze kant op was gegaan. Soms kwam ze een hunebed tegen, soms alleen maar een hoop stenen, maar niets dat op de hare leek.
‘Ben jij de zwervende troubadour?, vroeg een stem achter haar.
Ze schrok op. Ze was iets gewaar geworden dat op voetstappen leek, maar omdat een bos allerlei geluiden voortbracht die bij een bos horen, had zij er geen aandacht aan besteed.
‘Je bent niet van hier, he?’
Ze wachtte totdat Elpidios bij haar was. Gezamenlijk liepen ze verder.
‘Waarom denk je dat ik niet van hier ben?’
‘Vanwege jouw kleding.’ Hij stak een hand uit en voelde aan de kleine plastic knoopjes in de V-hals van haar shirt. ‘Ben je een Kelt?’
‘Nee, ik kom uit Gallië. Ik ben de priester.’
‘Werkelijk?’ Ondanks zijn blonde krullen en zijn engelachtig gelaat, was Elpidios niet dom. ‘Je ziet er niet uit als een priester.’
‘Hoe ziet een priester of, als het erop aan komt, een druïde er volgens jou dan uit?’, daagde ze hem uit.
‘Ze dragen een gewaad met verschillend gekleurde sjerpen om te tonen wat voor druïde ze zijn.’
‘Da’s karate, niet druïsme. Druïdedom.’ Ze was niet op de hoogte van de benaming van een zooi priesters en druïden. Een samenscholing, een kudde? Veel?
‘Wat is karate?’, vroeg Elpidios.
‘Dat is een oude vorm van druïsme. Het is lang geleden uitgestorven. Oorspronkelijk kwam het uit het oosten.’
‘Alexandria?’
‘Azië.’
‘Klein?’
‘Groot. Daar waar het lekkere eten vandaan komt.’
Ze keek zijdelings naar Elpidios. Ze waren verder het bos ingelopen en nog steeds zag ze niets dat haar bekend voorkwam.
‘Waar ken je Homerus van?’, vroeg ze.
‘Ik ben zijn zoon?’
‘Meen je dat nou?’
Ze was enorm verrast over deze uitspraak, altijd gedacht hebbende dat Homerus een nicht was. Okee, dan hadden al die mannen er als nichten uitgezien in die togas van hen. Zij vermoedde dat dit kwam vanwege alle frisse lucht die heel de dag langs hun ballen streelde.
‘Buitenhuwelijks’, vervolgde de jongeman, ‘dus hij houdt me ver van iedereen vandaan. Hij heeft een bepaalde standaard op te houden, begrijp je.’
Hij stopte, zette een been op een omgevallen boom en staarde in het niets. Aangezien het gewaad dat hij droeg behoorlijk kort was en Lisa niet goed op de hoogte van Griekse conventies, leek het haar het beste om niet naar beneden te kijken. Ze wilde niet gesnapt worden door verscheidene lichaamsdelen die onder de zoom uit konden glippen om haar gedag te zeggen.
Ze hoorde rumoer vanuit de bosjes achter hen en draaide het hoofd. Misschien een vos of kinderen die aan het spelen waren. Elpidios was zich niet bewust van het geluid en bleef voor zich uit staren. Maar zelfs hij werd alert toen twijgjes knapten en het ritselen van de bladeren te luid werd. Voordat ze door hadden wat er gebeurde, waren ze omsingeld door een half dozijn mannen. Lisa herkende er geen een van. Ze droegen niet de kleding van de mannen uit het dorp en het overgrote deel van hen had rode lokken of lang blond haar. Het gaf haar de indruk omsingeld te zijn door een horde Veronica Lakes, alleen minder aangenaam voor het oog.
In een fractie van een seconde stond Elpidios achter haar, dekking zoekend. Ze zette haar bril af, maakte de glazen schoon aan haar shirt en toen ze deze weer opzette, stond een reus van een man in haar gezichtsveld.
‘Wie ben jij’, zei hij, bijna vragend.
‘Lisa.’
‘Ben jij een Noorderling, Li-sa?’
‘Nee, niet echt.’
‘Hij komt uit Gallië’, legde Elpidios over haar schouder uit. De reus knikte.
‘Okidook’, zei hij.
‘Hij’s een druïde’, ging Elpidios verder.
‘Je meent ‘t…’
‘Ja, dank je’, grauwde Lisa, de hand van Elpidios van haar schouder afschuddend. ‘En ik ben een priester, geen druïde.’
‘Castiges!’, riep de grote man over zijn schouder.
Een oudere man in een wit gewaad met een rood touw om zijn buik gebonden, stapte naar voren.
‘Dat bedoel ik nou’, fluisterde Elpidios in Lisa’s oor, naar de kleding van de man wijzend.
‘Kop dicht’, fluisterde ze terug uit de zijkant van haar mond.
De man had hetzelfde roodachtige haar als de grote man, alleen lag zijn haar losjes over zijn schouders gedrapeerd. Zijn baard was gevlochten, eindigend in een borstelige punt. Ze herinnerde zich deze strakke vlechten van de meisjes op de lagere school. De ogen van Castiges waren heel blauw en heel scherp.
‘Je schreeuwde, Dantex’, gromde hij nukkig naar de grote man.
‘Is deze man een druïde?’, vroeg Dantex.
‘Een priester om precies te zijn’, corrigeerde Lisa hem.
Castiges, zelf een druïde, nam haar van onder tot boven op en kwam tot de conclusie:
‘Nee.’
Dit was alles dat Dantex nodig had om zijn zwaard te trekken.
‘Doe iets!’, fluisterde Elpidios paniekerig. Hij wist wat er stond te gebeuren.
Lisa was niet gewend aan de snelle conclusies die hier werden getrokken noch aan het snelle trekken van zwaarden.
‘Ho effies, wacht ’ns even’, riep ze uit. ‘Waarom ben je er zo zeker van dat ik geen priester ben?’
‘Je kleedt je verkeerd’, zei Castiges.
‘Is dit een modeshow waarin ik ben terecht gekomen? Is de verkeerde kleding een overtuigend argument of iemand al dan niet een druïde is?’
‘Of priester’, vulde Elpidios aan.
‘Of priester’, herhaalde ze.
‘In Gallië wel.’
‘Zijn jullie Galliërs?’, vroeg ze verrast en mompelde erachteraan: ‘Oh, kut.’
Dantex keek naar de man achter hem voordat hij een blik met Castiges wisselde.
‘Zijn wij Galliërs?’, vroeg hij hem met enige ironie in zijn stem. ‘Waarom ben ik altijd de laatste die dit weet?’
‘Omdat je nooit de memos leest’, merkte Castiges op waarop de anderen in de lach schoten.
‘Hij is ook uit Gallië’, zei Elpidios nogmaals, naar Lisa wijzend.
‘Ja, dank je’, mompelde ze in een toon druipend van sarcasme en vroeg zich af waarom dat joch zijn mond niet kon houden.
‘Zo kleden ze zich in Gallië’, riep Elpidios onverstoord. Lisa als schild gebruiken gaf hem moed.
‘Niet waar’, zei Castiges.
‘Wat weet jij er nou van?’ Elpidios liet het niet langs zich heen gaan. ‘Jij kleedt je nog steeds op de manier zoals ze in Babylon doen, en we weten allemaal wat ze daar uitvreten.’
De Veronica Lakes en zelfs Dantex schoten in de lach. Met een ijzige blik keek Castiges naar de mooie blonde jongeman en keerde nuffig terug naar de anderen.
‘Ik ben een priester en een ziener’, begon Lisa toen de herrie minder werd, ‘en ik kan vertellen dat in de toekomst éen van jullie de heerser van heel Europa zal worden.’
‘Omdat we Galliërs zijn’, zei Dantex niet zonder trots.
‘Wat is een Europa?’, vroeg iemand.
‘Europa wordt de nieuwe naam voor alle landen van de Galliërs. Alle stammen zullen verenigd worden waarover Gallië mede-zeggenschap heeft.’
Dantex liet de woorden op zich inwerken en riep zijn mannen bijeen.
‘Probeer je hem stroop om de mond te smeren?’, wilde Elpidios weten.
‘Het is de waarheid’, fluisterde Lisa terug. ‘En zolang ze er in geloven, ben ik blij.’
‘En heb je nog steeds een hoofd.’ Hij beet op zijn onderlip. ‘Ik zei nog zo tegen Homerus om niet hier naartoe te gaan. Maar luistert hij? Moet je zien waar het ons heeft gebracht. Ik zal m’n moeder nooit meer zien’, voegde hij bijna huilend toe.
‘Je hebt nog steeds contact met jouw moeder?’
Ze had er geen idee van wat buitenhuwelijks in Griekenland inhield.
‘We sturen elkaar wel eens een papyrusje.’
‘Okee. Mee.’
Dantex’ lichaam was stram, benen uiteen, voeten stevig op de grond, toen hij naar Lisa wees.
‘Laat Elpidios gaan’, zei ze. ‘Hij komt uit Griekenland en is nog maar een kind. Hij’s pas gisteren aangekomen met de poët Homerus.’
‘Homerus?’ Dantex keek haar aan. ‘Hij is een Galliër, net als wij.’
‘Meen je dat nou?’
Ineens was het leven weer een stukje gecompliceerder geworden.
‘Okee. Jij gaat mee…’ Dantex wees haar met de punt van zijn zwaard aan ‘…en jij gaat...’
Voordat hij was uitgesproken, ging Elpidios er al vandoor.
‘En zeg tegen Homerus dat ik een grote fan ben’, riep hij het uit zicht verdwijnende lichaam na, ‘en dat we geen oorlog willen.’
Elpidios stak een hand in de lucht om aan te geven dat hij hem gehoord had. Dantex richtte de aandacht weer op Lisa:
‘Laat maar zien dat je een druïde bent.’
‘Priester’, verbeterde ze hem.
Hij maakte een wegwerp gebaar met zijn hand. Castiges kwam op haar af en herhaalde:
‘Laat maar zien dat je een priester bent.’
‘Pardon?’
‘Ha! Dat kan je dus niet, huh?’ Hij vouwde de armen over elkaar en grijnsde zelfvoldaan naar haar. ‘Kom op, geef maar toe, ventje, dat je dat niet kan. Kun jij bijvoorbeeld dit doen?’
Beide armen voor zich uitstrekkend, trok hij een tule bloemen uit een mouw tevoorschijn die hij de toeschouwers voorhield met een “ta-daa”.
Lisa was er niet van onder de indruk. Zelfs in de tijd van Fred Kaps werd dat soort dingen al niet meer gedaan. Aan de andere kant was er weinig dat zij er tegenover kon stellen. Om te doen lijken alsof ze wist wat ze deed, strekte ook zij de armen in de hoop hiermee wat tijd te winnen waarin ze haar hersens kon laten werken. Castiges gaf de bloemen aan éen van de mannen die de bos in zijn armen hield alsof het een baby was.
Met de armen gestrekt, zag ze haar horloge. Het was een oude Swatch uit de tijd dat zij horloges maakten die vrolijk alsook innovatief waren. Ze draaide haar pols naar Castiges en stak haar wijsvinger op om zijn aandacht te vragen. Er stond een melodietje op, wist ze zich te herinneren; van die nonsens piepende scheetjes van Yoko Ono of zo iemand -ze had geen idee meer wie. Ze pielde aan de kleine knopjes en plots klonk whiediewhiediewhiettietie melodieus uit de Swatch vandaan.
De Galliërs hielden collectief de adem in en namen een stap naar achteren. Zij stapte dichter naar hen toe en zij deden een verdere stap in hun achteruit.
‘Geloof je nu dat ik een priester ben?’, vroeg ze aan de druïde toen het gepiep was afgelopen. Hij knikte vol ontzag. De priester mocht dan een lagere status hebben: zijn biepende pols zorgden ervoor dat status en rang vervaagden.
‘Ik wil niet geofferd worden’, riep een van de mannen in een angstige stem.
‘Offeren?’, herhaalde Lisa verbaasd en stopte.
Er was teveel van priesters en druïden waar ze geen weet van had en ze vroeg zich af hoe ze dit in haar voordeel kon gebruiken.
‘Ik zal je niet opofferen’, zei ze groots, toevoegend: ‘Althans, voorlopig.’
Er kwam een gilletje uit de mond van de kleine Galliër en hij verstopte zich achter een grotere ploeggenoot.
‘Ik ga er nu vandoor’, zei ze, haar weg uit deze situatie bluffend, ‘en als iemand mij probeert te stoppen, zal Satan’s toorn op jullie vallen.’
Ze hield haar pols omhoog en liet een korte whiedewhie horen.
‘Wat is een Satan?’, vroeg Castiges in een helder moment.
‘Satan’, herhaalde ze. ‘Je weet wel: god van de onderwereld.’
‘Nope’, zei de druïde hoofdschuddend. ‘Nooit van gehoord. Jij?’ Hij keek naar Dantex die eveneens het hoofd schudde.
‘Misschien bedoelt ie Sequana’, suggereerde deze en vroeg haar: ‘Bedoel je misschien Sequana?’
‘Satan’, herhaalde ze nog maar een keer.
Ze zouden toch zeker wel van Satan gehoord hebben? Het kon zijn dattie van een latere tijd was. Was ’t niet zo dat Satan in een pakketjes samen met de god van de hemel tot leven was geroepen, zoals dat in de christelijke wereld het geval was? Een bonus: twee goden voor de prijs van een.
‘Sucellus?’, vroeg Castiges nadenkend.
‘Nee, nee, ik bedoel jullie god van de slechte dingen’, legde ze uit, zich realiserend dat de scherpte van haar dreigement inmiddels was vervaagd. ‘Je weet wel: oorlog, hongersnood, verkrachting. Echt slechte dingen.’
‘Wij houden wel van verkrachting’, zei iemand van de mannen waarmee de rest knikkend instemde.
‘Misschien wel, maar het is iets slechts, geloof me.’
‘Meen je dat?’ De mannen keken elkaar aan.
‘Wist jij dat’, vroeg iemand aan de man naast hem.
‘Nee, maar hij’s een slecht geklede priester…’
‘Ahh, ja.’
‘Bedoel je misschien Camulos?’ Castiges deed nogmaals een poging om erachter te komen wie die Satan was.
‘Camulos… Ja, die bedoel ik.’
Het was de eerste keer dat zij die naam hoorde, maar sinds Castiges het in de groep gooide, zou ze er gebruik van maken. Ze deed een paar stappen naar achteren om het gat tussen haar en de Galliërs breder te maken. Toen een dappere twee stappen in haar richting nam, speelde ze het Ono twiedeltje en de toekomstige held hield meteen de pas in.
Eenmaal ver genoeg van hen vandaan, draaide ze zich om en rende het pad af, terug naar de boerderij van Ammiana. Ze kon zich niet herinneren zo ver gelopen te hebben maar wist wel dat hardlopen en zij nooit een goed huwelijk zou worden. Het gebrul en het Kraftwerk-achtige klingklangende geluid van metaal achter haar, was genoeg reden de best te blijven doen niet gepakt te worden.
Met eenmaal het huis van Ammiana in zicht, gaf dit haar hernieuwde looplust. Buiten adem en met brandende voetzolen rondde ze het laatste stukje om het veld. De boer zat op de bank buiten zijn huis en zag haar op hem afrennen.
‘Hee, kleintje’, zei hij toen zij naast hem neerplofte. ‘Waar ren je vandaan? Of moet ik misschien vragen: van wie ren je vandaan?’
‘Galliërs, het slechte soort’, zei ze tussen een paar happen adem door.
‘Nog ‘ns?’
‘Galliërs, het slechte soort’, herhaalde ze in een iets duidelijker stem.
‘Galliërs?’ Hij keek naar de kleine man naast hem en vouwde de armen over elkaar. ‘Zeker weten?’
‘Ze dragen…’ ze bewoog haar handen in krulletjes vanaf haar gezicht naar haar schouders om vlechten aan te geven ‘…en…’ met haar armen achter haar flapperend gaf ze capes aan ‘…en…’
‘Effies wachten, Li-sa.’ Ammiana’s hand zocht een beker onder de bank die hij aan haar overhandigde. ‘Drink.’
Ze volgde zijn order op hoewel ze amper was bijgekomen van het rennen en dronk de mead, haar mondhoeken met de knokkels van haar wijsvinger drogend. Met Ammiana naast haar voelde ze zich veilig. Ze wist dat éen man, hoe groot ook, geen partij was tegen een half dozijn Galliërs hoewel hijzelf zich hierom geen zorgen scheen te maken. Met de rug rustend tegen de muur tuurde hij over het veld. De lucht was helder blauw. De ritselende bladeren brachten rust in de omgeving.
‘Welke stam?’, vroeg Ammiana.
‘Weet ik veel.’
‘Jij komt toch ook daar vandaan?’
‘Niet waar deze gasten vandaan komen. De chef heette Dantex en de druïde…’
‘Castiges?’, vulde Ammiana vragend aan.
‘Yip, hij.’
‘Deed ie die truc vanne…’ Hij stopte zijn hand in zijn mouw en haalde het met een zwier uit, een doen-alsof bosje bloemen vasthoudend. Lisa knikte. Hij ook. ‘Ze komen eens per jaar hier naartoe om van hun vrouwen vandaan te zijn.’
‘Hoe dat zo?’
‘Dat begrijp je wel als je hun vrouwen hebt gezien.’
‘Da’s niet aardig om te zeggen.’
‘Het zijn geen aardige vrouwen.’
Hij stond op toen de kibbelende stemmen en het gestamp van rennende voeten naderden. Dantex en zijn ploeg kwamen vanuit het bos tevoorschijn en stopten een paar meter van het huis vandaan toen ze de twee opmerkten. Bij zijn deur staand, wees Ammiana omhoog naar de sierhoofden.
‘Jullie voorgangers’, was het enige dat hij zei.
De stamgenoten keken elkaar aan. Eindelijk bereikte ook Castiges hen. Hij had een soort rennen gedaan dat het midden hield tussen een zondagmorgen jog en een wandeling. Aan de rand van de groep bleef hij voorovergebogen wachten, een hand in zijn linkerzij waar de steken het scherpst waren.
‘Uit de weg’, commandeerde Dantex. ‘We willen de priester.’
‘Hem?’ Over zijn schouder wierp Ammiana een blik naar Lisa. ‘’t Is een opdondertje. Wat wil je met hem?’
‘Doden.’
‘Okee, prima.’ Ammiana trok beide schouders op. ‘Maar dat willen wij ook’, zei hij, breeduit grijnzend.
‘Meen je dat?’, vroeg Lisa verrast.
‘Je moet ‘t zo zien’, begon de grote man zijn uitleg, ‘het is niks persoonlijks. Ik mag jou wel, maar je hebt dat wapen en we willen dat je die wegdoet.’
‘Bedoel je deze?’
Ze maakte het nul-teken met haar vingers. Ammiana was de enige die dit verwachtte en draaide het hoofd weg voordat het teken goed en wel rond was. Hij ging snel achter haar staan en hield één van haar armen in zijn ijzeren greep.
‘Luister’, zei hij. ‘Het is een keuze tussen jouw handen afhakken of jou ombrengen. Geloof me, je zult doodgaan prefereren.’
‘Wil je dat wij dat voor jou doen?’, stelde Dantex voor.
‘Mag je een priester wel doden?’, vroeg Lisa aan Castiges.
‘Vraag het niet aan mij, gast’, zei de oude druïde die nog steeds pijn in de zij had. ‘Mij maakt het geen ene mallemoer uit.’
‘Bedankt, maar we zijn zelf heel erg goed in mensen ombrengen’, zei Ammiana tegen Dantex.
‘Hoe oud ben jij?’, vroeg Dantex.
‘Een paar zomers en ook een aantal winters.’
‘En dat is jouw score tot nu toe?’ Dantex knikte met een spottend glimlachje naar de hoofden boven de deur. De anderen grinnikten en zelfs de humorloze Castiges toonde een grijns.
‘Ze waren het voorgerecht’, antwoordde Ammiana, volstrekt niet onder de indruk van de grinnikende krijgers voor hem. ‘Dus als je de soep wilt zijn voor het hoofdgerecht wordt opgediend, ga je gang.’
‘Je durft het niet aan ons allemaal tegelijk te vechten’, zei Dantex hoewel hij niet zeker van zijn zaak was.
‘Probeer maar.’
Waar Dantex niet zeker van zichzelf was, pieste de rest van de stam in de broek van angst. Ze porden elkaar met hun ellebogen, de éen de ander uitdagend om als eerste te gaan.
‘Wanneer wij winnen’, begon Dantex waarop Ammiana onmiddellijk reageerde met:
‘Als wij winnen, bedoel je.’
‘Oeee, semantiek’, mompelde Castiges met ingetogen enthousiasme. Hij had bijna zijn adem weer terug.
‘Wanneer wij winnen’, herhaalde Dantex voor de duidelijkheid, ‘willen we de priester hebben.’
Ammiana keek van de mannen naar Lisa en terug. Hij was altijd wel in voor een robbertje vechten.
‘Okidook’, zei hij.
‘Effies wachten, mensen, ho ho nu’, kwam Lisa tussenbeide met overslaande stem toen ze zag de Dantex zijn zwaard tevoorschijn pakte en een paar stappen naderbij kwam. Ze nam Ammiana apart en fluisterde geagiteerd:
‘Waar ben je in hemelsnaam mee bezig?’
‘Geloof me nou maar’, zei hij met een toegeeflijke glimlach alsof hij tegen een kind sprak: ‘Ik ben een boer.’
‘Dat weet ik’, zei ze, ‘en ik ben een accountant. Dat houdt niet in dat ik Stephen Hawking wil uitdagen voor een rekenwedstrijd.’
‘Wie?’
‘Maakt niet uit wie. Wat gebeurt er met mij als je wint?’
‘Wanneer.’
‘Wanneer wat?’
‘Wanneer ik win.’
‘Jezis, okee: wanneer jij wint. Wat gebeurt er dan met mij?’
‘In plaats van hen’, zei hij met een knikje in de richting van Dantex en de zijnen, ‘zijn wij degenen die jou afmaken.’
‘Ik dacht dat jij m’n vriend was’, zei ze, pogend de verbazing in haar stem de maskeren.
‘Dat ben ik ook en dit is niks persoonlijks, Li-sa. Het is nu eenmaal de manier waarop dit gaat.’
‘Is er geen andere manier om dit op te lossen? We kunnen een kaartje leggen, ja, pesten bijvoorbeeld, nee, te dicht bij huis, uhm jokeren dan?’
Toen ze het schuddende hoofd van de man voor haar zag, schakelde ze haar hersens naar de vijfde versnelling.
Intussen trok de boer zijn shirt uit. Van zijn gespierde fysiek raakten twee mannen achterin de groep Galliërs van de kook en kirden van blijdschap. Toen hij zichzelf met rose modder begon in te smeren, slaakte een ongeduldige Dantex een diepe zucht en keek naar de plek op zijn pols waar een horloge zou hebben gezeten, als hij er eentje had.
‘Als je klaar bent met jouw make-up…’, begon hij in een verveelde stem.
‘Rood is zooo vorig jaar’, merkte een stamgast op.
‘Die Noordelingen, hè: geen gevoel voor stijl.’
De mannen grinnikten. Heel Gallië wist dat de stammen van het noorden volstrekt hopeloos waren als het op maat geknipte kleding aankwam.
Dantex volgde Ammiana’s bewegingen, zag hem toen fronsend zoeken naar een stuk hout om mee te meppen. Hij vond een halve boomstam en pakte deze.
Als leider moest Dantex delegeren, vond hij zelf, en wees met de punt van zijn zwaard naar de man naast hem.
‘Volgens mij heb jij je zojuist vrijwillig opgegeven om met de Noordeling te vechten.’
‘Wat, ik?’ De man liet zijn blik heen en weer gaan tussen zijn chef en de reus met de halve boomstam. ‘Uh-nuh. Nuh nuh. Niet ik.’
‘Dachutwel.’
‘Zeker?’
‘Heel zeker.’
‘Moeten we daar niet over stemmen? We hebben toch een meerderheid nodig’, probeerde de vrijwilliger om onder zijn aangewezen opdracht uit te kunnen komen.
‘Sinds wanneer?’, vroeg Dantex.
‘Sinds we doen alsof we inspraak hebben.’
‘Die Noorderlingen hebben minder inspraak dan wij.’
‘Met de spieren die hij heeft, twijfelt niemand aan zijn woorden.’
‘Maar hebben zij ook een coalitie-achtige quorum?’, was Dantex’ wedervraag.
‘Je bedoelt zoals wij die vermeend hebben?’
‘Er is niets vermeends aan ons quorum systeem.’
‘Doet ons quorum systeem ook uitspraak over de punt van een zwaard tegen iemands strot aanduwen om je gelijk te halen?’
Dantex moest hierover nadenken.
Met de armen gevouwen wachtte Ammiana geduldig af. Echter, de Galliërs kennende zouden ze urenlang filosoferen over hun quorum systeem en of deze vermeend of niet-vermeend was en hoe zou Thales erover denken Uiteindelijk zei de Noordeling:
‘Luitjes, de vrouw komt zo thuis en zij houdt niet van rommel op haar stoepje. Kunnen we beginnen?’
‘Effies een momentje nog.’ De man slikte en voelde het zwaardpunt tegen zijn adamsappel schrapen. ‘We zijn nog in discussie.’
‘Wat valt er te discussiëren?’, vroeg Ammiana. ‘Het is heel eenvoudig: ik maak jou af. Daarna maak ik de rest van jullie af en uiteindelijk gaat de priester eraan.’
‘Hee, ho ho, niks overhaasten, maat’, zei Lisa snel, ‘vooral niet wat dat laatste betreft.’
‘Luister naar de priester’, zei de onvrijwilliger vrijwilliger tegen iedereen. ‘Hij niet voor niks een priester. Bedenk een oplossing, wijze heer.’ Zijn theatrale woorden schalden het bos in.
‘Ik ben aan het denken, rustig nou maar.’
‘Schiet is op dan’, siste de man naar haar, ‘anders zijn we beiden kastje wijlen. En als we dan in het grote hiernamaals zijn, zal ik je tot het einde der tijden opjagen en keer op keer weer doden.’
Lisa’s blik ging van hem naar de anderen, hen stuk voor stuk opnemend. Iedereen keek vol afwachting naar haar. Zelfs Castiges scheen op een reactie te wachten. Toen haar ogen uiteindelijk Ammiana bereikten, zei ze:
‘Laten we niet overhaast reageren.’
Zuchtend liet hij de boom zakken en tegen zijn benen rusten. De armen over elkaar vouwend, zei hij:
‘Ik heb niet heel de dag de tijd. Maïve komt zo terug en ik moet nog een stoofpot maken.’
‘Wat voor eentje?’, vroeg iemand achterin de groep.
‘De gewone: wat groenten, een speenvarkentje, en…’
‘Rooster je het varken vantevoren?’
‘Nee’, antwoordde hij hoofdschuddend.
‘Zo typisch.’ Een van de twee bewonderaars van Ammiana’s physique keek langs de mannen voor hem naar de boer en vervolgde: ‘Zo typisch van die Noorderlingen. Gooi alles in een pot en kook het tot het twee keer is overleden.’
‘Het houdt ons in leven’, zei de grote man.
‘En dat is ook het enige. Heb je geen ene moer trots in jouw werk, man? Rooster het varken vantevoren, doe er wat salie bij, een beetje majoraan, een paar peperkorrels en meer heb je niet nodig.’
‘Als je het op die manier doet’, vulde Dantex aan, zijn zwaard van de strot van zijn kameraad verwijderend, ‘zal Maïve geen genoeg van jou krijgen.’
‘Zekersss’, siste de man met de kooktips, ‘als je tenminste naar die kant neigt.’
‘Ik doe het op de Romeinse manier’, zei de man naast de kooktipper.
Een wenkbrauw van Castiges schoot de hoogte in.
‘Dat hebben we allemaal gehoord, Sandux’, zei hij.
‘Ik had het over de stoofpot!’, beweerde de man door het gelach heen. ‘De stoofpot!’
‘Natuurlijk had je het over de stoofpot’, stemde Dantex neerbuigend in.
‘Hoe doen de romeinen het dan?’, wilde Ammiana weten, geïnteresseerd in alles waarmee hij Maïve kon plezieren.
‘Vanwege de togas die ze dragen’, begon Sandux, ‘kun je… Oh, de stoofpot, bedoel je. Tuurlijk had je het over de stoofpot. Ik had het ook over de stoofpot. Zei ik togas? Ik bedoelde stoofpot. Kleine vergissing. Wat ze doen is…’
Hij viel stil toen zijn blik langs Ammiana ging.
‘Waar gaat de priester naartoe?’, vroeg hij toen.
Terwijl de mannen kooktips uitwisselden, had Lisa zich onzichtbaar gemaakt en probeerde er tussenuit te glippen. Met een handomdraai en een greep naar achteren had Ammiana haar bij de kraag te pakken en sleurde haar terug. Deze handeling bracht hem weer naar de orde van de dag.
‘Okee’, zei hij: ‘Wie eerst?’
Dantex hield zijn zwaard nogmaals op naar de vrijwilliger, die een kleinere man voor hemzelf in de plaats schoof. Het maakte Dantex niets uit wie er voor hem in de plaats zou gaan en hij duwde de kleinere in de richting van de grote Noorderling.
Snel denkend, wetende dat zij aan de beurt was zodra Ammiana de Galliërs had afgeslacht, zei Lisa plots:
‘Waarom doen we het niet op de Gallische manier?’
‘Dat doen we toch?’ Dantex hield de handen zijwaarts, zich afvragend wat zij hier dan anders dan wel niet deden.
‘Niet op jullie Gallische manier, maar zoals we dit in het beschaafde deel van Gallië afhandelen.’
‘Oeee, ladieda: geef de man een tuniek van fijne stof en noem hem beschaafd.’
Met de zwaard nog in de hand, kwam Dantex op Lisa aflopen. Een handzwaai van Ammiana hield hem tegen. Wat hij namelijk wilde weten, was:
‘Wat houdt de Gallische manier in?’
‘Misschien hetzelfde als de Romeinse manier’, mompelde iemand.
‘We kunnen dit beslissen met een wedstrijd.’ Lisa’s woorden kwamen hakkelend. Ze deed haar best te bedenken hoe ze haar romp en hoofd aan elkaar kon blijven houden. ‘De winnaar beslist.’
‘Wedstrijd?’
‘Ja.’
‘Wat voor eentje?’
‘Uhm eh.. pfff; schaken?’
‘Wa’s dat dan?’, vroeg Dantex na een snelle blik naar zijn mannen die elke vorm van onnozelheid aan hem teruggaven.
‘Ik ben wel eens in jouw deel van Gallië geweest’, zei Sandux.
‘Kan ons dat boeien?’, vroeg de man naast hem.
‘Hoe was het daar?’, vroeg een ander.
‘Het regende.’
‘Natuurlijk.’
‘Schijnt dat het daar altijd regent. En als het een keer niet regent, is het mistig.’
‘Wat is dat met dat schaken van jou?’, vroeg Ammiana voordat ze helemaal van het onderwerp afdwaalden.
‘Het is een wedstrijd die door nobele mannen wordt gespeeld’, begon ze haar uitleg. Ammiana liet haar arm los. Ze legde een hand om de plek waar zijn greep was geweest. ‘Tenminste, dat was het voordat Fischer in beeld kwam en een mentale slachtpartij tegen Spasski begon.’
Waar ze de mannen verloor met haar gepraat over “nobel”, won ze hen terug met het woord “slachtpartij”. Alles wat er omheen was gezegd, ging langs hen heen.
De grijns van Dantex liep van oor tot oor. Hij wisselde een blik met de grote Noordeling.
‘Klinkt als het soort spel dat wij kunnen spelen’, meende hij. Ammiana was het met hem eens.
‘Laten we dit met de chefs bespreken.’
‘Een momentje nog.’ Dantex haalde zijn mannen bijeen om hun mening te horen voordat het woord “quorum” weer zou vallen.
Lisa masseerde haar bovenarm. Haar gedachten sprongen alle kanten uit. Ze moest een manier zien te vinden om hier onderuit te komen, het liefst levend. Het lichaam intact hebben vereenvoudigde de manier om onder dingen uit te komen.
Ze wist dat Ammiana een zwak voor haar had, maar ook dat hij zonder pardon haar hoofd eraf zou halen als souvenir. Zo ging dat in deze delen van het land, waar het ook was dat ze zaten. Ze had het gevoel in een surrealistische film terecht gekomen te zijn met slecht geklede acteurs en tekst geschreven door een adolescente Homerus, en nergens een regisseur die “cut” riep. Een Elpidios, bijvoorbeeld, zou dit geschreven kunnen hebben, als zoon zijnde van Homerus. Hij had het mooie uiterlijk van zijn moeder en geen greintje talent van zijn vader.
Haar gedachten keerden terug toen ze Dantex hoorde zeggen:
‘Pax?’
‘Pax’, bevestigde Ammiana.
De twee mannen bezegelden hun pax door elkaar bij de pols te grijpen en wandelden na dit ontroerende moment naar het dorp. Lisa’s arm werd weer in de mangel van Ammiana’s hand genomen.
Bij het dorp aangekomen, maakten de Galliërs denigrerende opmerkingen over de saaiheid van de behuizing en hoe rudimentair de opmaak van het dorp op zich was. Ammiana liet alles langs zich heen gaan, hield Lisa in de gaten en pas vlak bij Graupian’s huis liet hij haar arm los en duwde haar achter Dantex en Castiges aan naar binnen.
Homer was aanwezig, evenals Elpidios en de scribent. De twee paxmannen legde het voorstel aan de chef en dorpsoudste voor, waarna Lisa moest uitleggen wat schaken inhield.
Ze pakte de platte genummerde steentjes van Graupian en legde uit hoe de veldopstelling was en wie wat kon doen. Er volgde louter lauwe reacties op alles wat zij zei. Ze had verwacht dat dit precies in het straat paste van met elkaar in onmin levende stammen vanwege de paarden, torens, de koning en koningin, de pionnen, maar de mannen bleven echter onderkoeld. De Galliërs zeiden dat ze zo’n dom spel niet wensten te spelen waarop de Noorderlingen hen lafaards noemden. Hierdoor werden de Galliërs pissig en wilden het spel alsnog spelen, maar nu deden de Noorderlingen niet mee en noemden hun tegenstanders onderkruipers omdat ze op hun beslissing terugkwamen. Toen Dantex en Graupian neus aan neus stonden, kwam de normaal gesproken stille scribent met een oplossing:
‘Laten we een derde optie overwegen.’
‘Dat doe ik al heel m’n leven’, mompelde Lisa.
‘Wat is de derde optie?’, vroeg Graupian, nog steeds met zijn neus tegen die van zijn tegenstander.
‘Wat als de Noorderlingen en de Galliërs samenwerken en het tegen de druïden opnemen?’, stelde de scribent voor. ‘Als jullie winnen, krijgt Vieroog de hakbijl. Als de druïden winnen, gaat Vieroog er ongeschonden vandoor.’
De blikken van Graupian en Dantex keken langs hun kussende neuzen elkaar aan. Heel langzaam maar zeker kropen er lachrandjes rond de ogen. Graupian opende de armen en Dantex liet zich erin vallen, zijn eigen armen om het lichaam van de Noorderling vouwend, gevolgd door veel vriendelijke petsen op de rug.
‘En als het spel voorbij is’, klonken het afsluitende voorstel van de scribent, ‘dan kunnen jullie elkaar een permanente pax verklaren.’
‘Ben je gestoord ofzo?’, vroeg een nog immer grijnzende Graupian aan hem. ‘Het is onze sport de Galliërs in elkaar te meppen.’
‘En het zal een eer zijn jouw harses in te slaan zodra dit spel gespeeld is’, zei Dantex instemmend.
Zo werd het beslist. De enigen die niet dolenthousiast over dit plan spraken, waren de druïden. Hun komst hier was louter om een paar weekjes van huis te zijn, een glas te drinken met een aantal maten, een beetje beppen, bezweringen en recepten delen, en nu werd ineens van hen verwacht dat ze iets lichamelijks zouden doen. Eentje bekeek zelfs zijn contract om na te gaan of hij hier onderuit kon komen. Na het driftig nalezen ervan, concludeerde hij:
‘Kloot, we gaan eraan.’
10.
Lisa tekende het speelveld uit en telde het aantal vakken een paar keer na, om zichzelf ervan te verzekeren dat het er 64 waren. Aangezien alles in deze omgeving een mannenbolwerk was en de vrouwen er louter waren om te werken en vleselijke geneugten te ondergaan als de mannen niet dronken waren, of in vele gevallen juist wel, waren de koninginnen in het schaakspel eveneens man. Waar de kleinste van de Galliërs deze eer toeviel en hij hiervan opvallend koket genoot, een rode sjerp om het hoofd gewikkeld om het koninklijke te bevestigen, stond de koningin van de druïden aan de overzijde er gegeneerd bij met een maretak op het hoofd geplempt. Twee tellen lang deed Lisa een poging hen uit te leggen wie wat was en hoe zij zich moesten bewegen, maar begreep tijdens de derde tel uitleg, met alle ogen blanco starend op haar gericht, dat het volstrekt geen nut had. Het zou toch op een vechtpartij uitlopen, zoals alles hier.
Ze stond aan de kant van de druïden. Het kwam op hun behendigheid aan of haar hoofd en lijf aan het eind van de wedstrijd nog aan elkaar zaten.
‘Dus twee naar voren en een opzij’, zei ze voor de zoveelste maal tegen Spirada, ‘of een naar voren en twee opzij.’
‘Ja, ja.’
Hij schudde zijn lange blonde haren over zijn schouders en telde de vakjes uit. Hij was hier gekomen om verhalen te vertellen en betoveringen uit te wisselen met een paar oude vrienden. In plaats daarvan speelde hij het een of andere spel waarvan hij tot een paar uur geleden nog nooit had gehoord. Wat nog erger was: zo’n broekie van een priester vertelde hem wat hij moest doen.
‘Gaan!’, riep Lisa.
‘Al goed, al goed, maak je niet druk, Vieroog’, mompelde Spirada.
‘Schrijf je dit allemaal op?, vroeg Homerus aan Eutropios die hem met vragende gebogen wenkbrauwen aankeek.
‘Denk je dat het de moeite waard is?’, vroeg hij. ‘Ik vind dat verhaal dat Li-sa ons gisteravond vertelde interessanter. Dat van die Sirenen’, vulde hij aan bij het zien Homerus’ denkende blik. ‘Wie was ook alweer die knaap die aan de mast vastgebonden was?’
‘Geen flauw idee’, antwoordde Homerus. ‘Laten we het zo doen: jij verzint iets en ik maak het mooi.’
Beiden keken naar het veld hoe Spirada naar voren ging en opzij stapte. Li-sa bemoeide zich ermee en liet hem een stap terug nemen. Op zijn beurt reageerde hij nuffig en vouwde de armen over elkaar, demonstratief de andere kant uit starend.
‘Jullie beurt’, riep ze naar de overkant.
Graupian wees twee mannen aan en liet hen naar voren gaan.
‘Fout.’
Ze liep naar het midden van het bord. Spirada maakte van haar onoplettendheid gebruik om een extra stapje te nemen. Met een brede grijns keek hij over een schouder naar de gniffelende druïden achter hem.
‘Wat fout?’, vroeg Graupian.
‘Je mag er maar een tegelijk gebruiken.’
‘Hee, kleine: die van jou heeft vier vakjes gelopen…’
‘Drie’, verbeterde ze hem.
‘…en die van mij …vier… en die van mij allebei twee. Zo staan we gelijk.’
Met de handen in de zij wierp ze een blik naar Spirada die stoïcijns de andere kant uitkeek.
‘Goed’ zei ze. ‘Laat maar. Mij best.’
Haar volgende zet was om de ongelukkige koningin naar voren te laten lopen en te roepen:
‘Schaak.’
‘Heb ik iets gedaan?’, vroeg koningin Spirada.
‘Nee, je bent goed bezig. Het is schaak.’
‘Wat is?’
‘Je kunt hun koning omverwerpen’, legde ze uit, naar de tegenstanders wijzend. ‘Dat houdt schaak in.’
‘Oh. En is dat goed offe…?’
‘Dat is geweldig.’
‘Mooi. Mag ik nu weer weg?’
‘Nog even blijven.’
‘Wat houdt dat in?’, vroeg Dantex op zijn beurt. Samen met Ammiana naderde hij Lisa en keek van haar naar Spirada. Deze trok de schouders op en zei:
‘Het schijnt dat ik de koning kan omverwerpen.’
‘Die van ons?’, vroeg Dantex voor de zekerheid.
Na een bevestigende knik, draaide hij zich om en liet een van de vooruitgeschoven mannen teruggaan naar z’n oorspronkelijke positie zodat de koning uit zicht was.
‘Zo, ook weer opgelost.’
Hij gaf Lisa een bemoedigend klopje op de bovenarm en gezamenlijk liepen de mannen terug.
‘Ho, wacht effies jullie’, riep ze hen na.
Vergeleken met iedereen in haar directe omgeving mocht ze dan wel een opdondertje zijn, maar valsspelen liet ze niet langs zich heen gaan.
‘Wat nou weer?’
‘Dat mag niet, wat jullie net hebben gedaan.’
‘We hebben het gedaan. Wil je er iets van maken?’
‘Ik hou niet van valsspelers.’
‘Oeee ladiedadieda: ik hou niet van ondermaatse priesters die een grote bek hebben’, zei Dantex. ‘Je bent een Galliër, geen Noorderling dus gedraag je daar ook naar.’
‘Wat is er mis met Noorderlingen?’, wilde Ammiana weten.
‘Ahh…’ Dantex schudde zijn hoofd op gallische wijze. ‘Zo moeilijk te bedenken waar ik zal beginnen met het beantwoorden van deze vraag.’
‘Denken is altijd een heikel punt voor Galliërs’, merkte Ammiana op.
‘Hee’, riep Castiges. De koning van de druïden liep langs de anderen naar voren. ‘Je praat niet op deze manier tegen Dantex. Hij is een gerespecteerd leider en dient als zodanig behandeld te worden.’
‘Dit is tussen hem en mij’, zei Ammiana, de vinger naar Lisa wijzend. ‘De priester beweert dat we valsspelers zijn.’
‘Omdat jullie een ontoelaatbare handeling verrichten.’ Ze bleef bij haar standpunt. ‘Ik weet hoe het spel gespeeld moet worden.’
‘Dus je verzint regels al naar gelang hoe ver jullie achterliggen’, interpreteerde Dantex haar woorden.
‘Nee, omdat ik geen valsspeler ben zoals jullie.’
‘Ziet die gast eruit alsof tie de hersens heeft zelf regels te verzinnen?, merkte Dantex op, wijzend naar Lisa.
‘Dat is waar’, stemde Castiges met hem in.
‘Moeten wij druïden niet voor elkaar opkomen?’, vroeg Lisa hem.
‘Het belangrijk woord in deze zin is “niet”’, was de reactie van Castiges hierop.
Zowel de druïde als de priester keken over de schouder om te peilen waar het geluid van uitgedeelde klappen vandaan kwam en zagen Ammiana beide vuisten naar Dantex ophouden.
Aan de andere kant van het veld vroeg de scribent aan Homerus:
‘Wil je dat ik dit noteer?’
‘Wat dacht jij dan? Ik kan dit gebruiken voor een strijd van epische proporties. Herinner je je nog dat stuk over Achilles waar ik niet mee verder kwam? Misschien kan ik dit gebruiken.’
‘Ik blijf van mening dat je dat op een strand moet laten plaatsvinden’, mompelde Eutropios.
‘Ja, wat dan ook’, zei Homerus. ‘Jij en je stranden…’
‘Denk er in elk geval over na, Homie. Er wordt altijd op velden gestreden. Als je het op een strand laat plaatsvinden, zullen mensen er jarenlang over blijven praten.’
‘Meen je dat nou?’
Homerus was ineens geïnteresseerd. Zelfs een dichter van zijn aanzien kon gestreeld worden door de gedachte aan grotere bekendheid.
‘Ja, zeker wel. Je bent goed, maar om groot te zijn moet je originaliteit tonen. En een episch gevecht op een strand te laten plaatsvinden…’
De scribent viel stil. Hij kende Homerus goed genoeg om te weten dat deze eerst de woorden door zijn hoofd moest laten malen voordat hij het in zijn eigen bewoordingen aan de wereld zou voordragen. En de wereld zou ermee weglopen. Zelfs dat kromme verhaal dat de priester had verteld, kreeg op ditzelfde moment al vorm in het hoofd van Homerus. En wat in dat hoofd binnenkwam als een aardig verhaal, zou in een fantastisch vertelsel omgezet worden. Dit was waarom hij ervan hield voor deze grote verhalenverteller te werken.
Homerus geeuwde. Achteruit leunend in het gras, steunend op de ellebogen, keek hij om zich heen.
‘Over originaliteit gesproken: waar is Elpidios?’, vroeg hij.
‘Binnen aan het lezen.’
Homerus lachte om dit antwoord en zei:
‘Lezen? Sinds wanneer is het joch geïnteresseerd in lezen?’
‘Vraag ‘t hem’, adviseerde de scribent, hoewel hij wist dat het een retorische vraag betrof. ‘En nu we hier toch zijn: zullen we wat meer uit Vieroog trekken? Er valt vast nog een verhaal uit hem te halen.’
‘Goed plan. Geef ‘m wat mead…’
Beiden gaven het veld weer hun aandacht.
‘Dat begint er al meer op te lijken’, zei de scribent toen het elkaar heen en weer duwende meisjes-achtige slaan veranderde in een echt gevecht. Iedereen vocht met iedereen, niet meer wetende wie bij welke stam hoorde. Dat zouden ze achteraf wel uitzoeken.
Terwijl de mannen aan het vechten waren, leek het Lisa een strak plan om er vandoor te gaan. Achteruit lopend ging ze van de twee dichtstbijzijndste vechters vandaan en sloop achter de druïden langs het schaakveld af.
Spirada was over zijn eigen gewaad gestruikeld en zat op de grond met beiden knieën ontbloot waar een zalfje op werd gesmeerd. Andere druïden vochten om hem heen met een eigen lotion die ze wilden uitproberen. Omzichtig liep Lisa zijwaarts langs hen in de hoop onopgemerkt te blijven.
Castiges spreidde de armen. Hij stond in het midden van het bord bovenop een neergeslagen Galliër om alles te kunnen overzien. Niemand gaf de druïde aandacht.
‘Luister, beste mannen’, riep hij maar overduidelijk niet luid genoeg aangezien iedereen bleef vechten.
‘Luister’, probeerde hij nogmaals, gevolgd door: ‘LUISTER, GODDOMME NOG AN TOE.’
Omdat vloeken ongewoon was onder druïden, stopte iedereen abrupt.
‘Dat is al een stuk beter’, zei hij in een sarcastische ondertoon. ‘Hebben jullie niet door wat er hier aan de hand is?’
‘Ik was me aan het vermaken’, antwoordde een Galliër die een Noorderling aan zijn oor had hangen. Castiges negeerde hem en vervolgde:
‘We vechten om een dom spel met archaïsche regels terwijl de uitvinder hiervan ‘m peert.’
Hij wees naar de rand van het veld, daar waar het gras in bos overging. Het was tevens de plek waar Lisa bleef staan toen de dodelijke stilte haar bereikte. Over haar schouder zag ze alle ogen op haar gericht.
‘De priester gaat er vandoor’, riep Dantex uit.
‘De verhalenverteller mag er nu niet vandoor gaan’, riep Homerus tegelijkertijd uit, omhoog schietend alsof hij veertien was.
‘Alles is zijn fout’, zei Spirada klaaglijk, de vinger naar Lisa wijzend.
‘Okee, Lies’, zei het onderwerp van gesprek tegen zichzelf: ‘het wordt tijd om nu als het licht er vandoor te gaan.’
Het beste was het dorp in te gaan en daar ergens te schuilen.
Ze rende over het pad langs de bomen. Aangezien ze geen conditie had om over naar huis te schrijven, vol met mead zat en peentjes scheet van angst, kwamen de anderen heel snel dichterbij. Ze ging van het ene huis naar het andere en probeerde hen af te leiden door te zig-zaggen. Bij het ronden van een hoek knalde ze bijna tegen een openstaande deur. Iemand trok haar naar binnen en sloot de deur snel achter haar. Was dit niet zo geweest dan had ze buiten voor dood op de grond gelegen met een platte neus. Een hand werd om haar mond heen gevouwen. Ze poogde genoeg adem binnen te kunnen halen door haar neus, onderwijl luisterend naar de rennende voeten langs het huis. Ze keek langs de hand naar haar redder en zag de mooie huid en blonde lokken van Elpidios. Pas toen de laatste rennende voetstappen waren weggeëbd, stond hij op en trok haar omhoog.
‘Dank je dat je me gered hebt’, zei ze.
‘De dank is mijnerzijds. Jij hebt ervoor gezorgd dat ik aan de Galliërs kon ontsnappen’, zei de jongeman en grinnikte. ‘M’n pa schrijft over dappere daden dus ik dacht dat het eens tijd werd dat ik er zelf eentje deed. Een beetje een familie traditie van maken, weet je wel.’
Ze glimlachte hem toe. Hij zag er zo mooi uit en handelde zo onnozel, hoewel er meer van zijn vader’s helden in hem zat dat ze op het eerste gezicht verwachtte.
‘Je doet me aan Paris denken’, zei ze, ‘Paris en Hélène van Troje.’
‘Wie zij dat dan?’
‘Hebben we tijd?’
‘Tijd tot de nacht valt. Ze blijven je nog een paar tellen zoeken en dan stelt iemand voor om een nieuwe tactiek uit te stippelen in het gezelschap van een paar vaten mead, en dat was het dan weer voor deze dag. Dus, begin…’
Ze vertelde het verhaal. Elpidios luisterde zonder haar te onderbreken. Alleen zijn lichaamstaal gaf aan dat hij in het verhaal opging. De lucht in de hut was veelgebruikt en stoffig maar toen Lisa over Paris vertelde en de mooie Hélène, zag Elpidios het allemaal gebeuren.
Na dit verhaal vertelde ze een paar anderen die ze vanuit de boeken van Homerus kende. Ze zag aan de reacties van de jongeman, dat deze vertelsels hem niet bekend voorkwamen.
Met het invallen van de nacht stond ze op. Haar ledematen waren stijf van het zitten. Ze nam een paar stappen naar de deur om weer leven in haar benen te krijgen, opende het stukje en keek de straat in. Het lag er verlaten bij.
‘Weet je wat?’, begon Elpidios. In het licht van de nacht zag zij de ogen van de jongeman schitteren. Hij zat nog steeds op de plek waar hij heel de middag had gezeten. ‘Ik denk dat ik al deze verhalen van jou opschrijf en hen gebruik om mijn leven als scribent te beginnen. Of misschien zelfs als dichter zoals mijn vader.’
Wetende dat alle verhalen toch aan zijn vader toegeschreven werden en hijzelf niet eens een voetnoot in de geschiedenisboeken zou zijn, knikte ze louter en mompelde een aantal bemoedigende woorden. Hopelijk zou het schrijven van deze verhalen zijn leven verrijken.
‘Wil je me helpen het dorp uit te komen?’, vroeg ze.
‘Je gaat terug naar Gallië?’
‘Ik ga terug naar…’
De rest van de zin bleef in haar keel hangen. Ze had er geen idee van waar “terug” eigenlijk was. Ze wilde naar huis, weg van deze wereld waarin ze niet thuishoorde en waar geen normale wc te vinden was. Ze was niet geschapen om een priester te zijn, noch een Galliër of Noorderling.
‘Ken jij het bos?’, vroeg ze toen maar.
‘Niet echt. Ik heb er een beetje doorheen gewandeld, maar meer niet. Waar wil je naartoe?’
‘Naar huis’, zei ze. ‘Het is ergens in de buurt van Ammiana’s huis.’
‘Die kan ik wel vinden. Kom, we gaan.’
‘Maar als ze me zien?’
‘Ze drinken, dat doen ze altijd, Galliërs en Noorderlingen. Het is het enige waar ze goed in zijn. Dat en vechten.’
‘Altijd beter dan heel de avond op je krent naar de tv kijken.’
Elpidios grinnikte om haar opmerking en zei:
‘Ze gebruiken wel vreemde uitdrukkingen in Gallië. We gaan, Li-sa.’
Ze schoven door de stille straten. Zodra ergens een deur opende of stemmen hoorbaar waren, drukten ze zichzelf plat tegen de muur van het dicht bijzijndste huis. Lisa had het gevoel heel de weg naar Ammiana’s huis de adem te hebben ingehouden. Pas toen ze er voorbij waren, was ze in staat tot uitademen.
‘Vanaf hier moet je het zelf uitzoeken.’ Ze maakte een sprongetje vanwege de plotse stem van Elpidios. ‘Ik ga terug voordat ze me missen.’
‘Dank je voor jouw hulp’, zei Lisa, hem de hand toestekend. ‘Je bent heel erg aardig.’
Elpidios sloeg zijn hand om haar pols en zij deed hetzelfde bij hem. Deze greep voelde minder knullig aan dan zij verwachtte.
Eenmaal alleen merkte ze hoe donker het imiddels was. Het bos mocht onherkenbaar zijn bij daglicht, in het donker kon ze helemaal niets vinden. Niet alleen dat, maar het gaf daarbij ook nog een onbehaaglijk gevoel. Alle bomen leken op elkaar en het dichte bladerdak liet het maanlicht maar in mondjesmaat toe.
Ze bleef op het zandpad staan en doorzocht hurkend haar rugtas voor een zaklamp. Ergens moest er eentje rondzwerven. Ze vond het op de bodem, vastgekleefd aan iets waarover ze verder niet wilde speculeren, en knipte het aan. De oranje gloed verlichtte niets van de omgeving maar bij het naar beneden richten, hielp het haar te zien hoe het pad liep. Zodra ze echter twee passen had gezet, riep een stem:
‘Daar is tie!’
‘Gotsamme…’, mompelde ze en ging voor de zoveelste keer die dag maar weer rennen.
De rugzak bengelde onhandig aan één schouder en klapte tegen haar zij met elke stap die ze nam. De renners achter haar kwamen akelig snel dichterbij en het oranje licht van de zaklamp wild om haar heen schijnend, probeerde ze iets te herkennen. Ze zag een hunebed, snelde er op af en sprong over de lagere steen ernaast. Tijdens het springen, deed ze het lichtje uit. Haar voeten kwamen hard op de grond terecht. Ze struikelde en meteen doorkliefde een scherpe pijn haar rug. Spit. Kreunend draaide ze zich op haar buik en greep naar de onderkant van haar rug in een poging de pijn weg te kneden. Opkijkend zag ze een uitgestoken hand en greep deze. Sjaak hielp haar onder het hunebed vandaan krauwelen.
‘Gaat ‘t?’, vroeg hij. ‘Jezus, Lies, wat was het moeilijk jou te pakken te krijgen. Het leek wel of je was doorgerold. Ik zag je nergens. Als ik je niet had horen kreunen, zou je er nu nog liggen.’
Zijn woorden gingen langs haar heen. Ze had de ogen half dichtgeknepen tegen het felle licht van de zon. Het verre geluid van een passerende trein zwierf over de velden hun kant uit. Vogels kwetterden en in de lucht hing de aroma van koeienvlaaien vermengd met zoetgeurende giftige bestrijdingsmiddelen. Het zou een goed jaar worden voor smaakloze aardbeien.
Vermoeid klom ze op haar knieën, keek om zich heen en plofte neer. Een pijnscheut doorboorde haar onderrug.
Het schier oneindige eikenbos was verdwenen. Hier liepen geen mannen met vlechten rond, geen druïden met hun pruttelpotjes, geen Ammiana noch zijn vrouw en haar ossen. Haar hand woelde door de grond. De laatste keer dat hier geploegd was, moest eeuwen geleden zijn geweest.
‘Hoe is tie?’
Sjaak kwam naast haar zitten. De anderen waren een paar minuten geleden langsgefietst en hadden hen niet gezien. Hij trok een pakje shag uit z’n achterzak en draaide een sjekkie.
‘Jij ook?’, vroeg hij, haar het pakje voorhoudend.
Hoewel ze nee schudde, pakte ze de shag en rolde een sigaretje. Waarom ook niet, dacht ze. Het was eeuwen geleden dat ze er eentje strak gerold had maar zoals fietsen was het iets dat je niet afleerde.
Rokend zaten ze naast elkaar. Haar hartslag daalde naar een aanvaardbaar niveau. De val van de tandem had haar een aantal seconden van de wereld geslagen. Er werd altijd beweerd dat op zo’n moment heel het leven in panorama diorama door de hersens afgedraaid werd. Echter, ze kon het zich niet herinneren ooit door een bos gerend te hebben met een horde Galliërs achter haar aan. Achterna gezeten worden door Veronica Lake was een ander verhaal; dat soort dromen had ze graag.
‘Gaat het?’, vroeg Sjaak als variatie op zijn eerdere vraag.
Ze knikte, gevolgd door een “ja”. De rook van haar sjekkie deinde traag omhoog en verdween over het hunebed heen.
‘Heb jij hier andere mensen gezien?’, vroeg ze uiteindelijk.
‘Zoals?’
‘Anderen.’ Ze trok de schouders op. Duidelijker kon ze niet worden.
‘Nuh. Alleen die plofkop op z’n brommertje en onze afdeling.’
Ze had dorst en pakte een blikje pepsi uit haar tas. Ondanks dat ze het voorzichtig opende, borrelde de bubbels over het deksel. Ze nam een slok. Het was lauw. Op zoek naar de rum, gaf ze Sjaak het andere blikje voordat ze de hare met alcohol bijvulde.
‘Jij ook?’
Al tijdens haar vraag hield hij zijn blikje voor haar op.
‘Zo wordt het toch nog wat met deze zaterdag’, zei hij. ‘Proost.’
‘Proost.’
Ze tikten de blikjes tegen elkaar aan en namen een slok.
‘Whoow…’ Er zat meer rum in dan hij verwachtte. Hij nam een tweede slok en leunde genoeglijk tegen het hunebed. ‘Weet je...’ hij grinnikte ‘...als we straks bij het hotel aankomen, hebben we de wedstrijd gewonnen.’
Lisa grinnikte met hem mee en vroeg:
‘Zit er een prijs aan vast?’
‘Eerder naar huis gaan?’, suggereerde hij. ‘Of in elk geval niet meer op die fiets. Ik hou geen ballen over. Als ik ooit nog kinderen wil hebben, zal dat voorlopig niet lukken.’
‘Wil je kinderen?’, vroeg ze.
‘Pfff, blijft mij om het even. Als m’n vriendin ze wil, misschien.’
‘Ik denk dat jij best een goede vader zal zijn.’
Na deze opmerking keek hij haar aan maar ontdekte geen zweem van sarcasme.
‘Denk je dat echt?’, vroeg hij voor de zekerheid.
‘Serieus. Je bent compleet getikt en daar houden kinderen van. Als je ze maar op het goede pad houdt.’
‘Ik mag dan wel getikt zijn’, zei hij, ‘maar ik ben niet onverantwoordelijk. Voor kinderen ben je als ouder zijnde verantwoordelijk. Heb jij wel eens aan kinderen gedacht?’
‘Ikke niet’, zei ze meteen. Ze dacht aan Elpidios. Zo’n mooie zoon zou een aanwinst zijn in elk gezin, maar niet de hare. ‘M’n vriendin misschien, maar ik zeker niet.’
‘Je krijgt er zoveel voor terug’, zei hij lachend.
‘Ik zal het tegen de buurvrouw zeggen als haar jongste weer op de vloer van de Jumbo ligt te dreinen omdat ie z’n zin niet krijgt.’
‘Er zit een zooitje kutkoters tussen, joh, dat hou je niet voor mogelijk. Ook bij mij in de familie.’
‘Dat kan ik me best voorstellen.’
Sjaak keek opzij, zag het scheve glimlachje dat met deze opmerking gepaard ging, en grinnikte.
‘Ik ben niet altijd even tactisch’, zei hij toen, ‘maar dat is mijn manier om de dag door te komen.’
‘Ik begrijp ‘m helemaal. Werken is ook niet mijn ding, maar je moet ergens aan geld zien te komen. Hoe hebben jij en jouw vriendin elkaar eigenlijk ontmoet?’
Er verscheen een grijns op zijn gezicht. Hij staarde voor zich uit.
‘Dat was in mijn studententijd. Ik zat in Delft en zij in Leiden. Onze corps ging op een nacht op pad naar Leiden waar we zoveel mogelijk deuren uit de sponning haalden en gingen hiermee vandoor.’
Hij lachte hard bij de gedachte terug hieraan. Voor Lisa was het meer een “Je moet erbij geweest zijn” moment. Ze toonde een beleefde glimlach toen Sjaak haar aankeek.
‘Ik en een maat liepen met een deur onder onze armen toen Annie ons achterna kwam. Ze is vrij lang en ook fors dus toen ze op ons afrende, zetten we het op een lopen. Maar omdat we zo vreselijk moesten lachen, werd dat niks. Ik liep achterop en Annie greep mij als eerste. We stonden neus aan neus te bekvechten, beiden trekkend aan de deur. M’n maat was op de grond gaan zitten en ging zo’n beetje dood van het lachen. Ook Annie begon de lol van de situatie in te zien en uiteindelijk zijn we met z’n drieën wat gaan drinken.’
‘Met die deur bij je?’
‘Met die deur. We parkeerde ‘m naast de ingang van het café en toen we later naar buiten kwamen, was tie verdwenen. De Leidse sleuteltjes hadden ‘m terug gestolen.’
‘En jij had Annie’s hart gestolen.’
Sjaak knikte bevestigend, en grijnzend.
‘En jij, wat is jouw verhaal?’, vroeg hij. ‘Heb je een vaste vriendin?’
‘Inmiddels wel. Anderhalf jaar al geloof ik.’
‘Dat is een datum die je moet onthouden, anders krijg je problemen.’
‘Data en ik…’
‘En dat voor een accountant’, grinnikte hij.
‘Laat Karel ‘t maar niet horen.’ Ze nam een trekje van haar sjekkie en keek de rook na. ‘Het gaat goed tussen m’n vriendin en mij.’
‘Dat is het belangrijkste.’
‘Zekers. Gewoon je ding doen en gelukkig zijn. We krijgen deze rotzooi dat leven heet maar eenmaal, dus laten we er wat van maken.’
‘Gelijk heb je. Zelfs met het werk dat wij doen.’
‘Zelfs dan.’
‘Jammergenoeg kan ik niets anders dan offertes maken en lullige cijfertjes optellen. We moeten er zeker iets van maken, Lies.’
‘Doen we, man.’
Zwijgend dronken ze hun drankje op. Sjaak drukte het restant van zijn peukje in het zand uit.
‘Gaan we?’
‘Kunnen je ballen het aan?’
‘Noop.’
‘Dan gaan we.’
11.
Een week na thuiskomst met dit lange en vooral vreemde weekend achter de rug, verminderde de pijn in Lisa’s rug. Ze vertelde Katie over haar onsamenhangende hallucinatie waarin Homerus voorkwam en iemand die Ammiana heette en wie al die anderen dan ook allemaal mochten zijn geweest. Ook vertelde ze over de voorzichtige collegiale vriendschap die ze met Sjaak had gesloten.
Ze viel stil toen ze merkte dat Katie’s hoofd er niet bij was.
‘En hoe is jouw weekend geweest?’, vroeg ze toen.
‘Eigenlijk wil ik het over iets anders hebben.’
‘Aii…’
‘Ja: aii. Maar aii voor wie van ons?’
‘Hopelijk voor geen van beiden.’
‘Uhmm, ah, ik probeer het gewoon’, mompelde Katie en draaide een halve draai op de bank om haar aan te kunnen kijken. ‘Lieve schat, zou jij mij de eer, de heerlijkheid, de vermaardheid…’
‘Heb je een synoniemenboekje opgevreuten?’
‘…de -laat mij nou effies, de…uhm… Nou ben ik de draad kwijt.’
‘Sucellus zij bedankt.’ Lisa hief haar ogen naar het plafond.
‘Wie?’
‘Dat heeft een Galliër eens tegen mij gezegd.’
‘Wat is dat mer jou en Galliërs?’
‘Dat heb ik je net verteld. Luister je niet naar me?’
‘Zo min mogelijk.’
‘Okee.’
Katie grinnikte en zei:
‘Dat is een grapje, lieverd.’
‘Okee.’
‘Zal ik afmaken waar ik mee bezig was?’
‘Okee.’
‘En stop jij dan met “okee” zeggen?’
‘Is goed.’
Zuchtend draaide Katie zich terug in haar oude stand en liet zich in de rugkussens zakken.
‘Soms ben je behoorlijk onuitstaanbaar’, zei ze.
‘En toch hou je van me.’
‘Helaas. Ik wilde jou met heel m’n hart en al mijn liefde vragen of je met mij wilt samenwonen, en dan ga jij…’
‘Okee’, onderbrak Lisa haar. ‘Sorry. Ik bedoel: is goed.’
‘…mij in de maling… Wat zei je?’
Ineens drong het tot haar door dat ze een antwoord had ontvangen.
‘Is goed’, herhaalde Lisa. ‘Ik wil met jou samenwonen.’
‘Meen je dat?’
‘Als je maar niet weer begint over de eer, de heerlijkheid en al dat verdere gezeik.’
‘Jeeeeiii!’ Katie maakte een zittend dansje op de bank, draaide zich toen op haar knieën om Lisa te kunnen kussen en vroeg: ‘Zin in wilde sex om dit moment te bezegelen?’
‘Met mijn rug?’
‘Ik had eigenlijk een paar andere lichaamsdelen in gedachten, maar als je een Thaïse rugmassage wenst, ben ik de jouwe.’
‘Dat klinkt eigenlijk wel cool, als ik maar niks hoef te doen. Dat kan dat arme lichaam van mij effies niet aan.’
‘Okee.’
‘Okee is verboden in dit huis.’
‘Is goed.’
Katie stond op en hield haar armen naar Lisa gestrekt.
‘Je hoeft alleen maar op je buik te gaan liggen voor de massage’, zei ze. ‘De rest doe ik wel.’
12.
In de week erop begonnen ze stukje bij beetje Lisa’s spullen over te brengen naar Katie’s flat. Boeken werden in sinaasappelkratjes gedaan, kleding in koffers, de was in een vuilniszak, en proviand bestaande uit potjes groenten, pasta en rijst in verschillende boodschappentassen. Hoewel Lisa lang op zichzelf had gewoond, was ze nooit een verzamelaar geweest. Kleding liet haar koud, en in ditjes en datjes neerzetten om de leefomgeving op te vrolijken, had ze geen interesse. Wel waren er boekenkasten met heel veel boeken. Om deze kasten over te krijgen, moesten ze een paar keer heen en weer rijden.
Eindelijk stond op zaterdag alles in Katie’s flat. Lisa’s huis kon leeg worden opgeleverd. De extra koelkast plaatsten ze in de kleine kamer om de flessen drank in koel te houden en de wasmachine belandde in de schuur. Misschien zou deze later nog van pas kunnen komen.
Op zondag, de eerste officiële dag van hun samenzijn, keek Lisa omhoog naar Katie die met de handen in de zij bij de bank stond en alles in zich opnam. Er was nog zo veel dat opgeruimd worden. Echter, er was maar beperkte ruimte in de kleine kamer om alles in te stouwen.
‘Gefeliciteerd’, zei ze toen ze Lisa’s blik te pakken kreeg. ‘Je bent nu officieel inwoner van Wijk aan Zee.’
‘Houdt dat in dat ik nu zwarte drab ga snuiten?’
‘Doe je dit niet altijd dan? Maar ik bedoelde dit.’ Met een “ta-dah” pakte ze een naambordje uit haar broekzak waarop hun beide namen stonden.
‘Ik bovenaan, omdat ik belangrijk ben. En dan jij.’ Haar met liefde gevulde ogen keken naar Lisa. ‘Denk je dat we het gaan redden, schat?’
‘Alleen als ik bovenaan mag.’
‘Zo heb ik jou het liefst.’
Ze ging schrijlings over haar heen zitten en omarmde haar stevig. Lisa’s gezicht verdween in haar shirt.
‘Den jij dawe ren?’, vroeg Lisa, geplet tussen haar vriendin’s borsten.
‘Wat?’ Ze liet haar los en vroeg: ‘Wat zei je?’
‘Ik zei: denk jij dat we het gaan redden?’
‘Ik zou niet weten waarom niet’, antwoordde ze. ‘We zijn in elk geval geen draaideur lesbi dus dat is een plus. Weet je hoelang we elkaar nu kennen?’
‘Is dit een test of een oprechte vraag?’
‘Mmm misschien een beetje van beiden.’
Haar lach gaf aan, dat ze dit niet meende.
‘We kennen elkaar twee jaar’, antwoordde Lisa desalniettemin, ‘waarvan we er anderhalf samen zijn. En jij nam het initiatief.’
‘Anders hadden we nooit een relatie gehad. Als ik op jou moet wachten… Cijfers, daar gaat alles om bij jou.’
‘Daarom weet ik zo goed hoe lang we samen zijn.’
‘Geen speld tussen te krijgen. Ik ga eerst een wasje draaien zodat alles schoon is voor de werkweek.’
‘Oehh, wat huiselijk is dit allemaal.’
‘Welkom in het leven van alledag. Heb jij nog wat voor de was?’
‘M’n wasgoed zit ergens in een vuilniszak gepropt.’
‘Ik zoek ‘m wel.’
‘Volgens mij staat ie in de badkamer.’
‘Okee.’ Ze liep naar de badkamer en kwam meteen terug. ‘Hoe gaat het eigenlijk met jouw rug?’
‘Beter. Nog niet goed, maar beter. Sorry dat ik niet veel heb kunnen helpen de afgelopen dagen.’
Katie had het zware werk gedaan. Het enige dat zijzelf kon doen, was haar aanmoedigen en daar bleef het bij. Ze liep met een overdreven rechte rug om er vooral niet nog een spitje overheen te krijgen, en had boekenplanken éen voor éen naar de auto gebracht. Dat was haar volledige aandeel in de verhuizing geweest.
‘Is goed, lief. Ik zet de was aan en kom bij je zitten.’
Lisa pakte haar iPad en bekeek haar emails. Weinig dat haar boeide. Ze legde het terug op tafel en zakte lui onderuit, niet te ver zodat haar rug haar geen parten zou spelen.
‘Hee, Lies…’ Katie liep terug de kamer in ‘…wat wil je dat ik hiermee doe?’ Ze overhandigde een zestal platte steentjes. ‘Die zaten in jouw broekzak. Zal ik ze weggooien offe…?’
Lisa staarde naar de steentjes die op de open palm van haar hand lagen. Ze was met stomheid geslagen toen zij deze herkende. Het waren de steentjes die ze bij Graupian van tafel had gehaald, de dag waarop ze hen het schaakspel uitlegde. Alles kwam meteen heel duidelijk terug: het schaken met de druïden als schaakstukken, en aan de overkant de tegenstanders in de vorm van Galliërs en Noorderlingen. Maar dat was toch een droom geweest, een hallucinatie toen ze met een smak op de grond terecht kwam na die val van de tandem?
Ze keek om zich heen maar nam niets in zich op.
‘Het was een hallucinatie’, mompelde ze voor zich uit in een poging haarzelf te overtuigen.
De steentjes voelden koel aan. Ze rook eraan en werd overvallen door de geur van het dorp, de druïden, Homerus, Ammiana; Maïve met haar ossen, mead en stoofpotten.
‘Dat kan toch niet waar zijn…?’
Terug in de badkamer riep Katie:
‘Heb je nog meer was?’
‘Nee’, antwoordde ze afwezig.
Na een paar stille seconden pakte ze haar rugzak. In het zijvakje vond ze een peukje die Rickie erin had achtergelaten. Met een aansteker in de hand liep ze het balkon op en keek naar de sterrenhemel. Het was een wolkenloze nacht en ondanks de lichtvervuiling van de industrie, was Betelgeuse goed te zien. Er waren veel sterren vanavond.
Ze voelde de steentjes in haar hand. Ze had iets tastbaars vanuit een tijd waarvan ze dacht louter gedroomd te hebben, een psychedelische hallucinatie die haar had overvallen. Plots begreep ze de kreet dat er zoveel meer tussen hemel en aarde was.
Wie had dat beweerd? Met een wrang lachje dacht ze dat het misschien Homerus was geweest. Er was niets tussen hemel en aarde waarover deze man niet had geschreven.
Ze stak het sigaretje aan, inhaleerde diep en genoot van de rust.
*